In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] B.V. en [verweerder]. [verzoekster] verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsrelatie, die volgens haar was ontstaan tijdens het re-integratietraject van [verweerder]. [verweerder] was sinds 1 augustus 2016 in dienst bij [verzoekster] en had een periode van arbeidsongeschiktheid doorgemaakt van januari 2019 tot januari 2020. Na zijn hersteldmelding op 30 maart 2020 werd hij op non-actief gesteld, wat leidde tot de aanvraag voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst door [verzoekster].
De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. [verzoekster] stelde dat de arbeidsrelatie onherstelbaar was beschadigd door de communicatieproblemen en de weigering van [verweerder] om te rapporteren aan de interim-manager. [verweerder] daarentegen betwistte dat er sprake was van een ernstige verstoring en stelde dat hij zijn werkzaamheden weer wilde oppakken. Hij voerde aan dat hij altijd naar behoren had gefunctioneerd en dat de kritiek op zijn functioneren ongegrond was.
Na beoordeling van de argumenten van beide partijen concludeerde de kantonrechter dat er geen redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de verstoring in de arbeidsrelatie niet zo ernstig was dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer van [verzoekster] gevergd kon worden. Het verzoek van [verzoekster] tot ontbinding werd dan ook afgewezen. Tevens werd [verzoekster] veroordeeld tot betaling van 100% van het loon over de maanden waarin [verweerder] arbeidsgeschikt was, en in de kosten van de procedure.