ECLI:NL:RBMNE:2020:2564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
ME VERZ 20-72
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie en verzoek tot transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] B.V. en [verweerder]. [verzoekster] verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsrelatie, die volgens haar was ontstaan tijdens het re-integratietraject van [verweerder]. [verweerder] was sinds 1 augustus 2016 in dienst bij [verzoekster] en had een periode van arbeidsongeschiktheid doorgemaakt van januari 2019 tot januari 2020. Na zijn hersteldmelding op 30 maart 2020 werd hij op non-actief gesteld, wat leidde tot de aanvraag voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst door [verzoekster].

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. [verzoekster] stelde dat de arbeidsrelatie onherstelbaar was beschadigd door de communicatieproblemen en de weigering van [verweerder] om te rapporteren aan de interim-manager. [verweerder] daarentegen betwistte dat er sprake was van een ernstige verstoring en stelde dat hij zijn werkzaamheden weer wilde oppakken. Hij voerde aan dat hij altijd naar behoren had gefunctioneerd en dat de kritiek op zijn functioneren ongegrond was.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen concludeerde de kantonrechter dat er geen redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de verstoring in de arbeidsrelatie niet zo ernstig was dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer van [verzoekster] gevergd kon worden. Het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding werd dan ook afgewezen. Tevens werd [verzoekster] veroordeeld tot betaling van 100% van het loon over de maanden waarin [verweerder] arbeidsgeschikt was, en in de kosten van de procedure.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 3 juli 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 8551528 / ME VERZ 20-72 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verzoekster, tevens verweerster in reconventie,
gemachtigde mr. [A] ,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, tevens verzoeker,
gemachtigde mr. N. Adnani.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van
- het verzoekschrift ingekomen op 2 juni 2020, met producties;
- het verweerschrift (tevens houdende een zelfstandig verzoek), met producties, en een nagekomen productie;
- de pleitnotities van de gemachtigden.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 19 juni 2020. Namens [verzoekster] is de heer [C] (hierna te noemen: [C] ) verschenen, bijgestaan door mr. [A] . Tevens is [verweerder] verschenen, bijgestaan door mr. Adnani. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht.
1.3.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat een beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is een 100% dochteronderneming van [bedrijfsnaam] S.A., gevestigd te [vestigingsplaats 2] , en is in Nederland actief met digitale satelliet en internet televisie.
2.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1977, is met ingang van 1 augustus 2016 in dienst getreden bij [verzoekster] , in de functie Head of Online (manager). Het salaris bedraagt laatstelijk € 8.755,00 (bruto) per maand, te vermeerderen met diverse salariscomponenten.
2.3.
Van 22 januari 2019 tot 20 januari 2020 is [verweerder] arbeidsongeschikt geweest en per die datum begonnen met re-integratie.
2.4.
Tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid van [verweerder] heeft [verzoekster] [B] als tijdelijke vervanger voor [verweerder] aangesteld.
2.5.
Met een e-mailbericht van 13 februari 2020 heeft [verweerder] , onder meer, het volgende geschreven aan [C] :
“I discussed and informed you on previous occasions that the reintegration process is between the employee and his manager. I am not sure why you keep wanting [voornaam van B] to be involved. I even discussed this with the Arbo manager and confirmed that this sort of process should be between the employee and his/her line manager.”
2.6.
Per e-mail van 2 maart 2020 heeft [verweerder] aan mr. [A] onder meer het volgende bericht:
“ [voornaam van C] explicitly and insisted on the fact that he does not want to have a split responsibilities between [voornaam van B] and myself and kept saying that [voornaam van B] is end responsible. I am aware and have no problems which I have confirmed few times already to [voornaam van C] that as long as I am on the re-integration process [voornaam van B] is the end responsible for [verzoekster] till my 100% recovery.”
2.7.
Per 30 maart 2020 heeft [verweerder] zich hersteld gemeld. Met ingang van die dag is hij door [verzoekster] op non-actief gesteld.
2.8.
Met een e-mailbericht van 30 maart 2020 (naar aanleiding van een gesprek met [verweerder] die dag) heeft [verzoekster] , onder meer, het volgende aan [verweerder] bericht:
“Zoals ik in ons gesprek zojuist ook al aangaf, zijn we bezig om de werkzaamheden van [verzoekster] uit te besteden aan een derde partij. Daarvoor vinden al gedetailleerde gesprekken plaats. Door deze outsourcing komt jou functie binnen [verzoekster] te vervallen en daarom zullen we jou arbeidsovereenkomst moeten beëindigen en bieden we je deze vaststellingsovereenkomst aan.”
2.9.
In reactie hierop heeft [verweerder] op 1 april 2020 het volgende aan [C] geschreven:
“I understood from the call that you are expecting that I will keep doing what I was doing during the re-integration period, let me remind you that this is contradicting the agreements made. Then you said you are expecting nothing from me at all (to do nothing). Bear in mind that When I reported 100% better, out of the blue a call from [D (voornaam)] , then a proposal email, and suddenly there is so much effort in getting me out, rather focusing on what has been agreed; therefore allow me to regain my seat. after what you have put me through from bullying, to discrimination and disrespect.
[…]”.
2.10.
[C] heeft [verweerder] op 7 april 2020 een e-mail geschreven, waarin hij, onder meer, het volgens schrijft:
“Je email van afgelopen week is bij me blijven hangen. Heb er dit weekend nog over nagedacht en wil daar graag toch even op terugkomen. Je beschuldigingen aan mij persoonlijk: “bullying, discrimination and disrespect” neem ik zwaar op […]
Recent hebben we met jou gesproken over het wegvallen van je functie als gevolg van de voorgenomen outtasking in de zomer. Timing van de aangeboden VSO was getriggered door je versnelde reintegratie.
Nu stel ik vast los daarvan de basis voor een normale samenwerking en omgang voor ons zijn weggevallen en dat de werkrelatie is beschadigd “beyond repair”. […]”

3.Het verzoek, het verweer en de (voorwaardelijke) tegenverzoeken

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, met ingang van de vroegst mogelijke datum, (op grond van het bepaalde in artikel 671b BW), wegens een verstoring van de arbeidsrelatie, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW en om [verweerder] daarbij de transitievergoeding van € 17.510,00 toe te kennen.
3.2.
[verzoekster] legt het navolgende aan haar verzoek ten grondslag. Bij de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] verduidelijkt dat de initiële wens om afscheid te nemen van [verweerder] – in het kader van een voorgenomen reorganisatie – is veranderd in een noodzaak daartoe, waarbij zowel de grond wijzigde als de timing. Dit werd veroorzaakt door het zeer moeizame re-integratietraject van [verweerder] . De rode draad hierin was het hardnekkig weigeren van [verweerder] om te rapporteren aan de interim-manager, [B] , en de steeds verdergaande onenigheid die met [C] is ontstaan over dit onderwerp. Het gevolg hiervan is dat [verweerder] een terugkeer naar de werkvloer voor zichzelf onmogelijk heeft gemaakt. [verweerder] heeft niet het voorbeeld gesteld dat van hem als goed betaalde manager mag worden verwacht. Hij heeft de interim manager en [C] geschoffeerd en beledigd en [C] heeft de persoonlijke en herhaalde beschuldigingen aan zijn adres hoog opgenomen. [verzoekster] is ervan overtuigd dat een succesvolle terugkeer van [verweerder] in zijn rol als manager is uitgesloten en ook niet in het belang van partijen is. Eind maart 2020 – nog gedurende de re-integratie – werd voor [verzoekster] duidelijk dat de relatie te veel was beschadigd. Toen [verzoekster] vervolgens geconfronteerd werd met een eerder dan verwachte hersteld melding van [verweerder] , had zij geen keuze dan hem op 30 maart 2020 een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te doen en hem op non-actief te stellen. De timing was wellicht ongelukkig, maar dit kon niet anders en vervolgens is de situatie volledig geëscaleerd. Het voorgaande leidt volgens [verzoekster] tot de conclusie dat in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wordt voortgezet. Derhalve verzoekt [verzoekster] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Door de scherpe verbale uitingen van [verweerder] jegens zijn leidinggevende is de arbeidsverhouding inmiddels onherstelbaar verstoord. Herplaatsing van [verweerder] ligt ook niet in de rede.
3.3.
[verweerder] heeft verweer gevoerd en hij heeft (voorwaardelijke) tegenverzoeken ingediend.
3.4
De voorwaardelijke tegenverzoeken van [verweerder] zien op – verkort en zakelijk weergegeven – het toekennen aan [verweerder] van de transitievergoeding en een billijke vergoeding, voor het geval het verzoek van [verzoekster] , strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zou worden toegewezen. Het tegenverzoek betreft een vordering tot betaling van achterstallig loon.
3.5.
Het verweer van [verweerder] komt samengevat op het volgende neer. [verweerder] wenst zijn werkzaamheden weer op te pakken, nu hij hiertoe na een periode van arbeidsongeschiktheid, re-integratie en uiteindelijk volledig herstel door [verzoekster] niet toe in staat wordt gesteld. Hij heeft daarom ook (in een aparte procedure, die gelijktijdig met het onderhavige ontbindingsverzoek is behandeld) een vordering tot wedertewerkstelling ingesteld. Wat de grond van het ontbindingsverzoek betreft heeft [verweerder] aangevoerd dat hij zijn werkzaamheden in de afgelopen jaren altijd naar behoren heeft verricht. Kritiek op zijn functioneren is er niet geweest. Van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding is geen sprake. [verweerder] erkent dat discussie is ontstaan vanwege de gang van zaken met betrekking tot de re-integratie, maar hij ziet niet dat deze situatie onoverbrugbaar is (al dan niet met behulp van mediation). [verzoekster] heeft hiertoe echter nog geen enkele moeite gedaan, noch actie ondernomen om de situatie op te helderen en met elkaar in gesprek te gaan. Als al sprake zou zijn van een grond voor ontbinding – hetgeen [verweerder] aldus nadrukkelijk betwist – dan heeft [verzoekster] volstrekt onvoldoende gedaan om [verweerder] (concern breed) te herplaatsen. [verweerder] heeft derhalve
primairgeconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
3.6.
[verweerder] heeft
subsidair– voor het geval het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou worden toegewezen – diverse verzoeken gedaan, onder meer de toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding, die [verweerder] in het verweerschrift heeft becijferd op € 182.155,00 (bruto).
3.7.
Daarnaast heeft [verweerder] een zelfstandig tegenverzoek ingediend, strekkende tot betaling van 140 uur aan achterstallig loon over de maanden januari tot en met maart 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Aan dit verzoek heeft [verweerder] – zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat [verzoekster] hem ten onrechte over de gewerkte uren slechts 70% van het salaris heeft betaald, terwijl dit 100% had moeten zijn.
3.8.
[verzoekster] heeft verweer gevoerd tegen de tegenverzoeken van [verweerder] . Op het verweer, en de nadere toelichting van partijen op hun standpunten, zal in het hierna volgende verder worden ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat uit artikel 7:671b jo. 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer (binnen een redelijke termijn) niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
4.2.
Het verzoek van [verzoekster] is niet op de eerste plaats ingegeven door de, volgens [verzoekster] op handen zijnde reorganisatie, maar door de situatie die is ontstaan tijdens de re-integratie van [verweerder] en na zijn uiteindelijke hersteld melding. Nu [verweerder] persisteert bij zijn verweer dat hij zijn werkzaamheden voor [verzoekster] wil blijven verrichten, althans weer wenst op te pakken, neemt de kantonrechter de wens van [verweerder] om het dienstverband voort te willen zetten als uitgangspunt en zal het verzoek in dat licht worden beoordeeld.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter is duidelijk dat in de periode januari tot eind maart 2020 (de periode van re-integratie tot de uiteindelijke hersteld melding) onenigheid is ontstaan tussen [verweerder] en [verzoekster] (in de persoon van [C] ) over de aanpak van dit re-integratietraject. [verzoekster] heeft gesteld dat in deze periode voor haar duidelijk was dat de relatie al te zeer beschadigd was, maar dit is door [verweerder] ontkend en is de kantonrechter ook niet gebleken. [verzoekster] stelt in dit kader als belangrijkste verstorende factor dat [verweerder] hardnekkig zou hebben geweigerd om aan de interim-manager te rapporteren, terwijl de kantonrechter toch een ander beeld krijgt uit hetgeen partijen hebben gesteld en aangevoerd en met stukken hebben onderbouwd. [verweerder] uit zich weliswaar kritisch, maar naar het oordeel van de kantonrechter niet onwelwillend, en geeft met name aan dat hij slechts met [C] over (de voortgang van) zijn re-integratie wil spreken en niet met de interim-manager. Verder erkent hij dat de eindverantwoordelijkheid gedurende zijn re-integratie bij [C] ligt. De kantonrechter ziet niet dat [verweerder] zich in die discussie onredelijk opstelt, zoals [verzoekster] volhoudt. Er lijken dan ook geen aanknopingspunten te zijn om aan te nemen dat de verhoudingen tussen partijen (verder) verstoord zijn raakt vóór het moment dat [verzoekster] [verweerder] meedeelde dat hij op non-actief werd gesteld, nota bene op de dag dat hij weer volledig hersteld was. Het is invoelbaar dat [verweerder] geëmotioneerd raakte toen [verzoekster] hem op 30 maart 2020 – enkele uren na zijn hersteld melding – liet weten dat hij niet weer aan het werk kon bij [verzoekster] en daarop te kennen gaf dat [verzoekster] de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen. Hoewel [verweerder] kan worden aangerekend dat hij zich bepaald in onnodig scherpe en pijnlijke bewoordingen heeft uitgelaten richting [C] , ligt het naar het oordeel van de kantonrechter volledig in de risicosfeer van [C] (en daarmee [verzoekster] ) dat hij aangeeft dat dit voor hem maakt dat er geen weg terug meer is. Het kan zijn dat [C] een ernstige belemmering ervaart om met [verweerder] verder te gaan, of zelfs maar het gesprek aan te gaan, maar dit had onder de gegeven omstandigheden wel van hem mogen worden verwacht. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] terecht aangevoerd dat het op de weg van de werkgever ligt om op zijn minst te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om een ervaren verstoring op te lossen, maar hiertoe is door [verzoekster] nog niets ondernomen. De kantonrechter merkt daarbij op dat de verstoring voornamelijk (en naar het zich laat aanzien ook alleen) bij [C] lijkt te liggen. [verzoekster] heeft in dit kader nog wel opgemerkt dat recent een aantal medewerkers zouden hebben aangegeven niet meer met [verweerder] te willen samenwerken (of zelfs bang voor hem zijn), maar de kantonrechter legt dit ter zijde. Dat er in die zin klachten van andere personeelsleden zijn is door [verweerder] nadrukkelijk betwist en is ook nergens uit gebleken. Dit alles geplaatst in de context waarin het moet worden beoordeeld, is de kantonrechter van oordeel dat niet gesproken kan worden van een verstoring in de arbeidsverhouding, die bovendien dermate ernstig en duurzaam is, dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren.
4.4.
De slotsom van het voorgaande is dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om de arbeidsovereenkomst op grond van het bepaalde in artikel 667b BW jo. artikel 7:669 lid 3 onder g BW te ontbinden.
4.5.
De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoekster] dan ook af.
4.6.
Gelet op deze uitkomst behoeven de voorwaardelijke tegenverzoeken geen verdere behandeling.
4.7.
Ten aanzien van het zelfstandige tegenverzoek wordt het volgende opmerkt. Bij van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter partijen voorgehouden dat zonder nadere toelichting – die evenwel ontbreekt – in deze procedure thans niet is vast te stellen of [verweerder] nog een aanspraak heeft op loon van [verzoekster] . [verzoekster] heeft evenwel de toezegging gedaan één ander in de administratie te zullen nagaan. Voor zover mocht blijken dat [verweerder] minder dan 100% van zijn salaris betaald heeft gekregen over het aantal uren in de maanden januari, februari en maart 2020 waarvoor hij op dat moment arbeidsgeschikt was bevonden, heeft [verzoekster] toegezegd om voor een nabetaling zorg te dragen. Het lijkt de kantonrechter juist en dat is ook niet betwist door [verweerder] dat [verweerder] over het aantal uren dat hij arbeidsongeschikt was slechts aanspraak heeft op 70% van zijn salaris. Partijen verzochten de kantonrechter dit vast te leggen in de beslissing.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoekster] veroordeeld worden in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] , voor zover [verzoekster] nog niet voor betaling heeft zorggedragen, tot betaling van 100% van het loon over het aantal uren dat [verweerder] arbeidsgeschikt was in de maanden januari, februari en maart 2020;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verweerder] tot heden begroot op € 720,00 voor salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker en uitgesproken door
mr. C.A. de Beaufort, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.