ECLI:NL:RBMNE:2020:2508

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3528
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens onduidelijke woonsituatie en financiële omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De eiser had op 19 februari 2019 een aanvraag voor bijstand ingediend, maar deze aanvraag werd door verweerder niet in behandeling genomen. Na bezwaar werd de aanvraag inhoudelijk beoordeeld, maar uiteindelijk afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn woonsituatie en financiële situatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon aantonen waar hij verbleef en hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag. De rechtbank heeft de stelling van de eiser dat hij door derden werd geholpen met eten en onderdak als onvoldoende concreet en niet onderbouwd beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de eiser niet voldeed aan de wettelijke verplichtingen om juiste en volledige informatie te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. J. de Freijter).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 30 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag gegrond verklaard en de aanvraag van eiser om bijstand na een inhoudelijke beoordeling daarvan afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020 door middel van een Skype-beeld- en geluidverbinding. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich op 19 februari 2019 bij verweerder gemeld voor het aanvragen van bijstand en heeft op 15 april 2019 een aanvraag om bijstand ingediend. Hij heeft daarbij verklaard dat hij op het adres [adres] in [woonplaats] woont.
2. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 19 februari 2019 tot en met 30 augustus 2019.
3. Verweerder heeft eisers aanvraag in de bezwaarfase alsnog inhoudelijk beoordeeld en deze aanvraag na een inhoudelijke beoordeling daarvan in het bestreden besluit afgewezen. Gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat aan de afwijzing ten eerste ten grondslag ligt dat onvoldoende duidelijk is op welk adres eiser verbleef. Voorts ligt aan de afwijzing ten grondslag dat eiser geen duidelijkheid heeft verschaft over hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Door deze onduidelijkheden kan verweerder het recht op bijstand niet vaststellen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de strekking van de zinsnede in het bestreden besluit ‘(…) op de bankafschriften over de periode 1-3-2019 t/m 11-6-20
18 [1] geen pintransacties zichtbaar waren, die niet afdoende verklaard konden worden. Er is bij ons weinig informatie voorhanden op grond waarvan wij uw recht op bijstand kunnen vaststellen.’ is dat voor verweerder onduidelijk is gebleven waarvan eiser heeft geleefd en dus of hij in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde.
Daarom onderschrijft de rechtbank niet eisers ter zitting ingenomen stelling dat verweerder tijdens de zitting het bestreden besluit met een geheel nieuwe motivering heeft aangevuld door het standpunt in te nemen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstand behoevende omstandigheden heeft verkeerd.
5. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor de voorgeschiedenis en stelt dat uit het hele dossier voldoende volgt dat hij in de gemeente Almere verbleef en in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. Sinds februari 2019 is eiser in beeld van verweerder. Hij heeft steeds om hulp gevraagd bij de gemeente en de problemen van eiser waren verweerder niet onbekend.
Eiser heeft over zijn verblijfadressen verklaard. De woonruimte van de wooncorporatie [naam] op het adres [adres] in [woonplaats] is ontruimd waardoor eiser op straat is komen te staan. Voor de bijstandstoekenning is alleen van belang dat eiser in de gemeente van aanvraag verblijft. Zwaar dient mee te wegen dat verweerder steeds heeft geweigerd hem een briefadres te verstrekken en op deze wijze formele obstakels heeft opgeworpen. Het is dan ook mede aan verweerder te wijten dat hij in deze lastige situatie terecht is gekomen. Eiser heeft geen formele mogelijkheden om aan te tonen waar hij verblijft.
Over het ontbreken van pintransacties stelt eiser dat dit is omdat hij al tijden geen inkomen heeft en dus ook niets heeft om uit te geven. Hij heeft kunnen overleven doordat mensen hem hebben geholpen met eten, onderdak en leningen. Hierover heeft hij ook verklaard.
Eiser wijst op alle stukken, alle aanvragen om bijstand, gesprekken en het huisbezoek. Gelet hierop was het recht op bijstand vast te stellen. Eiser heeft nu wel bijstand. Zijn recht op bijstand is dus wel vast te stellen.
Verder heeft eiser aangevoerd dat de gemeente zich bij de ontruiming van de [naam] steeds op het standpunt heeft gesteld dat de bewoners zouden worden geholpen en niet de dupe zouden worden van het conflict en de ontruiming. Toch is eiser ruim een halfjaar dakloos geweest en zit hij nog steeds zonder inkomen.
Over het achterwege laten van een hoorzitting stelt eiser dat hij alleen telefonisch heeft gemeld dat hij niet alleen naar de hoorzitting zou kunnen omdat hij dat niet veilig vond. Bewijstechnisch is niet aan de norm voldaan om daadwerkelijk te concluderen dat eiser vrijwillig van een hoorzitting heeft afgezien. Eiser is ten onrechte niet gehoord en is daarmee in zijn belangen geschaad.
6. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser in beroep heeft aangevoerd niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
7. Het bestreden besluit gaat om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die leiden tot toekenning van de bijstand. In dat kader moet de aanvrager de nodige duidelijkheid geven en volledige openheid van zaken geven. De aanvrager is onder meer verplicht juiste en volledige informatie te verstrekken over zijn woon-, leef- en financiële situatie, omdat deze gegevens van essentieel belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. De vraag waar iemand woont, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Vervolgens is het aan het college om in het kader van de onderzoeksplicht deze informatie op juistheid en volledigheid te controleren. Als de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
8. Anders dan eiser heeft gesteld, is voor het vaststellen van het recht op bijstand niet alleen van belang of een aanvrager in een gemeente woont. Zoals hiervoor is overwogen is onder meer ook van belang duidelijk te krijgen wat de woonsituatie van de aanvrager is.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn aanvraagformulier als zijn adres heeft opgegeven het adres [adres] , in [woonplaats] , bij wooncorporatie [naam] . De woonruimtes op dit adres zijn ontruimd op 16 april 2019. Eiser stelt dat hij vanaf dat moment woonde op het adres [adres] in een van de caravans in de tuin van de hoofdbewoners en dat hij werd geholpen door hen. Omdat voor de plaatsing van de caravans in de tuin geen vergunning was, zijn ook de caravans in deze tuin ontruimd. Uit het dossier blijkt dat eiser tijdens een huisbezoek op 28 juni 2019 niet op dit adres is aangetroffen en dat tijdens een gesprek op 5 juli 2019 eiser heeft verklaard elders te slapen.
Gezien de gedingstukken is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat op grond van de door eiser verstrekte gegevens eisers gestelde feitelijke verblijfplaatsen onduidelijk zijn gebleven. Weliswaar heeft eiser zich meermalen bij verweerder gemeld voor het doen van verschillende aanvragen en zijn er gesprekken met hem gevoerd, maar dit laat onverlet dat de gestelde feitelijke verblijfsadressen op basis van objectieve informatie moet kunnen worden vastgesteld. Eiser heeft niet objectieve en verifieerbare gegevens verstrekt op grond waarvan zijn feitelijke woon- en leefsituatie in de te beoordelen periode vastgesteld kan worden. Hieraan doet niet af dat eiser naar eigen zeggen geen formele mogelijkheden heeft om aan te tonen waar hij verblijft.
De rechtbank gaat voorbij aan eisers stelling dat verweerder hem heeft afgehouden van een inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) door hem geen briefadres te verstrekken, omdat de vraag of eiser al dan niet terecht een briefadres is onthouden in deze beroepsprocedure niet voorligt. Ten overvloede overweegt de rechtbank hierover dat ook voor een inschrijving in de BRP nodig is dat de feitelijke woonsituatie duidelijk is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen op de grond dat het recht op bijstand niet is vast te stellen omdat onduidelijk is gebleven op welk(e) adres(sen) eiser in de te beoordelen periode heeft verbleven.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag ook terecht heeft afgewezen op de grond dat onduidelijk is gebleven of eiser in de te beoordelen periode in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat op de door eiser overgelegde bankafschriften geen pintransacties te zien zijn. Door eiser is onvoldoende inzicht gegeven hoe hij in de te beoordelen periode in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien. Eisers verklaring dat hij door mensen is geholpen met eten, onderdak en leningen is onvoldoende concreet en eiser heeft deze verklaring niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Gelet hierop heeft verweerder dan ook niet kunnen vaststellen hoe eiser in de te beoordelen periode in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien.
11. Dat eiser naar aanleiding van een opvolgende aanvraag nu wel bijstand ontvangt en zijn woon-, leef en financiële situatie nu wel duidelijk is, laat onverlet dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woon- en leefsituatie in de te beoordelen periode in geding onduidelijk is gebleven.
12. De rechtbank is voorts van oordeel dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat verweerder aan de bewoners van de [naam] heeft toegezegd, dat zij na de ontruiming bijstand zouden krijgen. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dus niet.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het horen van eiser. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser op 27 augustus 2019 telefonisch aan verweerder heeft doorgegeven dat hij afziet van een hoorzitting. Eiser heeft weliswaar in beroep gesteld dat hij verweerder heeft gemeld dat hij van het bijwonen van een hoorzitting heeft afgezien omdat hij het niet veilig vond om alleen naar een hoorzitting toe te gaan, maar uit de gedingstukken blijkt niet dat hij deze reden voor het niet willen bijwonen van een hoorzitting bekend heeft gemaakt aan verweerder. Gelet hierop heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een andere datum voor het houden van een hoorzitting te regelen met voor eiser andere omstandigheden en is van schending van de hoorplicht in bezwaar zoals eiser heeft betoogd geen sprake.
14. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2020 door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderdrechter
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Gezien de door eiser overgelegde bankafschriften begrijpt de rechtbank: 11-6-20