4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 28 december 2018 zou [slachtoffer] voor 3 weken naar Canada gaan om een ex-vriend te bezoeken met wie zij al enige tijd contact onderhield. Voor haar vertrek had zij aan verdachte en aan diverse andere mensen verteld dat zij niet meer gelukkig was in de relatie met verdachte. Zij had inmiddels contact gezocht met een makelaar en was op zoek naar een andere woning.
Op 27 december 2018 heeft zij nog gewerkt en ’s avonds om 20.19 uur is er een betaling omzetbelasting over de maand december 2018 gedaan vanaf de zakelijke rekening van [slachtoffer] aan de belastingdienst.
In de ochtend van 28 december 2018 tussen 10.41 uur en 11.49 uur is er een bedrag van ongeveer € 116.000,00 overgeboekt van de zakelijke- en priverekeningen van [slachtoffer] naar de en/of rekening van verdachte en [slachtoffer] samen.
Het vliegtuig naar Canada zou om 15.20 uur vanaf Schiphol vertrekken. [slachtoffer] heeft nooit ingecheckt op die vlucht. Diezelfde middag en avond en ook in de periode daarna zijn er diverse app- en mailberichten verstuurd vanaf de telefoon en het e-mailaccount van [slachtoffer] naar familie, vrienden en bekenden waarin onder meer stond dat zij elders een ander leven wilde opbouwen en voorlopig geen contact wilde. Verdachte heeft later bij de politie gezegd dat die berichten door hem zijn verstuurd.
Op 19 januari 2019 wordt door de politie aan de waterkant van de Zuider IJdijk in Amsterdam een koffer aangetroffen met daarin de romp van een vrouw. De politie start dan een onderzoek naar de identiteit van deze vrouw. Op 21 januari 2019 wordt er aangifte gedaan van vermissing van [slachtoffer] . Op 23 april 2019 meldt verdachte zich bij de politie en zegt dat [slachtoffer] op 28 december 2018 om het leven is gekomen door een val van de trap, dat hij het lichaam met een mes en een zaag in stukken heeft gesneden en de romp en de benen in het water aan de Zuider IJdijk heeft geworpen en de armen en het hoofd in de tuin van zijn woning heeft begraven. De politie vindt de armen en het hoofd in de achtertuin van de woning van verdachte. De tas met de benen zijn tot op heden niet terug gevonden. DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat de aangetroffen romp, hoofd en armen de lichaamsdelen van [slachtoffer] zijn.
Feit 1 primair en subsidiair: moord dan wel doodslag met als oogmerk de diefstal van het geld
De rechtbank komt tot de conclusie dat daar onvoldoende bewijs voor is.
De rechtbank acht bewezen, en dat zal zij in de hierna te noemen bewijsmiddelen onderbouwen, dat verdachte [slachtoffer] in de periode van 27 tot en met 28 december 2018 in [woonplaats] om het leven heeft gebracht. Met de officier van justitie en de verdediging oordeelt de rechtbank, dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft (kunnen) beraden op het besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte rade, dient te worden bewezen dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van heeft gegeven. Door het ontbreken van informatie over het exacte tijdstip van overlijden en over de omstandigheden waaronder en de wijze waarop het geweld, waaraan zij is overleden, heeft plaatsgevonden, kan niet worden vastgesteld dat verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om zich te beraden over de dood van [slachtoffer] . Ook biedt het dossier geen concrete aanwijzingen waaruit blijkt dat verdachte al voor de 27e december gedachten of plannen had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat verdachte wellicht een motief had, dan wel anderszins algemene gedachten of interesses hieromtrent had, zoals door de broer van [slachtoffer] geopperd bij de uitoefening van zijn spreekrecht, maakt nog niet dat bewezen kan worden dat verdachte dit ofwel vooraf heeft gepland, dan wel zich in de tijd tussen een eventueel besluit om [slachtoffer] te doden en de uitvoering daarvan rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van die daad.
De rechtbank is verder van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht met als doel de diefstal van haar geld. Ook hier geldt dat vanwege de onduidelijkheid over het moment van overlijden van [slachtoffer] , de omstandigheden waaronder en de wijze waarop het geweld heeft plaatsgevonden het causale verband tussen haar overlijden en de diefstal niet kan worden vastgesteld.
Feit 1 meer subsidiair: doodslag
Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 januari 2019:
Op 11 januari 2019 werd door een omstander een koffer aangetroffen in het water langs de Zuider IJdijk Amsterdam, nabij perceel 29. Door de man werd de koffer aan de kant getild, hij waarschuwde de politie en vertrok van de locatie. De collega's van de uniformdienst konden de koffer niet vinden en de man niet bereiken waarop zij besloten te vertrekken. Op 19 januari 2019 ziet de man dat de koffer nog steeds op de locatie ligt en waarschuwde een voorbij rijdende politieauto. De collega's van de uniformdienst trekken de koffer verder het land op, breken deze open met een breekijzer en zien een blauwe vuilniszak. Door deze collega's werd de zak met een mes geopend waarop (een deel van) een stoffelijk overschot zichtbaar werd.
Nadat wij het stoffelijk overschot uit de koffer verwijderd hadden zagen wij dat het om (een deel van) het lichaam van een vrouw ging. Wij zagen dat de armen, benen en het hoofd van het stoffelijk overschot ontbraken.
Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek (herziene versie) d.d. 9 april 2019:
Letsels postmortaal klievingsvlakken
Bij sectie aan de romp zijn in totaal vijf klievingsvlakken, die postmortaal waren opgeleverd door ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend geweld opgeleverd met 1 of meerdere (deels) scherprandige voorwerpen.
Overige letsels
Inwendig waren er in de weke delen van de rug en de voorste rompwandspieren links enkele oppervlakkige bloeduitstortingen die waren opgeleverd door bij leven ingewerkt uitwendig mechanisch stomp-botsend geweld zoals bijvoorbeeld opgeleverd kan worden door stompen, stoten of vallen, al dan niet met/tegen een voorwerp.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 14 juni 2019:
Op dinsdag 23 april 2019 om 09:40 uur kwamen wij, naar aanleiding van een doodslag/moord, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] ,
[woonplaats].
Nadat wij de vierkante zinken bloembakken met de buxusstruiken, die voor de openslaande deuren stonden, hadden verplaatst naar de rechterzijde van de woning, zagen wij oneffenheden in de bestrating waar de bloembakken hadden gestaan.
Op ongeveer een diepte van 60 centimeter werden een blauwe en een zwarte plastic zak zichtbaar.
Proces-verbaal forensische radiologie stoffelijke resten d.d. 14 juni 2019:
Dit onderzoek bevestigde dat de inhoud van deze zakken menselijke lichaamsdelen
bevatten. De volgende menselijke lichaamsdelen werden als
lichaamsdeel geïdentificeerd:
ZAK 1, SIN AAEN2971NL, Gehele linker arm,
ZAK 2, SIN AAEN2972NL, Hoofd met gedeeltelijke nek,
ZAK 3, SIN AAEN 2977NL, Gehele rechter arm.
Voorlopig onderzoeksrapport pathologie onderzoek d.d. 24 april 2019:
Er waren aan de drie lichaamsdelen in totaal drie klievingsvlakken. Deze zijn postmortaal ontstaan. Gezien het aspect van klievingsdelen behoort zagen tot de mogelijkheden. Ook scherprandig snijdend, klievend geweld (met 1 of meerdere scherprandige voorwerpen) komt in aanmerking. Een combinatie is ook mogelijk.
Rapport DNA-verwantschapsonderzoek d.d. 1 mei 2019:
Interpretatie en conclusie DNA-verwantschapsonderzoek
Op basis van de resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek wordt geconcludeerd dat
de stoffelijke resten (AAMB5952NL) aangetroffen in Amsterdam en de stoffelijke resten
(AAEN2972NL, AAEN2977NL, AAEN2971NL) in Soest afkomstig kunnen zijn van de vermiste [slachtoffer] . De kans op de verkregen autosomale DNA-profielen is meer dan één miljard keer groter wanneer stoffelijke resten die zijn aangetroffen in Amsterdam en in Soest afkomstig zijn van een biologische dochter van [benadeelde] en [getuige 1]
(hypothese 1), dan wanneer de stoffelijke resten die zijn aangetroffen in Amsterdam en in
[woonplaats] afkomstig zijn van een vrouw die niet verwant is aan [benadeelde] en [getuige 1]
(hypothese 2).
Rapport n.a.v. Pathologie onderzoek NFI d.d. 6 mei 2019:
Doodsoorzaak
Er waren bij sectie 11 huidverscheuringen aan de behaarde hoofdhuid en het voorhoofd links (sub A6). Bij sectie en postmortaal radiologisch onderzoek waren er uitgebreide breuken van meerdere aangezichtsbeenderen links (sub Al en sub A6). Deze letsels zijn (gezien de uitgebreide (resten van) onderhuidse bloeduitstortingen) bij leven ontstaan als gevolg van de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend, mogelijk (deel) kantig geweld, zoals meermalen slaan (al dan niet met een voorwerp) of meermalen vallen. Een combinatie van vallen en slaan behoort ook tot de mogelijkheden. Daarnaast waren er letsels aan de buitenzijde van de linker wenkbrauw die eveneens door bovengenoemde
geweldsinwerking kunnen zijn ontstaan, als ook door perforatie van gebroken botdelen. Van
het letsel aan de bovenlip rechts kon niet meer worden vastgesteld of deze bij leven is ontstaan. Gezien de aangezichtsbreuken is de geweldsinwerking ter plaatse (tenminste deels)
hevig geweest. Dergelijke breuken van de aangezichtsbeenderen kunnen gepaard zijn gegaan met hersenfunctiestoornissen en daarmee overige orgaanfunctiestoornissen, waarmee het overlijden kan worden verklaard. Of deze letsels aan het hoofd daadwerkelijk hebben geleid tot hersenschade kon vanwege de verregaande postmortale veranderingen niet meer worden beoordeeld. Daarnaast gaan dergelijke breuken van de aangezichtsbeenderen gepaard met bloedverlies, hetgeen kan hebben geleid tot inademing van bloed met als gevolg daarvan
belemmering van de ademweg. Rond het hoofd was zwarte tape en doorzichtige folie gewikkeld met totale afsluiting van de luchtwegen (mond en neus). Indien dit bij leven is aangebracht, leidt dit tot belemmering van de ademhaling, eventueel met zuurstofgebrek (verstikking) en het intreden van de dood tot gevolg
Klievingsvlakken
Er waren aan de drie lichaamsdelen in totaal drie klievingsvlakken (sub AS). Deze
zijn postmortaal ontstaan. Gezien het aspect van de benige klievingsvlakken (glad,
met plaatselijk aan de rand afgebroken delen) behoort zagen tot de mogelijkheden.
Ook scherprandig snijdend, klievend geweld (met 1 of meerdere scherprandige
voorwerpen) komt in aanmerking. Een combinatie is ook mogelijk.
Aanvullend bericht NFI d.d. 2 september 2019:
Vraag 1:
"Met betrekking tot het letsel aan het hoofd van het slachtoffer:
Beschouw alle bevindingen uit de verrichte sectie 2019-939 (hoofd) en geef de
waarschijnlijkheid aan van het doen van die bevindingen op basis van het volgende hypothesenpaar:
• H 1: Het letsel aan het hoofd van het slachtoffer is enkel veroorzaakt door met een koffer van de trap te vallen.
• H2: Het letsel aan het hoofd van het slachtoffer is enkel veroorzaakt door meermaals met een onbekend voorwerp te slaan."
Antwoord:
Het geheel van letsels aan het hoofd kan niet worden verklaard door eenmaal met een koffer van de trap, waarvan op 2 mei 2019 foto's werden aangeleverd, te vallen. Daarmee wordt hypothese 1 uitgesloten.
Hoe aannemelijk is het dat een persoon die met een koffer van een trap valtdaar acuut aan overlijdt?"
Antwoord:
Wanneer een persoon van een trap valt, zal hij/zij enkel direct overlijden als hij/zij daarbij hooggelegen nekwervels breekt en daarbij beschadiging van delen van de hersenstam met vitale functies oploopt. In alle andere gevallen zal iemand niet direct/acuut overlijden.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat er bij sectie en postmortale radiologie (CT-scan) geen breuken van hooggelegen nekwervels werden vastgesteld.
Naar aanleiding van twee aanvullende vragen van de rechtbank aan J. Fronczek, arts en patholoog en dr. V. Soerjbalie-Maikoe, arts en patholoog, antwoorden zij op 18 maart 2020 het volgende.
Antwoord 1: Bij sectie werden 11 huidverscheuringen aan de behaarde hoofdhuid links en rechts en het voorhoofd links en uitgebreide breuken van meerdere aangezichtsbeenderen vastgesteld. Deze letsels zijn bij leven ontstaan als gevolg van de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld, zoals meermalen slaan of meermalen vallen. Op 2 mei 2019 werden foto’s van een trap ontvangen waarop een met tapijt beklede trap wordt gezien die richting de bovenverdieping een bocht maakt. De trap heeft aan één zijde een leuning, die aan de boven- en onderzijde eindigt in een soort pilaar met hier bovenop een bolronde structuur.
De huidverscheuringen aan het hoofd, zowel links als rechts gelokaliseerd, zijn veroorzaakt door meerdere afzonderlijke ‘impacts’. De trap toont geen structuren waarmee een dergelijk letselbeeld kan worden verklaard als een persoon hier eenmaal afvalt, ook niet als de persoon hierbij een koffer draagt/vasthoudt.
Antwoord 2: Het geheel van letsels aangetroffen in alle onderzochte lichaamsdelen van [slachtoffer] door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe en dr. J. Fronczek kan niet worden verklaard door eenmaal met een koffer van de trap, waarvan op 2 mei 2019 foto’s werden aangeleverd, te vallen. Samengevat kan gesteld worden dat accidentele letsels aan het lichaam, zoals door een val van een trap, zich in het algemeen bevinden op gebieden waar botdelen zich relatief dicht onder het huidoppervlak bevinden, zoals de ellebogen, de heupen, de knieën, de schouders, het voorhoofd of de zijkant van het hoofd. Naast bloeduitstortingen worden er dan ook vaak schaafwonden gezien. In het onderhavige geval waren er meerdere (11) scheurwonden (laceraties) verspreid aan het hoofd. Ze waren veelal niet met elkaar in verbinding. De distributie, locatie en het aspect van deze letsels, alsook de aangetroffen letsels aan de overige lichaamsdelen past in het geheel niet bij een val van een trap.”
De getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard:
“ In het 2e verhoor had u aangeven dat u [verdachte] en [slachtoffer] had uitgenodigd voor de 2e kerstdag 2018, de maandag.
V: Wanneer zijn [slachtoffer] en [verdachte] bij u geweest rondom de kerstdagen?
(…) En op 2e kerstdag zijn ze bij ons geweest (…) Maar ik heb haar de volgend dag nog gebeld Wanneer heeft u haar gebeld?
A: Dat is in de namiddag rond een uur of drie vier.”
Het proces-verbaal nadere verstrekking vluchtgegevens [slachtoffer] door KLM vermeldt het volgende:
1.
Het blijkt dat de annulering om 1309 UTC (14:09 plaatselijke tijd) in de systemen is gezet. De schemavertrektijd van de [vluchtnummer] was 1420 UTC, (15:20 plaatselijke tijd). De vlucht is dus 71 minuten voor zijn schemavertrektijd geannuleerd.
Kennisgeving van een annulering loopt via de KLM- en luchthavensystemen.'Passagiers krijgen automatisch bericht als zich voor de juiste berichtgeving hebben opgegeven (of apps hebben geïnstalleerd). Daarnaast wordt het doorgaans aan de gate omgeroepen, zo kort voor vertrek. Of dat in dit geval is gebeurd, is niet meer te achterhalen.
2.
De reden van de annulering was beperkte vlootbeschikbaarheid. Er was door schade aan een van onze vliegtuigen een vliegtuig te weinig om alle vluchten te kunnen uitvoeren. De [vluchtnummer] was geselecteerd om te annuleren uit commercieel oogpunt.
3.
Het notificatiesysteem 'KLM Connect' heeft een zeer groot gedeelte van de passagiers bereikt via SMS of via e-mail. In deze lijst met genotificeerde passagiers vanuit het notificatiesysteem komt de naam [slachtoffer] niet voor. Ook haar PNR (lees: Passenger Name Record) komt niet voor. Hieruit kan worden opgemaakt dat Mw [slachtoffer] niet op deze manier is genotificeerd over de annulering en omboeking.
4.
Mw [slachtoffer] was volgens de bij ons bekende opgehaalde gegevens uit de systemen niet ingecheckt geweest voor de [vluchtnummer] en daaruit voortvloeiend ook niet aan de gate verschenen.
Verdachte heeft op 15 juni 2020 verklaard dat hij samen met [slachtoffer] op 27 en 28 december 2018 in de woning in Soest was en dat [slachtoffer] 28 december 2018 zou vertrekken naar Canada. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij op 28 december 2018 in de middag vanaf Schiphol met de mobiele telefoon van [slachtoffer] een sms-bericht heeft verstuurd naar de mobiele telefoon van [B] in Canada, waarbij hij zich als [slachtoffer] voordeed.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van letsels aan het hoofd die bij leven zijn ontstaan als gevolg van de meervoudige inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend, mogelijk (deel) kantig geweld, zoals meermalen slaan (al dan niet met een voorwerp) of meermalen vallen. Een combinatie van vallen en
slaan behoort ook tot de mogelijkheden. Daarnaast is het mogelijk dat er sprake is geweest van verstikking.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 27 december ’s avonds en ‘s nachts en op 28 december in de ochtend met [slachtoffer] in de woning is geweest.
De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer] is overleden in de periode tussen donderdagmiddag 27 december 2018 en vrijdagmiddag 28 december 2018. De rechtbank baseert zich daarbij op het feit dat zij op donderdagmiddag rond een uur of drie a vier nog telefonisch contact met haar moeder heeft gehad. Hoewel dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld acht de rechtbank het ook aannemelijk dat [slachtoffer] donderdagavond om 20.23 uur zelf de betaling van de omzetbelasting over de maand december aan de belastingdienst heeft gedaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat zij op vrijdagmiddag 28 december 2018 niet is ingecheckt op de vlucht naar Canada en dat verdachte degene is geweest die op 28 december 2018 vanaf Schiphol een sms aan [B] heeft gestuurd met de mededeling dat [slachtoffer] niet naar Canada komt.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] is overleden door een val van de trap met een koffer en een beautycase, maar dit alternatieve scenario wordt weerlegd door de hiervoor vermelde bewijsmiddelen.
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op enig moment in de periode van 27 tot en met 28 december 2018 in hun woning in [woonplaats] heeft gedood.
opzet
De rechtbank leidt uit het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel af dat verdachte, al dan niet met een voorwerp, meerdere malen hard tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. De hevigheid en kracht waarmee verdachte heeft geslagen blijkt uit de aangezichtsbreuken die hierdoor aan het hoofd zijn ontstaan. Deze gedragingen, bestaande uit het meerdere malen hard (al dan niet met een voorwerp) slaan tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, dienen naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat de rechtbank van oordeel is dat het opzet van verdachte hierop vol was gericht.
Feit 2: het wegmaken van het lijk
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank volstaat met verwijzing naar de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 juni 2020;
- de bij feit 1 opgenomen bewijsmiddelen.
Feit 3 primair: diefstal van € 116.517,00
De door [slachtoffer] geboekte vlucht naar Canada zou op 28 december 2018 om 15.20 uur vertrekken. Op het ticket stond vermeld dat voor intercontinentale vluchten werd geadviseerd om 3 uur voor vertrek in te checken.
[slachtoffer] had vier bankrekeningen bij ABN AMRO Bank N.V. (Hierna: ABN AMRO),
[rekeningnummer] (privé rekening);
[rekeningnummer] (ondernemersrekening);
[rekeningnummer] (vermogens spaarrekening);
[rekeningnummer] (direct kwartaal spaarrekening).
Bij ING Bank N.V. (hierna: ING) hield zij twee betaalrekeningen, waaronder één en/of-rekening met verdachte ),
[rekeningnummer] (en/of betaalrekening);
[rekeningnummer] (betaalrekening).
Verdachte hield twee betaalrekeningen bij ING, waaronder de en/of-rekening met [slachtoffer] ,
[rekeningnummer] (en/of betaalrekening);
[rekeningnummer] (betaalrekening).
Verdachte heeft verklaard dat hij toegang had tot de zakelijke rekening van [slachtoffer] * [rekeningnummer] bij de ABN AMRO.
Op 28 december 2018 hebben tussen 10:41 uur en 11.49 uur de volgende transacties plaatsgevonden:
om 10:41 uur wordt geprobeerd om een bedrag van € 4.550,00 over te schrijven van de ING betaalrekening van [slachtoffer] * [rekeningnummer] naar de ING betaalrekening van verdachte * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘afgesproken’;
om 10.51 uur wordt een bedrag van € 80.500,00 van de ABN AMRO spaarrekening van [slachtoffer] overgeboekt naar haar ABN AMRO privérekening met omschrijving ‘huis’;
om 10:51 uur wordt een bedrag van € 1.500,00 van de ABN AMRO privérekening van [slachtoffer] overgeboekt naar de ING en/of-rekening * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’;
om 10:54 uur wordt geprobeerd om een bedrag van € 4.500,00 over te schrijven van de ING betaalrekening van [slachtoffer] * [rekeningnummer] naar de ING betaalrekening van verdachte * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’;
om 10:54 uur wordt een bedrag van € 1.000,00 van de ING betaalrekening van [slachtoffer] * [rekeningnummer] overgeboekt naar de ING betaalrekening van verdachte * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’;
om 10:59 uur wordt een bedrag van € 80.000,00 van de ABN AMRO privérekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] overgeboekt naar de ING en/of-rekening * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’;
om 11.02 uur wordt een bedrag van € 12.000,00 van de ABN AMRO kwartaal spaarrekening *897 van [slachtoffer] overgeboekt naar de ABN AMRO privérekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] met omschrijving: ‘huis’;
om 11.06 uur wordt een bedrag van € 12.500,00 van de ABN AMRO privérekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] overgeboekt naar de ING betaalrekening van verdachte * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’;
om 11.30 uur wordt een bedrag van € 15.5000,00 van de ABN AMRO ondernemersrekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] overgeboekt naar de ING en/of-rekening * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’;
om 11.49 wordt een bedrag van € 6.250,00 van de ING betaalrekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] overgeboekt naar de ING en/of-rekening * [rekeningnummer] met omschrijving: ‘huis’.
Verbalisanten hebben de bovenstaande transacties en de bestemmingen daarvan als volgt weergegeven
In de periode voor 28 december 2018 werd op de ABN AMRO privérekening van [slachtoffer] * [rekeningnummer] en de ABN AMRO ondernemersrekening * [rekeningnummer] van [slachtoffer] ingelogd via de volgende apparaten:
- Ipad2 (Medusa), laatste inlogmoment 27 december 2018 om 20:23:10 uur,
- iPhone9,4 (iPhone van [slachtoffer] ) laatste inlogmoment 27 december 2018 om 08:47:30 uur
Op 28 december wordt er op de volgende tijdstippen ingelogd met een ander apparaat dan hiervoor genoemd. Er worden handelingen verricht via de volgende useragent Mozilla/5.0 (compatible; MSIE 10.0; Windows NT 10.0; WOW64; Trident/7.0; LCTE).
[rekeningnummer] ingelogd van 10:44:43 uur tot en met 11:23:53 uur.
Er wordt ingelogd middels internetbankieren waarbij als toegangsmiddel de pinpas, pin en edentifier wordt gebruikt.
[rekeningnummer] ingelogd van 11:27:52 uur tot en met 11:42:17 uur.
Er wordt ingelogd middels internetbankieren waarbij als toegangsmiddel de pinpas, pin en edentifier wordt gebruikt.
De handelingen worden verricht vanaf het IP-adres [IP-adres]. Dit IP-adres is via CIOT bevraagd en betreft [adres] , [woonplaats].
Op 28 december 2018 wordt om 10.39 uur en om 11.28 uur op de ING betaalrekening van verdachte * [rekeningnummer] ingelogd via de mobiel bankieren app van ING. Ingelogd wordt vanaf het IP adres: [IP-adres].
Tijdens de doorzoeking op 24 april 2019 in de woning aan de [adres] in [woonplaats] is onder verdachte een laptop van het merk Lenovo in beslag genomen. Gebleken is dat de laptop op 28 december 2018 om 10:28 uur uit slaapstand ontwaakt en om 11:43 uur in slaapstand gaat.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er op 28 december 2018 in de ochtend bankzaken gedaan zijn vanaf zijn Lenovo werklaptop.
De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte en [slachtoffer] hun financiën strikt gescheiden hielden. Verdachte moest [slachtoffer] iedere maand € 300 afbetalen voor een auto die verdachte van [slachtoffer] had overgenomen.De week voor het vertrek van [slachtoffer] naar Canada heeft zij een contant geldbedrag van ongeveer € 20.000,00 aan haar moeder in bewaring gegeven. Dit bedrag heeft haar moeder later in delen op haar eigen bankrekening gestort. Verdachte was hier heel boos over. [slachtoffer] heeft haar moeder verteld dat verdachte niet te vertrouwen was met geld.
[slachtoffer] heeft haar moeder verteld dat zij een huis wilde kopen. [slachtoffer] zou met haar boekhouder hebben gezeten en die vond het handig om al haar geld bij elkaar te storten.Het zou gaan om een bedrag van ongeveer € 100.000,00.
Op 8 mei 2019 is [getuige 2] , makelaar te [woonplaats] , als getuige gehoord. Hij verklaart dat hij op 6 december 2018 met [slachtoffer] in de woning aan de [adres] heeft gesproken. [slachtoffer] heeft hem verteld dat zij weg wilde bij verdachte. [slachtoffer] verwachtte dat verdachte uiteindelijk wel aan de verkoop zou meewerken, omdat hij het huis niet alleen zou kunnen betalen. Verdachte zou hebben aangegeven dat als het dan zover zou komen dat zij de woning moesten verkopen en [slachtoffer] bij hem weg zou gaan, hij minimaal € 50.000,00 wilde hebben. De getuige verwachtte dat dat lastig zou worden, gelet op de hypotheek en de te verwachten verkoopprijs.
Verdachte heeft op 12 mei 2020 schriftelijk verklaard dat hij tijdens zijn verhoor op 7 januari 2020 werd geconfronteerd met mutaties vanaf de privérekening van [slachtoffer] bij ABN AMRO op 4 januari 2019. Hij heeft tijdens dat verhoor verklaard dat hij daar niks van wist, maar dat is niet juist. Hij was die datum in het bezit van de bankpas en pincode van de privérekening van [slachtoffer] bij ABN AMRO en heeft de betreffende transacties verricht.
Ter zitting van 15 juni 2020 heeft verdachte verklaard dat voor het vertrek van [slachtoffer] naar Canada duidelijk was dat zij uit elkaar zouden gaan.
De rechtbank stelt vast dat op 28 december 2018 voor verdachte en [slachtoffer] duidelijk was dat hun relatie voorbij was. De rechtbank stelt verder vast dat de financiën tussen verdachte en [slachtoffer] strikt van elkaar waren gescheiden, waarbij [slachtoffer] het financiële beheer van haar kapsalon had ondergebracht bij ABN AMRO. [slachtoffer] vertrouwde verdachte niet met geld. Om die reden heeft zij voor haar vertrek nog een groot contant geldbedrag aan haar moeder in bewaring gegeven. De rechtbank acht het tegen die achtergrond zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] , zoals verdachte heeft verklaard, op de ochtend van haar vertrek op de laptop van verdachte via internetbankieren al haar geld overmaakt naar bankrekeningen waar verdachte toegang toe had.
Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat [slachtoffer] door getuigen en verdachte wordt omschreven als iemand die zeer perfectionistisch was en al haar zaken altijd goed op orde had. Bovendien zei [slachtoffer] van zichzelf dat zij hevig last had van vliegangst. De rechtbank acht het daarom niet waarschijnlijk dat zij op de ochtend van haar vertrek kennelijk tot 11:49 uur in de woning in Soest grote bedragen overboekt naar bankrekeningen waar verdachte toegang toe had, terwijl haar vliegtuig om 15:20 uur zou vertrekken en zij om 12:20 uur op Schiphol aanwezig moest zijn.
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] bij ABN AMRO internetbankierde met haar iPad en haar IPhone en dat op 28 december 2018 om 10:41 uur voor het eerst bij ABN AMRO wordt ingelogd met de laptop van verdachte. Daarbij is gebruik gemaakt van een pinpas en een e-dentifier. Gebleken is voorts dat verdachte niet alleen toegang had tot de zakelijke bankrekening van [slachtoffer] bij ABN AMRO, maar (op enig moment) ook tot haar privérekening bij ABN AMRO en dat hij daarover in het eerdere verhoor bij de politie bewust heeft gelogen.
Gezien het voorgaande en het bewezen verklaarde feit 1 meer subsidiair, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte op 28 december 2018 de overboekingen heeft verricht en dat hij zich aldus een bedrag van € 116.517,00 wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank acht feit 3 primair wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4: identiteitsfraude
Verdachte heeft op 15 juni 2020 ter terechtzitting verklaard dat hij in de periode van 28 december 2018 tot en met 23 april 2019 in Soest en in Schiphol e-mailberichten heeft verstuurd vanaf het e-mailaccount van [slachtoffer] en berichten heeft verstuurd vanaf haar telefoon, waarbij hij zich telkens als [slachtoffer] heeft voorgedaan.
[B] heeft verklaard dat hij op 28 december 2018 een sms-bericht van [slachtoffer] heeft ontvangen, waarin zij schreef dat zij niet meer naar Canada zou komen en dat zij elders een ander leven zou opstarten. Hij vond het vreemd, omdat zij altijd via Whatsapp contact hadden en nu ineens via sms.
Op 5 januari 2019 ontvangt de moeder van [slachtoffer] een e-mail waarin staat dat zij een vrouw heeft ontmoet met wie zij haar leven wil delen en dat haar moeder voorlopig niets van haar zal horen.Verdachte heeft verklaard dat hij de e-mails verstuurde vanuit het e-mailaccount van [slachtoffer] .
Op 7 januari 2019 wordt een Whatsapp-bericht verstuurd aan de klanten van [slachtoffer] , waarin hen wordt meegedeeld dat zij om privéredenen is gestopt met de kapsalon in [woonplaats] en dat zij ook niet meer zal knippen in [woonplaats] . In het bericht staat dat zij voor langere tijd in het buitenland zal zijn, waar zij een nieuwe zaak zal opzetten met een nieuwe partner.
Het onderzoeksteam heeft gegevens gevorderd van bankmutaties en onderliggende loggegevens van de bankrekeningen op naam van [slachtoffer] , verdachte en van hun gezamenlijke bankrekening. Hieruit volgt dat op 4 januari 2019 onder andere de periodieke overboeking vanaf de ABN AMRO privérekening van [slachtoffer] naar de gezamenlijke ING rekening is aangepast van € 100,00 naar € 5,00 via internetbankieren.
Op grond van de hiervoor beschreven bewijsmiddelen, oordeelt de rechtbank dat verdachte identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk heeft gebruikt om zijn eigen identiteit te verhullen. Voor een bewezenverklaring dient echter op grond van artikel 231b Sr tevens wettig en overtuigend te worden bewezen dat [slachtoffer] als gevolg hiervan enig nadeel heeft geleden.
De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte door zich als [slachtoffer] voor te doen, niet alleen het onderzoek naar haar vermissing en haar dood ernstig heeft gefrustreerd, maar bovendien haar nagedachtenis ernstig heeft bezoedeld. Zoals volgt uit de getuigenverklaring van haar moeder, broer en haar vriendin, namen zij het [slachtoffer] zeer kwalijk dat zij was vertrokken naar een voor hen onbekende bestemming, zij niet meer bereikbaar was en dat zij verdachte alleen achterliet. De impact hiervan volgt reeds uit hetgeen haar moeder daarover als getuige heeft verklaard, maar eveneens uit haar slachtofferverklaring. Hoewel [slachtoffer] in de periode dat verdachte haar identiteit misbruikte niet meer in leven was, oordeelt de rechtbank daarom dat zij als gevolg van de identiteitsfraude door verdachte nadeel heeft geleden.
De rechtbank acht feit 4 daarom wettig en overtuigend bewezen.