In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten. Verzoeker, woonachtig in de Verenigde Staten, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, genomen op 7 september 2019. Op 4 maart 2020 heeft de Belastingdienst medegedeeld dat zij terugkomt op het eerder genomen besluit en dit intrekt. Hierdoor heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoeker om vergoeding van de kosten die verband houden met het beroepschrift en de griffiekosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 525,-, wat overeenkomt met 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor van 1.
Daarnaast is bepaald dat verweerder ook het griffierecht aan verzoeker moet betalen, conform artikel 8:41 van de Awb. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 525,- aan proceskosten aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.