In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door de verzoeker, die in Hongarije woont. De verzoeker had in beroep gegaan tegen een besluit van de Belastingdienst / Toeslagen, dat op 17 juni 2019 was genomen. Na een terugtrekking van het besluit op 20 december 2019, heeft de Belastingdienst op 23 januari 2020 een nieuw besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en om proceskostenvergoeding heeft gevraagd.
De rechtbank overweegt dat op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De verzoeker heeft een bedrag van € 13,55 opgegeven voor internationale telefoongesprekken, maar de rechtbank oordeelt dat de onderbouwing van deze kosten onvoldoende is, omdat er geen gespecificeerde telefoonrekening is overgelegd. Daarnaast heeft de verzoeker € 36,18 aan portokosten opgegeven, maar deze kosten komen niet in aanmerking voor vergoeding volgens de limitatieve opsomming in het Bpb.
De rechtbank beslist uiteindelijk dat het verzoek om proceskostenveroordeling wordt afgewezen, maar dat de Belastingdienst wel het griffierecht aan de verzoeker moet betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van O.G.J. Stroek, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.