Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser] .
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
980,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, werkzaam als manager bij een dochteronderneming van een internationaal bedrijf, en de gedaagde, zijn werkgever. De eiser vorderde wedertewerkstelling na op non-actiefstelling door de gedaagde, die dit deed in het kader van een aanstaande reorganisatie. De eiser was sinds januari 2019 arbeidsongeschikt geweest en had zich per 30 maart 2020 hersteld gemeld. De gedaagde stelde echter dat de functie van eiser zou vervallen door de voorgenomen outsourcing van werkzaamheden.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende zwaarwegende belangen had om de eiser op non-actief te stellen, vooral gezien het feit dat de reorganisatie nog niet concreet was en de arbeidsrelatie niet ernstig verstoord was. De rechter benadrukte dat een goed werkgever een werknemer niet zonder redelijke grond de mogelijkheid om arbeid te verrichten mag ontnemen. De vordering van de eiser tot wedertewerkstelling werd toegewezen, met een dwangsom voor het geval de gedaagde niet aan de uitspraak voldeed. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van de verplichtingen van werkgevers in het kader van goed werkgeverschap en de bescherming van werknemersrechten, vooral in situaties van arbeidsongeschiktheid en reorganisatie.