ECLI:NL:RBMNE:2020:2520

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
16-099654-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag, lijkverbergen, diefstal en identiteitsfraude door verdachte op zijn partner

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn partner, het wegmaken van haar lichaam, diefstal van een aanzienlijk bedrag en identiteitsfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 27 december 2018 tot en met 28 december 2018 zijn partner opzettelijk van het leven heeft beroofd door meervoudig stomp botsend geweld toe te passen op haar hoofd en lichaam. De verdachte heeft vervolgens het lichaam van de vrouw in stukken gesneden en deze delen op verschillende locaties verborgen. Daarnaast heeft hij in de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 een bedrag van ongeveer € 116.000,00 van de bankrekeningen van de vrouw overgemaakt naar zijn eigen rekeningen, en zich als haar voorgedaan door e-mails en berichten te versturen naar haar familie en vrienden. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan doodslag, het wegmaken van een lijk, diefstal en identiteitsfraude, en legde een gevangenisstraf van 18 jaar op. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden, die door het handelen van de verdachte onbeschrijfelijk leed was aangedaan. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-099654-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1962] te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd te Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 29 juli 2019, 21 oktober 2019, 16 januari 2020 en 6 april 2020. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 15 en 16 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie, mrs. R.E. Craenen en H. Leepel (hierna: de officier van justitie) en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.P. van Stralen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens benadeelde partijen – de moeder en de broer van [slachtoffer] , beide bijgestaan door mr. B.A.A. Postma, advocaat te Rotterdam – naar voren is gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen in het kader van het spreekrecht door de moeder en de broer naar voren is gebracht. Verder heeft de vader van [slachtoffer] , bijgestaan door mr. F. Oehlen, advocaat te Beek, zich als benadeelde partij gesteld. Hij heeft geen vordering ingediend.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 16 januari 2020 nader omschreven en is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
primair:
in de periode van 27 december 2018 tot en met 19 januari 2019 te [woonplaats] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd;
subsidiair
in de periode van 27 december 2018 tot en met 19 januari 2019 te [woonplaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van diefstal en/of oplichting en gepleegd met het oogmerk om het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair
in de periode van 27 december 2018 tot en met 19 januari 2019 te [woonplaats] opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd;
feit 2:
in de periode van 27 december 2018 tot en met 19 januari 2019 te Soest en/of Amsterdam de lijkdelen van [slachtoffer] heeft begraven en/of weggemaakt met het oogmerk om de oorzaak van haar overlijden te verhullen;
feit 3:
primair:
hij in de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 te Soest een bedrag van ongeveer € 116.000,00 van [slachtoffer] dan wel de erven van [slachtoffer] heeft weggenomen;
subsidiair
hij in de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 te Soest de ING-Bank en de ABN AMRO bank heeft opgelicht door zich voor te doen als [slachtoffer] en op die manier een bedrag van ongeveer € 116.000,00 heeft overgeschreven van de bankrekeningen van [slachtoffer] naar zijn eigen bankrekeningen;
feit 4:
hij in de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 te Soest danwel in Nederland zich heeft voorgedaan als [slachtoffer] door onder andere haar telefoon te gebruiken en door uit haar naam e-mail- en sms-berichten te versturen.

3.VOORVRAGEN

3.1
Geldigheid dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
Bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit.
3.3
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging. De verdediging heeft daartoe gesteld dat de rechten van verdachte op een afgeschermd en vertrouwelijk contact met zijn raadsman zijn geschonden. Het procesdossier bevat namelijk een proces-verbaal met daarin mededelingen van verdachte aan een politie-infiltrant over zijn relatie met zijn raadsman. Omdat deze uitlatingen van verdachte zijn gedaan tegen een politieagent is volgens de verdediging sprake van een pseudoverhoor, waarvan – anders dan bij alle andere verhoren van verdachte – geen beeld en geluid is opgenomen en waarbij de raadsman niet aanwezig is geweest. Het verhoor is bovendien niet uitgewerkt in een ‘vraag/antwoord-vorm’. Het is volgens de verdediging ontoelaatbaar dat mededelingen van verdachte over zijn relatie met zijn raadsman in een proces-verbaal worden opgenomen en door aldus te handelen heeft het Openbaar Ministerie een norm geschonden, die van groot maatschappelijk belang is.
De officier van justitie heeft gesteld dat het verweer tot niet-ontvankelijk verklaring moet worden verworpen. Het gaat om spontane opmerkingen van verdachte tegen de politie-infiltrant. De politie-infiltrant is vervolgens verplicht om deze opmerkingen te verbaliseren. De verbaliseringsplicht wordt slechts beperkt door de vernietigingsplicht als bedoeld in artikel 126aa tweede lid Sv, waarin is bepaald dat voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen die zijn gedaan door of aan een persoon die zich zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, zoals bijvoorbeeld een advocaat, deze processen-verbaal en andere voorwerpen worden vernietigd. Van een situatie als bedoeld in dat artikel is hier geen sprake, zodat het Openbaar Ministerie niet gehouden was om het proces-verbaal te vernietigen.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het dossier volgt dat op enig moment een politie-infiltrant is ingezet bij wijze van opsporingsmiddel. De inzet van een (politie-)infiltrant is weliswaar een opsporingsmethode, maar is niet gelijk te stellen aan het horen van verdachte en is dan ook met andere waarborgen omkleed. Uit het betreffende proces-verbaal blijkt dat het gaat om vastlegging van het antwoord van verdachte op de vraag van de politie-infiltrant of hij een advocaat heeft. Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte deze vraag positief beantwoordt, waarna verdachte zelf verklaart over de wijze waarop zijn advocaat hem tijdens een verhoor bijstaat. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het geen mededelingen van verdachte die iets prijsgeven of zeggen over de vertrouwelijke relatie tussen verdachte en zijn raadsman, maar bovendien komt aan de politie-infiltrant over deze mededelingen geen verschoningsrecht toe, in de zin van artikel 126aa tweede lid Sv. Het proces-verbaal behoefde om die reden niet te worden vernietigd. Van een schending van beginselen van een goede procesorde is dan ook geen sprake, zodat de rechtbank het verweer verwerpt.
3.4
Schorsing vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het staat volgens de officier van justitie vast dat verdachte in de periode vanaf 27 december 2018, kort voor haar overlijden, alleen met [slachtoffer] in de woning in [woonplaats] was. Dat [slachtoffer] is overleden door geweld zoals in de tenlastelegging is omschreven, volgt uit het sectierapport. De conclusie van de patholoog is dat zij niet is overleden door een val van de trap. Het handelen van verdachte, beginnend kort na de dood van [slachtoffer] , past niet bij wat verdachte stelt dat hem is overkomen. Hij brengt vrijwel meteen familie en vrienden van [slachtoffer] in de waan dat zij nog leeft. Zijn overige handelen is er op gericht om sporen uit te wissen en eventueel later onderzoek te frustreren. Hij treft direct voorbereidingen voor het verdelen en verpakken van haar lichaam en hij gooit alle spullen weg die voor een later politieonderzoek van belang zouden kunnen zijn. Hij heeft bovendien een duidelijk motief.
Hoewel daar volgens de officier van justitie wel aanwijzingen voor bestaan, kan volgens hem, door het ontbreken van informatie hierover, niet objectief worden vastgesteld dat verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over de dood van [slachtoffer] . Er bestaan evenmin objectieve gegevens over een causaal verband en de tijdspanne tussen de financiële handelingen en de dood van [slachtoffer] . Om die reden verzoekt hij verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De officier van justitie acht het wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte [slachtoffer] in de periode van 27 tot en met 28 december 2018 in [woonplaats] van het leven heeft beroofd door het toepassen van meervoudig stomp botsend geweld op het hoofd en/of lichaam van [slachtoffer] , het met kracht belemmeren van haar luchtwegen, of een combinatie daarvan, zoals onder feit 1 meer subsidiair ten laste is gelegd.
Verder acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wegmaken van het lijk van [slachtoffer] , diefstal en identiteitsfraude, zoals onder feit 2, 3 primair en 4 ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1, 3 en 4 ten laste gelegde.
Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op 28 december 2018 van de trap is gevallen met een koffer en een beautycase en dat hij haar heeft gevonden onderaan de trap. Hij heeft haar beademd, maar als snel bleek hem dat zij was overleden. Het letsel en de verwondingen van [slachtoffer] zoals beschreven door de patholoog, kunnen volgens verdachte wel degelijk worden verklaard door een val van de trap met een koffer en een beautycase. De onregelmatigheden en inconsistenties in de verklaringen van verdachte bij de politie zijn een gevolg van het feit dat verdachte niet uit wetenschap, maar al terug redenerend heeft verklaard, hetgeen niet past bij iemand die bewust de waarheid verhult en die bewust de dood van [slachtoffer] heeft gepland. Voor zover de rechtbank toch tot het oordeel komt dat verdachte schuldig is aan de dood van [slachtoffer] , kan daarom niet worden bewezen dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Van diefstal of oplichting is geen sprake omdat de overschrijvingen vanaf de zakelijke- en privérekening van [slachtoffer] op 28 december 2018 door haarzelf zijn verricht. Verdachte maakt – met uitzondering van de aflossing van de creditcardschulden – op deze bedragen bovendien geen aanspraak. Tot slot heeft verdachte zich na haar dood weliswaar als [slachtoffer] voorgedaan, maar zij heeft hiervan zelf geen nadeel ondervonden.
Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 28 december 2018 zou [slachtoffer] voor 3 weken naar Canada gaan om een ex-vriend te bezoeken met wie zij al enige tijd contact onderhield. Voor haar vertrek had zij aan verdachte en aan diverse andere mensen verteld dat zij niet meer gelukkig was in de relatie met verdachte. Zij had inmiddels contact gezocht met een makelaar en was op zoek naar een andere woning.
Op 27 december 2018 heeft zij nog gewerkt en ’s avonds om 20.19 uur is er een betaling omzetbelasting over de maand december 2018 gedaan vanaf de zakelijke rekening van [slachtoffer] aan de belastingdienst.
In de ochtend van 28 december 2018 tussen 10.41 uur en 11.49 uur is er een bedrag van ongeveer € 116.000,00 overgeboekt van de zakelijke- en priverekeningen van [slachtoffer] naar de en/of rekening van verdachte en [slachtoffer] samen.
Het vliegtuig naar Canada zou om 15.20 uur vanaf Schiphol vertrekken. [slachtoffer] heeft nooit ingecheckt op die vlucht. Diezelfde middag en avond en ook in de periode daarna zijn er diverse app- en mailberichten verstuurd vanaf de telefoon en het e-mailaccount van [slachtoffer] naar familie, vrienden en bekenden waarin onder meer stond dat zij elders een ander leven wilde opbouwen en voorlopig geen contact wilde. Verdachte heeft later bij de politie gezegd dat die berichten door hem zijn verstuurd.
Op 19 januari 2019 wordt door de politie aan de waterkant van de Zuider IJdijk in Amsterdam een koffer aangetroffen met daarin de romp van een vrouw. De politie start dan een onderzoek naar de identiteit van deze vrouw. Op 21 januari 2019 wordt er aangifte gedaan van vermissing van [slachtoffer] . Op 23 april 2019 meldt verdachte zich bij de politie en zegt dat [slachtoffer] op 28 december 2018 om het leven is gekomen door een val van de trap, dat hij het lichaam met een mes en een zaag in stukken heeft gesneden en de romp en de benen in het water aan de Zuider IJdijk heeft geworpen en de armen en het hoofd in de tuin van zijn woning heeft begraven. De politie vindt de armen en het hoofd in de achtertuin van de woning van verdachte. De tas met de benen zijn tot op heden niet terug gevonden. DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat de aangetroffen romp, hoofd en armen de lichaamsdelen van [slachtoffer] zijn.
Feit 1 primair en subsidiair: moord dan wel doodslag met als oogmerk de diefstal van het geld
De rechtbank komt tot de conclusie dat daar onvoldoende bewijs voor is.
De rechtbank acht bewezen, en dat zal zij in de hierna te noemen bewijsmiddelen onderbouwen, dat verdachte [slachtoffer] in de periode van 27 tot en met 28 december 2018 in [woonplaats] om het leven heeft gebracht. Met de officier van justitie en de verdediging oordeelt de rechtbank, dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft (kunnen) beraden op het besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte rade, dient te worden bewezen dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van heeft gegeven. Door het ontbreken van informatie over het exacte tijdstip van overlijden en over de omstandigheden waaronder en de wijze waarop het geweld, waaraan zij is overleden, heeft plaatsgevonden, kan niet worden vastgesteld dat verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over de dood van [slachtoffer] . Ook biedt het dossier geen concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat verdachte al voor de 27e december gedachten of plannen had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat verdachte wellicht een motief had, dan wel anderszins algemene gedachten of interesses hieromtrent had, zoals door de broer van [slachtoffer] geopperd bij de uitoefening van zijn spreekrecht, maakt nog niet dat bewezen kan worden dat verdachte dit ofwel vooraf heeft gepland, dan wel zich in de tijd tussen een eventueel besluit om [slachtoffer] te doden en de uitvoering daarvan rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van die daad.
De rechtbank is verder van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht met als doel de diefstal van haar geld. Ook hier geldt dat vanwege de onduidelijkheid over het moment van overlijden van [slachtoffer] , de omstandigheden waaronder en de wijze waarop het geweld heeft plaatsgevonden het causale verband tussen haar overlijden en de diefstal niet kan worden vastgesteld.
Feit 1 meer subsidiair: doodslag
Bewijsmiddelen [1]
Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 januari 2019:
Op 11 januari 2019 werd door een omstander een koffer aangetroffen in het water langs de Zuider IJdijk Amsterdam, nabij perceel 29. Door de man werd de koffer aan de kant getild, hij waarschuwde de politie en vertrok van de locatie. De collega's van de uniformdienst konden de koffer niet vinden en de man niet bereiken waarop zij besloten te vertrekken. Op 19 januari 2019 ziet de man dat de koffer nog steeds op de locatie ligt en waarschuwde een voorbij rijdende politieauto. De collega's van de uniformdienst trekken de koffer verder het land op, breken deze open met een breekijzer en zien een blauwe vuilniszak. Door deze collega's werd de zak met een mes geopend waarop (een deel van) een stoffelijk overschot zichtbaar werd [2] .
Nadat wij het stoffelijk overschot uit de koffer verwijderd hadden zagen wij dat het om (een deel van) het lichaam van een vrouw ging. Wij zagen dat de armen, benen en het hoofd van het stoffelijk overschot ontbraken [3] .
Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek (herziene versie) d.d. 9 april 2019:
Letsels postmortaal klievingsvlakken
Bij sectie aan de romp zijn in totaal vijf klievingsvlakken, die postmortaal waren opgeleverd door ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend geweld opgeleverd met 1 of meerdere (deels) scherprandige voorwerpen.
Overige letsels
Inwendig waren er in de weke delen van de rug en de voorste rompwandspieren links enkele oppervlakkige bloeduitstortingen die waren opgeleverd door bij leven ingewerkt uitwendig mechanisch stomp-botsend geweld zoals bijvoorbeeld opgeleverd kan worden door stompen, stoten of vallen, al dan niet met/tegen een voorwerp [4] .
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 14 juni 2019:
Op dinsdag 23 april 2019 om 09:40 uur kwamen wij, naar aanleiding van een doodslag/moord, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] ,
[woonplaats] [5] .
Nadat wij de vierkante zinken bloembakken met de buxusstruiken, die voor de openslaande deuren stonden, hadden verplaatst naar de rechterzijde van de woning, zagen wij oneffenheden in de bestrating waar de bloembakken hadden gestaan.
Op ongeveer een diepte van 60 centimeter werden een blauwe en een zwarte plastic zak zichtbaar. [6]
Proces-verbaal forensische radiologie stoffelijke resten d.d. 14 juni 2019:
Dit onderzoek bevestigde dat de inhoud van deze zakken menselijke lichaamsdelen
bevatten. De volgende menselijke lichaamsdelen werden als
lichaamsdeel geïdentificeerd:
ZAK 1, SIN AAEN2971NL, Gehele linker arm,
ZAK 2, SIN AAEN2972NL, Hoofd met gedeeltelijke nek,
ZAK 3, SIN AAEN 2977NL, Gehele rechter arm [7] .
Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek d.d. 24 april 2019:
Er waren aan de drie lichaamsdelen in totaal drie klievingsvlakken. Deze zijn postmortaal ontstaan. Gezien het aspect van klievingsdelen behoort zagen tot de mogelijkheden. Ook scherprandig snijdend, klievend geweld (met 1 of meerdere scherprandige voorwerpen) komt in aanmerking. Een combinatie is ook mogelijk [8] .
Rapport DNA-verwantschapsonderzoek d.d. 1 mei 2019:
Interpretatie en conclusie DNA-verwantschapsonderzoek
Op basis van de resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek wordt geconcludeerd dat
de stoffelijke resten (AAMB5952NL) aangetroffen in Amsterdam en de stoffelijke resten
(AAEN2972NL, AAEN2977NL, AAEN2971NL) in Soest afkomstig kunnen zijn van de vermiste [slachtoffer] . De kans op de verkregen autosomale DNA-profielen is meer dan één miljard keer groter wanneer stoffelijke resten die zijn aangetroffen in Amsterdam en in Soest afkomstig zijn van een biologische dochter van [benadeelde] en [getuige 1]
(hypothese 1), dan wanneer de stoffelijke resten die zijn aangetroffen in Amsterdam en in
[woonplaats] afkomstig zijn van een vrouw die niet verwant is aan [benadeelde] en [getuige 1]
(hypothese 2) [9] .
Rapport n.a.v. Pathologie onderzoek NFI d.d. 6 mei 2019:
Doodsoorzaak
Er waren bij sectie 11 huidverscheuringen aan de behaarde hoofdhuid en het voorhoofd links (sub A6). Bij sectie en postmortaal radiologisch onderzoek waren er uitgebreide breuken van meerdere aangezichtsbeenderen links (sub Al en sub A6). Deze letsels zijn (gezien de uitgebreide (resten van) onderhuidse bloeduitstortingen) bij leven ontstaan als gevolg van de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend, mogelijk (deel) kantig geweld, zoals meermalen slaan (al dan niet met een voorwerp) of meermalen vallen. Een combinatie van vallen en slaan behoort ook tot de mogelijkheden. Daarnaast waren er letsels aan de buitenzijde van de linker wenkbrauw die eveneens door bovengenoemde
geweldsinwerking kunnen zijn ontstaan, als ook door perforatie van gebroken botdelen. Van
het letsel aan de bovenlip rechts kon niet meer worden vastgesteld of deze bij leven is ontstaan. Gezien de aangezichtsbreuken is de geweldsinwerking ter plaatse (tenminste deels)
hevig geweest. Dergelijke breuken van de aangezichtsbeenderen kunnen gepaard zijn gegaan met hersenfunctiestoornissen en daarmee overige orgaanfunctiestoornissen, waarmee het overlijden kan worden verklaard. Of deze letsels aan het hoofd daadwerkelijk hebben geleid tot hersenschade kon vanwege de verregaande postmortale veranderingen niet meer worden beoordeeld. Daarnaast gaan dergelijke breuken van de aangezichtsbeenderen gepaard met bloedverlies, hetgeen kan hebben geleid tot inademing van bloed met als gevolg daarvan
belemmering van de ademweg. Rond het hoofd was zwarte tape en doorzichtige folie gewikkeld met totale afsluiting van de luchtwegen (mond en neus). Indien dit bij leven is aangebracht, leidt dit tot belemmering van de ademhaling, eventueel met zuurstofgebrek (verstikking) en het intreden van de dood tot gevolg [10]
Klievingsvlakken
Er waren aan de drie lichaamsdelen in totaal drie klievingsvlakken (sub AS). Deze
zijn postmortaal ontstaan. Gezien het aspect van de benige klievingsvlakken (glad,
met plaatselijk aan de rand afgebroken delen) behoort zagen tot de mogelijkheden.
Ook scherprandig snijdend, klievend geweld (met 1 of meerdere scherprandige
voorwerpen) komt in aanmerking. Een combinatie is ook mogelijk.
Aanvullend bericht NFI d.d. 2 september 2019:
Vraag 1:
"Met betrekking tot het letsel aan het hoofd van het slachtoffer:
Beschouw alle bevindingen uit de verrichte sectie 2019-939 (hoofd) en geef de
waarschijnlijkheid aan van het doen van die bevindingen op basis van het volgende hypothesenpaar:
• H 1: Het letsel aan het hoofd van het slachtoffer is enkel veroorzaakt door met een koffer van de trap te vallen.
• H2: Het letsel aan het hoofd van het slachtoffer is enkel veroorzaakt door meermaals met een onbekend voorwerp te slaan."
Antwoord:
Het geheel van letsels aan het hoofd kan niet worden verklaard door eenmaal met een koffer van de trap, waarvan op 2 mei 2019 foto's werden aangeleverd, te vallen. Daarmee wordt hypothese 1 uitgesloten.
Vraag 2:
Hoe aannemelijk is het dat een persoon die met een koffer van een trap valt [11] daar acuut aan overlijdt?"
Antwoord:
Wanneer een persoon van een trap valt, zal hij/zij enkel direct overlijden als hij/zij daarbij hooggelegen nekwervels breekt en daarbij beschadiging van delen van de hersenstam met vitale functies oploopt. In alle andere gevallen zal iemand niet direct/acuut overlijden.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat er bij sectie en postmortale radiologie (CT-scan) geen breuken van hooggelegen nekwervels werden vastgesteld.
Naar aanleiding van twee aanvullende vragen van de rechtbank aan J. Fronczek, arts en patholoog en dr. V. Soerjbalie-Maikoe, arts en patholoog, antwoorden zij op 18 maart 2020 het volgende.
Antwoord 1: Bij sectie werden 11 huidverscheuringen aan de behaarde hoofdhuid links en rechts en het voorhoofd links en uitgebreide breuken van meerdere aangezichtsbeenderen vastgesteld. Deze letsels zijn bij leven ontstaan als gevolg van de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals meermalen slaan of meermalen vallen. Op 2 mei 2019 werden foto’s van een trap ontvangen waarop een met tapijt beklede trap wordt gezien die richting de bovenverdieping een bocht maakt. De trap heeft aan één zijde een leuning, die aan de boven- en onderzijde eindigt in een soort pilaar met hier bovenop een bolronde structuur.
De huidverscheuringen aan het hoofd, zowel links als rechts gelokaliseerd, zijn veroorzaakt door meerdere afzonderlijke ‘impacts’. De trap toont geen structuren waarmee een dergelijk letselbeeld kan worden verklaard als een persoon hier eenmaal afvalt, ook niet als de persoon hierbij een koffer draagt/vasthoudt.
Antwoord 2: Het geheel van letsels aangetroffen in alle onderzochte lichaamsdelen van [slachtoffer] door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe en dr. J. Fronczek kan niet worden verklaard door eenmaal met een koffer van de trap, waarvan op 2 mei 2019 foto’s werden aangeleverd, te vallen. Samengevat kan gesteld worden dat accidentele letsels aan het lichaam, zoals door een val van een trap, zich in het algemeen bevinden op gebieden waar botdelen zich relatief dicht onder het huidoppervlak bevinden, zoals de ellebogen, de heupen, de knieën, de schouders, het voorhoofd of de zijkant van het hoofd. Naast bloeduitstortingen worden er dan ook vaak schaafwonden gezien. In het onderhavige geval waren er meerdere (11) scheurwonden (laceraties) verspreid aan het hoofd. Ze waren veelal niet met elkaar in verbinding. De distributie, locatie en het aspect van deze letsels, alsook de aangetroffen letsels aan de overige lichaamsdelen past in het geheel niet bij een val van een trap.” [12]
De getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard:
“ In het 2e verhoor had u aangeven dat u [verdachte] en [slachtoffer] had uitgenodigd voor de 2e kerstdag 2018, de maandag.
V: Wanneer zijn [slachtoffer] en [verdachte] bij u geweest rondom de kerstdagen?
(…) En op 2e kerstdag zijn ze bij ons geweest (…) Maar ik heb haar de volgend dag nog gebeld Wanneer heeft u haar gebeld?
A: Dat is in de namiddag rond een uur of drie vier.” [13]
Het proces-verbaal nadere verstrekking vluchtgegevens [slachtoffer] door KLM vermeldt het volgende:
1.
Het blijkt dat de annulering om 1309 UTC (14:09 plaatselijke tijd) in de systemen is gezet. De schemavertrektijd van de [vluchtnummer] was 1420 UTC, (15:20 plaatselijke tijd). De vlucht is dus 71 minuten voor zijn schemavertrektijd geannuleerd.
Kennisgeving van een annulering loopt via de KLM- en luchthavensystemen.' [15] Passagiers krijgen automatisch bericht als zich voor de juiste berichtgeving hebben opgegeven (of apps hebben geïnstalleerd). Daarnaast wordt het doorgaans aan de gate omgeroepen, zo kort voor vertrek. Of dat in dit geval is gebeurd, is niet meer te achterhalen.
2.
De reden van de annulering was beperkte vlootbeschikbaarheid. Er was door schade aan een van onze vliegtuigen een vliegtuig te weinig om alle vluchten te kunnen uitvoeren. De [vluchtnummer] was geselecteerd om te annuleren uit commercieel oogpunt.
3.
Het notificatiesysteem 'KLM Connect' heeft een zeer groot gedeelte van de passagiers bereikt via SMS of via e-mail. In deze lijst met genotificeerde passagiers vanuit het notificatiesysteem komt de naam [slachtoffer] niet voor. Ook haar PNR (lees: Passenger Name Record) komt niet voor. Hieruit kan worden opgemaakt dat Mw [slachtoffer] niet op deze manier is genotificeerd over de annulering en omboeking.
4.
Mw [slachtoffer] was volgens de bij ons bekende opgehaalde gegevens uit de systemen niet ingecheckt geweest voor de [vluchtnummer] en daaruit voortvloeiend ook niet aan de gate verschenen. [16]
Verdachte heeft op 15 juni 2020 verklaard dat hij samen met [slachtoffer] op 27 en 28 december 2018 in de woning in Soest was en dat [slachtoffer] 28 december 2018 zou vertrekken naar Canada. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij op 28 december 2018 in de middag vanaf Schiphol met de mobiele telefoon van [slachtoffer] een sms-bericht heeft verstuurd naar de mobiele telefoon van [B] in Canada, waarbij hij zich als [slachtoffer] voordeed [17] .
Bewijsoverweging
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van letsels aan het hoofd die bij leven zijn ontstaan als gevolg van de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend, mogelijk (deel) kantig geweld, zoals meermalen slaan (al dan niet met een voorwerp) of meermalen vallen. Een combinatie van vallen en
slaan behoort ook tot de mogelijkheden. Daarnaast is het mogelijk dat er sprake is geweest van verstikking.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 27 december ’s avonds en ‘s nachts en op 28 december in de ochtend met [slachtoffer] in de woning is geweest.
De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer] is overleden in de periode tussen donderdagmiddag 27 december 2018 en vrijdagmiddag 28 december 2018. De rechtbank baseert zich daarbij op het feit dat zij op donderdagmiddag rond een uur of drie a vier nog telefonisch contact met haar moeder heeft gehad. Hoewel dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld acht de rechtbank het ook aannemelijk dat [slachtoffer] donderdagavond om 20.23 uur zelf de betaling van de omzetbelasting over de maand december aan de belastingdienst heeft gedaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat zij op vrijdagmiddag 28 december 2018 niet is ingecheckt op de vlucht naar Canada en dat verdachte degene is geweest die op 28 december 2018 vanaf Schiphol een sms aan [B] heeft gestuurd met de mededeling dat [slachtoffer] niet naar Canada komt.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] is overleden door een val van de trap met een koffer en een beautycase, maar dit alternatieve scenario wordt weerlegd door de hiervoor vermelde bewijsmiddelen.
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op enig moment in de periode van 27 tot en met 28 december 2018 in hun woning in [woonplaats] heeft gedood.
opzet
De rechtbank leidt uit het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel af dat verdachte, al dan niet met een voorwerp, meerdere malen hard tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. De hevigheid en kracht waarmee verdachte heeft geslagen blijkt uit de aangezichtsbreuken die hierdoor aan het hoofd zijn ontstaan. Deze gedragingen, bestaande uit het meerdere malen hard (al dan niet met een voorwerp) slaan tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, dienen naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat de rechtbank van oordeel is dat het opzet van verdachte hierop vol was gericht.
Feit 2: het wegmaken van het lijk
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank volstaat met verwijzing naar de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 juni 2020;
- de bij feit 1 opgenomen bewijsmiddelen.
Feit 3 primair: diefstal van € 116.517,00
Bewijsmiddelen
De door [slachtoffer] geboekte vlucht naar Canada zou op 28 december 2018 om 15.20 uur vertrekken. Op het ticket stond vermeld dat voor intercontinentale vluchten werd geadviseerd om 3 uur voor vertrek in te checken. [18]
[slachtoffer] had vier bankrekeningen bij ABN AMRO Bank N.V. (Hierna: ABN AMRO),
[rekeningnummer] (privé rekening);
[rekeningnummer] (ondernemersrekening);
[rekeningnummer] (vermogens spaarrekening);
[rekeningnummer] (direct kwartaal spaarrekening).
Bij ING Bank N.V. (hierna: ING) hield zij twee betaalrekeningen, waaronder één en/of-rekening met verdachte ),
[rekeningnummer] (en/of betaalrekening);
[rekeningnummer] (betaalrekening) [19] .
Verdachte hield twee betaalrekeningen bij ING, waaronder de en/of-rekening met [slachtoffer] ,
[rekeningnummer] (en/of betaalrekening);
[rekeningnummer] (betaalrekening) [20] .
Verdachte heeft verklaard dat hij toegang had tot de zakelijke rekening van [slachtoffer] * [rekeningnummer] bij de ABN AMRO [21] .
Op 28 december 2018 hebben tussen 10:41 uur en 11.49 uur de volgende transacties plaatsgevonden:
 om 10:41 uur wordt geprobeerd om een bedrag van € 4.550,00 over te schrijven van de ING betaalrekening van [slachtoffer] * [rekeningnummer] naar de ING betaalrekening van verdachte * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘afgesproken’ [22] ;
 om 10.51 uur wordt een bedrag van € 80.500,00 van de ABN AMRO spaarrekening van [slachtoffer] overgeboekt naar haar ABN AMRO privérekening met omschrijving ‘huis’ [23] ;
 om 10:51 uur wordt een bedrag van € 1.500,00 van de ABN AMRO privérekening van [slachtoffer] overgeboekt naar de ING en/of-rekening * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’ [24] ;
 om 10:54 uur wordt geprobeerd om een bedrag van € 4.500,00 over te schrijven van de ING betaalrekening van [slachtoffer] * [rekeningnummer] naar de ING betaalrekening van verdachte * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’ [25] ;
 om 10:54 uur wordt een bedrag van € 1.000,00 van de ING betaalrekening van [slachtoffer] * [rekeningnummer] overgeboekt naar de ING betaalrekening van verdachte * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’ [26] ;
 om 10:59 uur wordt een bedrag van € 80.000,00 van de ABN AMRO privérekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] overgeboekt naar de ING en/of-rekening * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’ [27] ;
 om 11.02 uur wordt een bedrag van € 12.000,00 van de ABN AMRO kwartaal spaarrekening *897 van [slachtoffer] overgeboekt naar de ABN AMRO privérekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] met omschrijving: ‘huis’ [28] ;
 om 11.06 uur wordt een bedrag van € 12.500,00 van de ABN AMRO privérekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] overgeboekt naar de ING betaalrekening van verdachte * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’ [29] ;
 om 11.30 uur wordt een bedrag van € 15.5000,00 van de ABN AMRO ondernemersrekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] overgeboekt naar de ING en/of-rekening * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’ [30] ;
 om 11.49 wordt een bedrag van € 6.250,00 van de ING betaalrekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] overgeboekt naar de ING en/of-rekening * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’ [31] .
Verbalisanten hebben de bovenstaande transacties en de bestemmingen daarvan als volgt weergegeven [32]
In de periode voor 28 december 2018 werd op de ABN AMRO privérekening van [slachtoffer] * [rekeningnummer] en de ABN AMRO ondernemersrekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] ingelogd via de volgende apparaten:
  • Ipad2 (Medusa), laatste inlogmoment 27 december 2018 om 20:23:10 uur,
  • iPhone9,4 (iPhone van [slachtoffer] ) laatste inlogmoment 27 december 2018 om 08:47:30 uur
Op 28 december wordt er op de volgende tijdstippen ingelogd met een ander apparaat dan hiervoor genoemd. Er worden handelingen verricht via de volgende useragent Mozilla/5.0 (compatible; MSIE 10.0; Windows NT 10.0; WOW64; Trident/7.0; LCTE).
 [rekeningnummer] ingelogd van 10:44:43 uur tot en met 11:23:53 uur.
Er wordt ingelogd middels internetbankieren waarbij als toegangsmiddel de pinpas, pin en edentifier wordt gebruikt.
 [rekeningnummer] ingelogd van 11:27:52 uur tot en met 11:42:17 uur.
Er wordt ingelogd middels internetbankieren waarbij als toegangsmiddel de pinpas, pin en edentifier wordt gebruikt.
De handelingen worden verricht vanaf het IP-adres [IP-adres] [34] . Dit IP-adres is via CIOT bevraagd en betreft [adres] , [woonplaats] [35] .
Op 28 december 2018 wordt om 10.39 uur en om 11.28 uur op de ING betaalrekening van verdachte * [rekeningnummer] ingelogd via de mobiel bankieren app van ING. Ingelogd wordt vanaf het IP adres: [IP-adres] [36] .
Tijdens de doorzoeking op 24 april 2019 in de woning aan de [adres] in [woonplaats] is onder verdachte een laptop van het merk Lenovo in beslag genomen [37] . Gebleken is dat de laptop op 28 december 2018 om 10:28 uur uit slaapstand ontwaakt en om 11:43 uur in slaapstand gaat [38] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er op 28 december 2018 in de ochtend bankzaken gedaan zijn vanaf zijn Lenovo werklaptop. [39]
De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte en [slachtoffer] hun financiën strikt gescheiden hielden. Verdachte moest [slachtoffer] iedere maand € 300 afbetalen voor een auto die verdachte van [slachtoffer] had overgenomen. [40] De week voor het vertrek van [slachtoffer] naar Canada heeft zij een contant geldbedrag van ongeveer € 20.000,00 aan haar moeder in bewaring gegeven. Dit bedrag heeft haar moeder later in delen op haar eigen bankrekening gestort. Verdachte was hier heel boos over [41] . [slachtoffer] heeft haar moeder verteld dat verdachte niet te vertrouwen was met geld [42] .
[slachtoffer] heeft haar moeder verteld dat zij een huis wilde kopen. [slachtoffer] zou met haar boekhouder hebben gezeten en die vond het handig om al haar geld bij elkaar te storten. [43] Het zou gaan om een bedrag van ongeveer € 100.000,00. [44]
Op 8 mei 2019 is [getuige 2] , makelaar te [woonplaats] , als getuige gehoord. Hij verklaart dat hij op 6 december 2018 met [slachtoffer] in de woning aan de [adres] heeft gesproken. [slachtoffer] heeft hem verteld dat zij weg wilde bij verdachte [45] . [slachtoffer] verwachtte dat verdachte uiteindelijk wel aan de verkoop zou meewerken, omdat hij het huis niet alleen zou kunnen betalen. Verdachte zou hebben aangegeven dat als het dan zover zou komen dat zij de woning moesten verkopen en [slachtoffer] bij hem weg zou gaan, hij minimaal € 50.000,00 wilde hebben. De getuige verwachtte dat dat lastig zou worden, gelet op de hypotheek en de te verwachten verkoopprijs. [46]
Verdachte heeft op 12 mei 2020 schriftelijk verklaard dat hij tijdens zijn verhoor op 7 januari 2020 werd geconfronteerd met mutaties vanaf de privérekening van [slachtoffer] bij ABN AMRO op 4 januari 2019. Hij heeft tijdens dat verhoor verklaard dat hij daar niks van wist, maar dat is niet juist. Hij was die datum in het bezit van de bankpas en pincode van de privérekening van [slachtoffer] bij ABN AMRO en heeft de betreffende transacties verricht. [47]
Ter zitting van 15 juni 2020 heeft verdachte verklaard dat voor het vertrek van [slachtoffer] naar Canada duidelijk was dat zij uit elkaar zouden gaan.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat op 28 december 2018 voor verdachte en [slachtoffer] duidelijk was dat hun relatie voorbij was. De rechtbank stelt verder vast dat de financiën tussen verdachte en [slachtoffer] strikt van elkaar waren gescheiden, waarbij [slachtoffer] het financiële beheer van haar kapsalon had ondergebracht bij ABN AMRO. [slachtoffer] vertrouwde verdachte niet met geld. Om die reden heeft zij voor haar vertrek nog een groot contant geldbedrag aan haar moeder in bewaring gegeven. De rechtbank acht het tegen die achtergrond zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] , zoals verdachte heeft verklaard, op de ochtend van haar vertrek op de laptop van verdachte via internetbankieren al haar geld overmaakt naar bankrekeningen waar verdachte toegang toe had.
Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat [slachtoffer] door getuigen en verdachte wordt omschreven als iemand die zeer perfectionistisch was en al haar zaken altijd goed op orde had. Bovendien zei [slachtoffer] van zichzelf dat zij hevig last had van vliegangst [48] . De rechtbank acht het daarom niet waarschijnlijk dat zij op de ochtend van haar vertrek kennelijk tot 11:49 uur in de woning in Soest grote bedragen overboekt naar bankrekeningen waar verdachte toegang toe had, terwijl haar vliegtuig om 15:20 uur zou vertrekken en zij om 12:20 uur op Schiphol aanwezig moest zijn.
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] bij ABN AMRO internetbankierde met haar iPad en haar IPhone en dat op 28 december 2018 om 10:41 uur voor het eerst bij ABN AMRO wordt ingelogd met de laptop van verdachte. Daarbij is gebruik gemaakt van een pinpas en een e-dentifier. Gebleken is voorts dat verdachte niet alleen toegang had tot de zakelijke bankrekening van [slachtoffer] bij ABN AMRO, maar (op enig moment) ook tot haar privérekening bij ABN AMRO en dat hij daarover in het eerdere verhoor bij de politie bewust heeft gelogen.
Gezien het voorgaande en het bewezen verklaarde feit 1 meer subsidiair, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte op 28 december 2018 de overboekingen heeft verricht en dat hij zich aldus een bedrag van € 116.517,00 wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank acht feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4: identiteitsfraude
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft op 15 juni 2020 ter terechtzitting verklaard dat hij in de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 in Soest en in Schiphol e-mailberichten heeft verstuurd vanaf het e-mailaccount van [slachtoffer] en berichten heeft verstuurd vanaf haar telefoon, waarbij hij zich telkens als [slachtoffer] heeft voorgedaan.
[B] heeft verklaard dat hij op 28 december 2018 een sms-bericht van [slachtoffer] heeft ontvangen, waarin zij schreef dat zij niet meer naar Canada zou komen en dat zij elders een ander leven zou opstarten. Hij vond het vreemd, omdat zij altijd via Whatsapp contact hadden en nu ineens via sms [49] .
Op 5 januari 2019 ontvangt de moeder van [slachtoffer] een e-mail waarin staat dat zij een vrouw heeft ontmoet met wie zij haar leven wil delen en dat haar moeder voorlopig niets van haar zal horen. [50] Verdachte heeft verklaard dat hij de e-mails verstuurde vanuit het e-mailaccount van [slachtoffer] . [51]
Op 7 januari 2019 wordt een Whatsapp-bericht verstuurd aan de klanten van [slachtoffer] , waarin hen wordt meegedeeld dat zij om privéredenen is gestopt met de kapsalon in [woonplaats] en dat zij ook niet meer zal knippen in [woonplaats] . In het bericht staat dat zij voor langere tijd in het buitenland zal zijn, waar zij een nieuwe zaak zal opzetten met een nieuwe partner [52] .
Het onderzoeksteam heeft gegevens gevorderd van bankmutaties en onderliggende loggegevens van de bankrekeningen op naam van [slachtoffer] , verdachte en van hun gezamenlijke bankrekening [53] . Hieruit volgt dat op 4 januari 2019 onder andere de periodieke overboeking vanaf de ABN AMRO privérekening van [slachtoffer] naar de gezamenlijke ING rekening is aangepast van € 100,00 naar € 5,00 via internetbankieren. [54]
Bewijsoverweging
Op grond van de hiervoor beschreven bewijsmiddelen, oordeelt de rechtbank dat verdachte identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk heeft gebruikt om zijn eigen identiteit te verhullen. Voor een bewezenverklaring dient echter op grond van artikel 231b Sr tevens wettig en overtuigend te worden bewezen dat [slachtoffer] als gevolg hiervan enig nadeel heeft geleden.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte door zich als [slachtoffer] voor te doen, niet alleen het onderzoek naar haar vermissing en haar dood ernstig heeft gefrustreerd, maar bovendien haar nagedachtenis ernstig heeft bezoedeld. Zoals volgt uit de getuigenverklaring van haar moeder, broer en haar vriendin, namen zij het [slachtoffer] zeer kwalijk dat zij was vertrokken naar een voor hen onbekende bestemming, zij niet meer bereikbaar was en dat zij verdachte alleen achterliet. De impact hiervan volgt reeds uit hetgeen haar moeder daarover als getuige heeft verklaard, maar eveneens uit haar slachtofferverklaring. Hoewel [slachtoffer] in de periode dat verdachte haar identiteit misbruikte niet meer in leven was, oordeelt de rechtbank daarom dat zij als gevolg van de identiteitsfraude door verdachte nadeel heeft geleden.
De rechtbank acht feit 4 daarom wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:in de periode van 27 december 2018 tot en met 28 december 2018 te [woonplaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte meermalen, meervoudig stomp botsend geweld toegepast op het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] en/of de luchtwegen van die [slachtoffer] belemmerd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 2:in de periode van 27 december 2018 tot en met 19 januari 2019 te Soest en Amsterdam, de lijkdelen van [slachtoffer] heeft begraven en verborgen en weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft hij, verdachte telkens, het hoofd en de armen en de benen met een mes en een zaag gescheiden van de romp van het lichaam van die [slachtoffer] en het hoofd en de armen verpakt in plastic vuilniszakken en vervolgens begraven in de tuin van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en de romp en de benen verpakt in plastic (vuilnis)zakken en vervolgens verpakt in een koffer en tassen en die koffer en tassen vervoerd in een auto en vervolgens in het water te Amsterdam achtergelaten en zich aldus van die lijkdelen ontdaan;
feit 3:in de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 te [woonplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) 116.000 Euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of de erven van die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen telkens onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten inloggegevens en een of meer code(s) ter autorisatie van de overschrijvingen en (andere) persoonlijke gegevens van die [slachtoffer] ten behoeve van internetbankieren tot het gebruik waarvan hij niet gerechtigd was;
feit 4:in de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten (de personalia van) [slachtoffer] , geboren op [1967] te [geboorteplaats] , heeft gebruikt door op de e-mailaccount en de internetbankieren-accounts in te loggen van die [slachtoffer] en de telefoon van die [slachtoffer] in gebruik te nemen en zich vervolgens voor te doen als die [slachtoffer] en e-mails te versturen vanaf die e-mailaccounts met die [slachtoffer] als afzender en overboekingen te doen vanaf de bankrekeningen van die [slachtoffer] en berichten (e-mail en/of SMS en/of whatsapp) te versturen vanaf de telefoon van die [slachtoffer] onder vermelding van die [slachtoffer] als afzender met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:doodslag;
feit 2:een lijk verbergen/wegvoeren met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhelen;
feit 3:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 4:opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 20 jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten eerste aangevoerd dat het Openbaar Ministerie de rechten van verdachte op een afgeschermd en vertrouwelijk contact met zijn raadsman heeft geschonden. Het procesdossier bevat een proces-verbaal met daarin mededelingen over de relatie tussen raadsman en verdachte. Hierdoor is het recht van verdachte op een vertrouwelijk overleg met zijn raadsman geschonden. De raadsman stelt dat voor zover het Openbaar Ministerie ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, met deze schending rekening wordt gehouden bij de bepaling van de straf.
Verdachte heeft een blanco strafblad. De eis van het Openbaar Ministerie is in strijd met de samenloopregeling en de bedoeling die de wetgever daarmee heeft gehad, nu de eis van het Openbaar Ministerie hoger is dan wanneer de feiten ieder afzonderlijk zouden worden berecht. In zoverre mogen de omstandigheden waaronder verdachte het lijk heeft weggemaakt niet strafverhogend meewegen. Gelet op straffen in soortgelijke zaken is de eis van de officier van justitie van 20 jaar buiten proportioneel. De verdediging verzoekt om matiging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] , zijn partner met wie hij al 19 jaar een relatie had, met fors geweld om het leven gebracht door haar in ieder geval meerdere keren hard tegen het hoofd te slaan. Het lichaam van [slachtoffer] heeft verdachte daarna verminkt door haar armen, benen en hoofd van haar romp te scheiden. Verdachte heeft haar romp in een koffer gedaan en haar benen in een hockeytas. De koffer en de hockeytas heeft verdachte naar Amsterdam gebracht en in het water gelaten. De benen van [slachtoffer] zijn nog niet gevonden. Het hoofd en de armen van [slachtoffer] heeft verdachte achterin de tuin van hun woning in [woonplaats] begraven. In de periode van 28 december 2018 tot het moment dat verdachte zich op 23 april 2019 heeft gemeld bij het politiebureau heeft verdachte uit naam van [slachtoffer] diverse berichten aan familie en vrienden verstuurd, met de bedoeling om hen in de waan te laten dat [slachtoffer] nog in leven was. Ook blijkt dat verdachte in die periode meerderen goederen die aan [slachtoffer] toebehoren heeft weggegooid. Tot slot heeft verdachte zich op 28 december 2018 schuldig gemaakt aan diefstal van een bedrag van in totaal € 116.517,00. Geld dat toebehoorde aan [slachtoffer] dan wel haar erfgenamen.
Verdachte heeft [slachtoffer] haar meest kostbare bezit ontnomen, te weten het recht op leven. Naar het oordeel van de rechtbank tekent het handelen van verdachte direct na het overlijden van [slachtoffer] zich door een verregaande mate van berekening en kilheid. Verdachte heeft direct voorbereidingen getroffen om het lichaam van [slachtoffer] weg te maken, door haar lichaam in stukken te snijden en haar lichaamsdelen te verpakken in een speciaal daarvoor aangeschafte koffer en hockeytassen. Verdachte boekte op de dag van haar overlijden een groot geldbedrag van de bankrekeningen van [slachtoffer] over naar bankrekeningen waarover hij kon beschikken, waarmee hij vervolgens diezelfde dag twee creditcardschulden heeft afgelost. Hij heeft ook diezelfde dag uit naam van [slachtoffer] berichten en e-mails verstuurd, naar [B] , haar vriendin en haar familie en is daar bijna vier maanden lang mee doorgegaan. Hij heeft de familie en vrienden van [slachtoffer] ongelooflijk veel leed aangedaan. Uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] blijkt dat verdachte in die maanden ook bijna wekelijks bij haar op bezoek is geweest en deed voorkomen alsof het vertrek van [slachtoffer] voor hem een verrassing was en hem verdriet deed. Het feit dat verdachte al die maanden wist dat [slachtoffer] niet meer in leven was en dat hij verantwoordelijk was voor haar dood, is voor haar zeer traumatiserend en pijnlijk. Verdachte houdt vol dat [slachtoffer] is overleden door een val van de trap, ondanks dat dit scenario door de deskundige is uitgesloten, en neemt aldus geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt dat het voor de nabestaanden onverteerbaar is dat verdachte tot op de dag van vandaag geen openheid van zaken wil geven over wat er precies met [slachtoffer] is gebeurd.
Door de gruwelijke en respectloze wijze waarop verdachte na haar dood met het lichaam van [slachtoffer] is omgegaan, heeft hij de nabestaanden nog meer leed aangedaan. Verdachte heeft hen de mogelijkheid ontnomen om op een waardige manier afscheid van haar te kunnen nemen. Het moet voor haar nabestaanden schokkend zijn geweest toen zij na al die maanden met de keiharde waarheid werden geconfronteerd. De redenen die hij geeft voor het wegmaken van het lichaam van [slachtoffer] en het zich daarna in email en andere berichten voordoen als [slachtoffer] , zijn voor de rechtbank oninvoelbaar.
Naast de gevolgen voor [slachtoffer] en haar nabestaanden, wordt ook de rechtsorde door dergelijke misdrijven ernstig geschokt. Het veroorzaakt namelijk ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal, door de bankrekeningen van [slachtoffer] te plunderen. Hieruit blijkt wederom het gebrek aan respect voor [slachtoffer] en haar nabestaanden. Dat de bedragen grotendeels niet zijn uitgegeven maar nog op de gezamenlijke bankrekening staan en verdachte hierop inmiddels geen aanspraak meer maakt, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 juli 2019. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het op 26 november 2019 uitgebrachte Pro Justitia rapport van D.C.W.H. Naus, psychiater, en R. Haveman, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek in Almere. Vastgesteld is dat verdachte goed heeft meegewerkt aan alle onderzoeksonderdelen. De deskundigen stellen dat op basis van het huidige onderzoek geen stoornis kan worden vastgesteld bij verdachte. Er is geen sprake van een ontwikkelingsstoornis en er is geen sprake van een beperking op intellectueel vlak. Verder zijn er geen aanwijzingen om bij verdachte psychische problematiek te vermoeden. Er is geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Opvallend aan het karakter van verdachte is volgens de deskundigen zijn grote mate van affectafweer, het onbewust weghouden van gevoelens en zijn vermogen om als een knop zijn gevoelsleven “uit” te kunnen zetten. Verder kenmerkt zijn karakter zich door een vermijdende copingstijl, het uit de weg gaan van conflicten, controlebehoefte, de neiging om minder fraaie kanten van zijn persoon te verhullen en het moeite hebben zich kwetsbaar op te stellen. Humor en rationalisatie gebruikt hij als afweermechanismes; keuzes maakt hij nagenoeg volledig op basis van ratio, waarbij gevoelscomponent hierin afwezig is.
Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde volledig aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank onderschrijft de overwegingen en de conclusies van de deskundigen en neemt deze over.
De straf
Gezien de ernst en de gruwelijkheid van de zaak acht de rechtbank een zeer langdurige gevangenisstraf passend en geboden.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank onder meer rekening met het volgende.
In artikel 57 Sr is bepaald dat bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, één straf wordt opgelegd. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, maar – voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft – niet meer dan een derde boven het hoogste maximum. De maximaal op te leggen gevangenisstraf voor doodslag is 15 jaar, hetgeen betekent dat voor de bewezen feiten tezamen een gevangenisstraf kan worden opgelegd van maximaal 20 jaar.
Verder heeft de rechtbank bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf gelet op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. In het algemeen geldt op grond van jurisprudentie als uitgangspunt voor een doodslag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 jaar. De rechtbank ziet evenwel in de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en het handelen van verdachte na het overlijden van [slachtoffer] reden om bij het bepalen van de straf aan te sluiten bij de maximumstraf voor doodslag, te weten 15 jaar gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft onderbouwd dat zijn eis is ingegeven door een gevoelen dat de maximumstraf voor doodslag, met name in vergelijking met de maximumstraf voor moord, laag is. Hoewel begrijpelijk, is de rechtbank gehouden aan hetgeen de wetgever hierover heeft bepaald. Ondanks dat de rechtbank tot dezelfde bewezenverklaring komt, wordt de eis van de officier van justitie daarom niet toegewezen. De ernst van de overige bewezen verklaarde feiten, rechtvaardigt niet een verhoging van de maximumstraf op doodslag met vijf jaar, waarbij de rechtbank vooral let op hetgeen in vergelijkbare gevallen voor dergelijke misdrijven (feiten 2-4) aan straffen wordt opgelegd.
De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat het proces-verbaal waarin de mededelingen zijn opgenomen van verdachte over de wijze waarop zijn advocaat hem tijdens verhoren bijstaat, niet hoefde te worden vernietigd en dat door opneming van het proces-verbaal in het strafdossier geen beginselen van een goede procesorde zijn geschonden. Bij de bepaling van de straf wordt hier dan ook geen rekening mee gehouden.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden vindt.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat als de rechtbank vaststelt dat verdachte geen rechtsgeldig afstand heeft gedaan van het bedrag van € 86.995,98, dat staat op de betaal- en spaarrekening [rekeningnummer] t.n.v. [slachtoffer] en/of [verdachte] , het bedrag wordt teruggegeven aan de nabestaanden van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het beslag op de mobiele telefoon Samsung Note S9 (goednr. PL0900-MD3R019057_542520) stelt de officier van justitie dat hiermee strafbare feiten zijn begaan. Gevorderd wordt dit voorwerp verbeurd te verklaren.
De laptop van het merk Lenovo (goednr. PL0900-MD3R019057_528535) kan retour naar de werkgever van verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat verdachte ter terechtzitting afstand heeft gedaan van het bedrag van € 86.995,98, dat staat op de betaal- en spaarrekening [rekeningnummer] t.n.v. [slachtoffer] en/of [verdachte] . De Samsung telefoon is van verdachte. De laptop is niet van verdachte, maar van zijn werkgever.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij afstand doet van het bedrag van € 86.995,98, dat staat op de betaal- en spaarrekening [rekeningnummer] t.n.v. [slachtoffer] en/of [verdachte] . De rechtbank zal daarom de teruggave van dit bedrag aan de nabestaanden van [slachtoffer] gelasten, nu zij redelijkerwijs als rechthebbende kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank zal de mobiele telefoon Samsung Note S9 verbeurd verklaren. Het gaat hier namelijk om een voorwerp met behulp waarvan de feiten 3 en 4 zijn begaan.
De rechtbank zal gelasten dat de laptop van het merk Lenovo wordt teruggeven aan de werkgever van verdachte, nu de laptop aan haar toebehoort.

10.BENADEELDE PARTIJ

[getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vordert een bedrag van € 233.098,69, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van de aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Dit bedrag bestaat uit de volgende materiële en immateriële schadeposten:
materiële schade
de weggenomen gelden € 116.517,00;
huurinkomsten pand te Amsterdam € 9.680,00;
kosten erfrechtprocedure € 8.151,69;
kosten vereffenaar en afwikkeling erfenis € 6.250,00;
waardevermindering woning [adres] € 50.000,00;
kosten toekomstige erfrechtprocedure € 15.000,00;
immateriële schade
7. shockschade € 12.500,00;
8. affectieschade € 15.000,00.
[benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Hij vordert een bedrag van € 211.127,80, te vermeerderen met de wettelijke rente, ten gevolge van de aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten gelegde feiten. Dit bedrag bestaat uit de volgende materiële en immateriële schadeposten:
materiële schade
de weggenomen gelden € 116.517,00;
huurinkomsten pand te Amsterdam € 9.680,00;
kosten erfrechtprocedure € 1.180,80;
kosten vereffenaar en afwikkeling erfenis € 6.250,00;
waardevermindering woning [adres] € 50.000,00;
kosten toekomstige erfrechtprocedure € 15.000,00;
immateriële schade
7. shockschade € 12.500,00.
Zowel [getuige 1] als [benadeelde] stellen zich primair op het standpunt dat zij op grond van artikel 51f lid 1 Sv dan wel op grond van artikel 51f lid 2 Sv per schadepost voegings-gerechtigd zijn. Subsidiair stellen zij zich op het standpunt dat zij ten aanzien van alle schadeposten als slachtoffer in de zin van artikel 36f Sr zijn aan te merken.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van zowel de vordering van [getuige 1] als van de vordering van [benadeelde] op het standpunt dat toekenning primair kan plaatsvinden op grond van artikel 51f lid 2, nu zij beiden als erfgenaam kunnen worden aangemerkt.
Voor wat betreft de afzonderlijke schadeposten van [getuige 1] neemt de officier van justitie het volgende standpunt in.
1. De benadeelde partij heeft rechtstreeks schade geleden door het wegnemen van dit bedrag, zodat dit bedrag toewijsbaar is. Dit betekent toewijzing van € 58.258,80 voor elk van de benadeelde partijen. In het geval dat de rechtbank oordeelt dat verdachte rechtsgeldig afstand heeft gedaan van het bedrag van € 86.995,95 waarop nog beslag rust, dan wel zou beslissen tot teruggave van dit bedrag aan [getuige 1] en [benadeelde] (elk de helft) dan dient van het bedrag nog een bedrag te worden afgetrokken van € 43.497,98. Toewijsbaar is dan
€ 14.760,53.
2. De schade staat in rechtstreeks verband met feit 4. Had verdachte het overlijden gemeld dan was het pand per legaat nagelaten aan [getuige 1] en had zij huurinkomsten ontvangen. Primair is [getuige 1] ontvankelijk ten aanzien van de vordering, zij het dat niet is gebleken dat verdachte zich deze gelden heeft toegeëigend. Uit informatie van de financiële recherche is namelijk gebleken dat deze gelden zijn gestort op de zakelijke rekening van [slachtoffer] . De vordering dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3. Als bewezen wordt verklaard dat verdachte [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, dan is hij een onwaardig erfgenaam. Dan komen [getuige 1] en [benadeelde] als wettelijke erfgenamen in beeld, maar hiervoor is een onherroepelijke veroordeling nodig. Eerst begin april 2020 heeft verdachte de nalatenschap verworpen. Door deze impasse waren [getuige 1] en [benadeelde] genoodzaakt om kosten te maken ten behoeve van een erfrechtprocedure en het leggen van beslag. Zonder de verweten gedragingen hadden zij deze kosten niet hoeven te maken. De vordering is daarom toewijsbaar.
4. Deze kosten vloeien rechtstreeks voort uit strafbare feiten en komt voor toewijzing in aanmerking.
5&6. Ten aanzien van deze vorderingen dient [getuige 1] niet ontvankelijk te worden verklaard.
7. De vordering tot vergoeding van shockschade is toewijsbaar. [getuige 1] is, na maandenlang te zijn voorgelogen, geconfronteerd met het feit dat haar dochter op gruwelijke wijze om het leven is gekomen en haar lichaam daarna in stukken is gezaagd en over verschillende plekken is verspreid. Hoewel [getuige 1] het strafbare feit niet persoonlijk heeft meegemaakt, noch kort daarna met de gevolgen is geconfronteerd, geldt dat toen delen van het lichaam van [slachtoffer] waren gevonden zij met dit stoffelijk overschot is geconfronteerd. Uit de onderbouwing van de vordering en de toelichting ter zitting blijkt voldoende dat dit heeft geleid tot geestelijk letsel bij [getuige 1] .
8. De vordering tot vergoeding van affectieschade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De wet op grond waarvan een vergoeding van affectieschade kan worden toegewezen is met ingang van 1 januari 2019 in werking getreden. Deze wet heeft geen terugwerkende kracht en het overlijden van [slachtoffer] dateert van voor 1 januari 2019.
Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde] neemt de officier van justitie hetzelfde standpunt in, met uitzondering van:
2. [benadeelde] dient niet ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, omdat het pand per legaat is gegeven aan [getuige 1] .
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat gelet op de aard, omvang en de veelheid van posten de benadeelde partijen in hun vorderingen niet ontvankelijk moet worden verklaard. Voor het overige voert de verdediging het volgende aan.
1. Het bedrag dat op de rekening staat komt de erfgenamen toe. De vordering dient echter primair niet ontvankelijk te worden verklaard, nu onduidelijk is hoeveel geld er nog in totaal is. Verder geldt dat volgens verdachte de creditcardschulden die op 28 december 2018 zijn afgelost, gezamenlijke schulden waren, maar aangegaan ten behoeve van [slachtoffer] . Subsidiair dient het bedrag gematigd te worden tot € 116.750,00 -/- € 103.000,00 -/- € 4.000,00 = € 9.750,00.
2. De benadeelde partijen dienen in deze vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden, nu verdachte deze gelden niet van de rekening heeft gehaald. Mocht dit anders zijn dan kan deze post bij verrekening van de nalatenschap en afwikkeling van de samenlevingsovereenkomst betrokken worden.
3. De verdediging betwist dat is geprobeerd om tot een schikking te komen en daarnaast hadden de benadeelde partijen veel kosten kunnen besparen als zij eerder zouden hebben gehandeld.
4. Er is geen reden om te veronderstellen dat de nalatenschap van [slachtoffer] negatief zal zijn. Verder geldt dat deze kosten nog niet zijn gemaakt en dat verdachte afstand heeft gedaan van de nalatenschap.
5. De benadeelde partijen dienen in hun vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6. De vordering van [getuige 1] tot vergoeding van affectieschade dient te worden afgewezen, nu de wet tot vergoeding van deze schade op 1 januari 2019 in werking is getreden en geen terugwerkende kracht heeft.
7. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van [getuige 1] tot vergoeding van shockschade. De vordering van [benadeelde] tot vergoeding van deze schade dient te worden afgewezen, nu [slachtoffer] en haar broer al jarenlang geen contact meer met elkaar hebben gehad.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 51f Sv kan het slachtoffer een vordering instellen in een strafzaak. Daarnaast kunnen de erfgenamen van een als gevolg van het strafbare feit overleden slachtoffer vorderingen indienen, maar alleen wanneer het gaat om vererfde vorderingen (vorderingen die de erfgenamen van het slachtoffer door vererving onder algemene titel hebben verkregen). Ten slotte kan degene die de kosten van een uitvaart heeft betaald voor een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, die kosten op de verdachte in het strafproces verhalen en kunnen nabestaanden gederfd levensonderhoud vorderen.
1. De vordering tot vergoeding van de weggenomen gelden.
De rechtbank stelt vast dat door [getuige 1] en [benadeelde] een civiele procedure aanhangig is gemaakt, waarin terugbetaling van dit geld wordt gevorderd. Dat gegeven op zichzelf maakt niet dat de rechtbank niet over dezelfde vordering zou kunnen oordelen, maar tevens is gebleken dat [getuige 1] en [benadeelde] voornemens zijn de nalatenschap beneficiair te aanvaarden. Een verzoek aan de rechtbank om een vereffenaar te benoemen die de nalatenschap van [slachtoffer] zal afwikkelen, is of zal worden ingediend. De beoordeling van de vordering tot betaling van een bedrag van € 116.000,00 komt er dus op neer dat de rechtbank op deze afwikkeling van de nalatenschap vooruit dient te lopen. De rechtbank acht zich daarvoor op dit moment onvoldoende geïnformeerd. Aanhouding van de procedure in afwachting van de afwikkeling van de nalatenschap van [slachtoffer] levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op van het strafgeding. Om die reden oordeelt de rechtbank dat dit deel van de vordering niet ontvankelijk is in de zin van artikel 361 lid 3 Sv. Bij dat oordeel weegt mee dat door de afstandverklaring van verdachte een aanzienlijk deel van het door hem gestolen geld aan de nalatenschap wordt terugbetaald.
2.
De vordering tot vergoeding van huurinkomsten
De rechtbank verklaart [benadeelde] niet ontvankelijk in zijn vordering. [slachtoffer] heeft bij legaat de eigendom van het pand aan [getuige 1] nagelaten. Op grond daarvan heeft enkel [getuige 1] recht op betaling van de huurpenningen.
De rechtbank zal ook [getuige 1] niet ontvankelijk verklaren in haar vordering. De rechtbank kan op basis van de op dit moment in het strafdossier bevindende stukken niet vaststellen dat de huurpenningen zijn gestort op de zakelijke rekening van [slachtoffer] en dat verdachte zich deze gelden vervolgens heeft toegeëigend. Voor de beoordeling hiervan is nadere bewijslevering noodzakelijk, waarvoor de behandeling van de procedure moet worden aangehouden. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op van het strafproces.
3. De vordering tot vergoeding van de kosten erfrechtprocedure
De rechtbank stelt voorop dat het hier niet gaat om een vordering tot vergoeding van rechtstreekse schade die [slachtoffer] heeft geleden, maar om een vordering tot vergoeding van schade die de erfgenamen lijden dan wel hebben geleden. Deze vordering is dan ook geen vordering die de erfgenamen onder algemene titel hebben verkregen, zoals bedoeld in artikel 51f lid 2 Sv. De rechtbank zal zowel [getuige 1] als [benadeelde] niet ontvankelijk verklaren in hun vordering. In de civiele procedure zal de rechtbank bij vonnis een beslissing nemen over een proceskostenveroordeling. Om die reden zal de rechtbank daarop niet vooruitlopen door op grond van artikel 36f Sr verdachte te verplichten in verband hiermee een schadevergoeding te betalen aan de Staat.
4. De vordering tot vergoeding van de kosten van de vereffenaar
Ook hier geldt dat het niet gaat om een vordering tot vergoeding van rechtstreekse schade die [slachtoffer] heeft geleden, maar om een vordering tot vergoeding van schade die de erfgenamen lijden dan wel hebben geleden. De vordering is dan ook geen vordering die de erfgenamen onder algemene titel hebben verkregen, zoals bedoeld in artikel 51f lid 2 Sv. De rechtbank zal zowel [getuige 1] als [benadeelde] niet ontvankelijk verklaren in hun vordering. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om op grond van artikel 36f Sr verdachte te verplichten om in verband hiermee een schadevergoeding te betalen aan de staat.
5. De vordering tot vergoeding van de waarde vermindering van de woning
De rechtbank zal [getuige 1] als [benadeelde] niet ontvankelijk verklaren in hun vordering omdat het niet gaat om een vordering tot vergoeding van rechtstreekse schade die [slachtoffer] heeft geleden, maar om een vordering tot vergoeding van schade die de erfgenamen lijden dan wel hebben geleden.. De vordering is dan ook geen vordering die de erfgenamen onder algemene titel hebben verkregen, zoals bedoeld in artikel 51f lid 2 Sv. Omdat deze vordering op geen enkel wijze is onderbouwd is de rechtbank niet in staat om tot begroting dan wel schatting van deze schade te komen, zodat de rechtbank verdachte niet op grond van artikel 36f Sr verplicht om in verband hiermee een schadevergoeding te betalen aan de Staat.
6. De vordering tot vergoeding van de toekomstige kosten erfrechtprocedure
De rechtbank zal [getuige 1] als [benadeelde] niet ontvankelijk verklaren in hun vordering, nu het hier gaat om een vordering tot vergoeding van hun eigen eventueel nog te lijden schade, terwijl verdachte heeft verklaard geen aanspraak te maken op de nalatenschap van [slachtoffer] .
7. De vordering tot vergoeding van affectieschade
De rechtbank wijst de vordering van [getuige 1] tot vergoeding van deze schade af. De wet waarop [getuige 1] haar vordering baseert is in werking getreden op 1 januari 2019. De wetgever heeft er niet voor gekozen om aan de wet terugwerkende kracht te verlenen. Nu [slachtoffer] voor 1 januari 2019 is overleden ontvalt daarmee de grondslag van de vordering van [getuige 1] tot vergoeding van deze schade.
8. De vordering tot vergoeding van shockschade
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding van shockschade is nodig dat bij
degene die de schade claimt sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
Het wezen van shockschade is, dat het schade betreft, waarvan de gerechtigde vergoeding kan vorderen wanneer aan een ander dan degene die de vordering instelt – het slachtoffer – iets ernstigs is overkomen. De relatie tussen degene die de vordering instelt en het slachtoffer is daarmee van groot gewicht.
[slachtoffer] en haar moeder hadden een zeer hechte band. Ze hadden veelvuldig contact en uit de verklaringen die door [getuige 1] bij de politie zijn afgelegd blijkt dat [slachtoffer] allerlei persoonlijke dingen met haar moeder deelde. Ook was haar moeder kort daarvoor verhuisd naar Soest om dichter bij [slachtoffer] te wonen. Uit de slachtofferverklaring van [getuige 1] blijkt hoe zij ten tijde van de begrafenis van haar dochter geconfronteerd is met de ernstige gevolgen van het tenlastegelegde: in de kist lagen de lichaamsdelen met eroverheen een doek, waardoor alleen de contouren van het lichaam voor haar zichtbaar waren. Weliswaar is namens [getuige 1] geen objectief vastgesteld psychisch letsel aangetoond, maar gelet op haar nauwe effectieve band met [slachtoffer] , ligt deze schade wel zo voor de hand dat de rechtbank haar vordering tot vergoeding van immateriële schade van € 12.500,00 zal toewijzen. Verdachte zal tevens worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum dat zij bekend is geworden met het feit dat [slachtoffer] is overleden te weten 23 april 2019.
De rechtbank zal de vordering van [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren, omdat de nauwe affectieve relatie tussen hem en [slachtoffer] onvoldoende duidelijk is. [benadeelde] heeft bij de politie verklaard dat hij en [slachtoffer] weinig contact hadden omdat ze elkaar niet zo lagen. Tegen die achtergrond is de vordering onvoldoende onderbouwd.
De slotsom is dat de rechtbank aan [getuige 1] een bedrag van € 12.500,00 toewijst aan immateriële schadevergoeding en haar voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van affectieschade, nu deze wordt afgewezen.
De rechtbank zal [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Nu verdachte aansprakelijk is voor de door [getuige 1] geleden schade en de vordering van deze benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door [getuige 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 151, 231b, 287 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
vrijspraak:
- verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij,
bewezenverklaring:
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiair, feit 2, feit 3 primair en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
strafbaarheid:
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
oplegging straf:
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 jaren;
-bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
beslag
- verklaart verbeurd:

de mobiele telefoon Samsung Note S9 (goednr. PL0900- MD3R019057_542520),

- gelast de teruggave aan Met WA B.V. van:

de laptop van het merk Lenovo (goednr. PL0900-MD3R019057_528535),

- gelast de teruggave aan [getuige 1] en [benadeelde] van € 86.995,98;
benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [getuige 1] van het toegewezen bedrag van € 12.500,00 (immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
- wijst de vordering van [getuige 1] tot vergoeding van affectieschade af;
- verklaart [getuige 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet- ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [getuige 1] aan de Staat
€ 12.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 50 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt [benadeelde] in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en M.C. Danel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 03 juli 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt – na wijziging - ten laste gelegd dat:
1.
Primair moord (289 SR)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december 2018 tot en met 28 december 2018, althans in of omstreeks de periode van 27 december 2018 tot en met 19 januari 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte eenmaal of meermalen,
- meervoudig stomp botsend geweld toegepast/uitgeoefend op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- de luchtwegen van die [slachtoffer] met geweld of/of kracht belemmerd
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair gekwalificeerde doodslag (288 SR)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december 2018 tot en met 28 december 2018, althans in of omstreeks de periode van 27 december 2018 tot en met 19 januari 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte eenmaal of meermalen,
- meervoudig stomp botsend geweld toegepast/uitgeoefend op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- de luchtwegen van die [slachtoffer] met geweld of/of kracht belemmerd
welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal door middel van valse sleutel, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair doodslag (287 SR)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december 2018 tot en met 28 december 2018, althans in of omstreeks de periode van 27 december 2018 tot en met 19 januari 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte eenmaal of meermalen,
- meervoudig stomp botsend geweld toegepast/uitgeoefend op het hoofd
en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- de luchtwegen van die [slachtoffer] met geweld of/of kracht belemmerd
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2. Wegmaken lijk (151 SR)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december 2018 tot en met 19 januari 2019 te Soest en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, het lijk en/of de lijkdelen van [slachtoffer] heeft begraven en/of verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft hij, verdachte (telkens),
- het hoofd en/of de armen en/of de benen met (een) mes(sen) en/of een zaag gescheiden van de romp van het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het hoofd en/of de armen verpakt in plastic (vuilnis)zakken en/of
(vervolgens) begraven in de tuin van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en/of
- de romp en/of de benen verpakt in plastic (vuilnis)zakken en/of (vervolgens) verpakt in een koffer en/of tassen en/of
- die koffer en/of tassen vervoerd in een auto en/of (vervolgens) in het water te Amsterdam achtergelaten
en zich (aldus) van dat lijk en/of die lijkdelen ontdaan;
3.
Primair diefstal valse sleutel (311 SR)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 te Soest, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) 116.000 Euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of de erven van die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte de/het weg te nemen geldbedrag(en) (telkens) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten inloggegevens en/of een of meer code(s) ter autorisatie van (de) overschrijving(en) en/of (andere) persoonlijke gegevens van die [slachtoffer] ten behoeve van internetbankieren tot het gebruik waarvan hij niet gerechtigd was;
subsidiair oplichting (326 SR)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 te Soest, in elk geval in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ING-bank en/of de ABN Amro Bank heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan
van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meer geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) 116.000 Euro door
- via internet contact te maken met een faciliteit van de ING-bank en/of ABN Amro Bank (genaamd internetbankieren) en/of
- zich (onbevoegd) aan te melden met een e-identifier en/of de door die bank(en) aan [slachtoffer] ter beschikking gestelde pinpas(sen) en/of
pincode(s) en/of
- zich (aldus) voor te doen als die [slachtoffer] als ware zij nog in leven en/of
- ( vervolgens) dat/die geldbedrag(en) van de rekening(en) van die [slachtoffer] en/of van de (zakelijke) rekening van de kapsalon van die [slachtoffer] , te weten
- [rekeningnummer] en/of
- [rekeningnummer] en/of
- [rekeningnummer] en/of
- [rekeningnummer] en/of
- [rekeningnummer]
over te boeken en/of over te schrijven naar de “en/of” rekening van die [slachtoffer] en verdachte, te weten [rekeningnummer] , en/of de bankrekening van verdachte, te weten [rekeningnummer] en/of (daarna) al dan niet na overboeking en/of overschrijving naar de “en/of” rekening van voornoemde [slachtoffer] en verdachte naar de bankrekening van
verdachte, te weten [rekeningnummer] en/of
- ( gegevens van de) periodieke afschrijvingen en/of periodieke overboekingen van de (al dan niet zakelijke) rekening(en) van die [slachtoffer] te wijzigen en/of stop te zetten;
4. Identiteitsfraude (231b SR)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten (de personalia van) [slachtoffer] , geboren op [1967] te [geboorteplaats] , heeft gebruikt door
- op de e-mailaccount(s) en/of de internetbankieren-account(s) in te loggen van die [slachtoffer] en/of
- de telefoon van die [slachtoffer] in gebruik te nemen en/of
- zich (vervolgens) voor te doen als die [slachtoffer] en/of
- e-mails te versturen vanaf die e-mailaccount(s) met die [slachtoffer] als afzender en/of
- overboekingen te doen vanaf de bankrekeningen van die [slachtoffer] en/of
- berichten (e-mail en/of SMS en/of whatsapp) te versturen vanaf de telefoon van die [slachtoffer] onder vermelding van die [slachtoffer] als afzender met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 02 december 2019 (einddossier), 09 januari 2020 (eerste nazending) en 25 mei 2020 (tweede nazending), onderzoek TGO 032Brink / MD3R019057, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, Dienst Regionale Recherche, doorgenummerd pagina 001 tot en met 2590, van het forensische dossier van 04 oktober 2019, onderzoek TGO 032 Brink / 2019118191, opgemaakt door Forensische Afdeling, Dienst Regionale Recherche, doorgenummerd pagina 001 tot en met 655. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.forensisch dossier, pagina 392
3.forensisch dossier, pagina 394
4.forensisch dossier, pagina 480
5.forensisch dossier, pagina 059
6.forensisch dossier, pagina 060 en 061
7.forensisch dossier, pagina 109
8.forensisch dossier, pagina 145
9.forensisch dossier, pagina 360
10.forensisch dossier, pagina 204
11.forensisch dossier, pagina 225
12.aanvullend bericht inzake NFI-zaaknummer 2019.04.23.081/2019.01.18.174, betreffende [slachtoffer] , geboren [1967] .
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] pagina’s 261 en 263
14.proces-verbaal van bevindingen, pagina 1111
15.Proces-verbaal, pagina 400
16.proces-verbaal van verstrekking, pagina 401.
17.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 15 juni 2020
18.Proces-verbaal van bevindingen, bijlage 1 pagina 390.
19.pv verstrekking gevorderde gegevens, pagina 1065
20.pv verstrekking gevorderde gegevens, pagina 1068
21.proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 2456
22.proces-verbaal van bevindingen, pagina 1124
23.proces-verbaal van bevindingen financieel, pagina 1074
24.proces-verbaal van bevindingen, bijlage 2, pagina 1120
25.proces-verbaal van bevindingen, bijlage 5, pagina 1124
26.proces-verbaal van bevindingen, bijlage 5, pagina 1124
27.proces-verbaal van bevindingen financieel, pagina 1075
28.proces-verbaal van bevindingen financieel, pagina 1074
29.proces-verbaal van bevindingen, bijlage 2, pagina 1120
30.proces-verbaal van bevindingen financieel, pagina 1074
31.proces-verbaal van bevindingen, bijlage 5, pagina 1124
32.pv aanvraag machtiging leggen conservatoir beslag, pagina 1180
33.proces-verbaal van bevindingen, pagina 1117
34.proces-verbaal van bevindingen, pagina 1118
35.proces-verbaal van bevindingen, pagina 1117
36.proces-verbaal van bevindingen, pagina 1118, 1124 en 1125
37.proces-verbaal van bevindingen, pagina 705
38.proces-verbaal van bevindingen, pagina 707
39.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 juni 2020.
40.proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 225
41.proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 258
42.proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 259
43.proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 259
44.proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 260
45.proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 1362
46.proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 1363
47.Schriftelijke verklaring d.d. 12 mei 2020, pagina 2590
48.Proces-verbaal van bevindingen, bijlage e mail [slachtoffer] aan vader, pagina 185
49.proces-verbaal van bevindingen, pagina 194
50.Proces-verbaal van bevindingen pagina 684
51.Proces-verbaal van bevindingen 1e verhoor verdachte pagina 2092
52.bijlage bij proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 520
53.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1155
54.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 1157