ECLI:NL:RBMNE:2020:2501

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
8461684 AV EXPL 20-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geluidsoverlast tussen buren door stalen trapinstallatie

In deze zaak, die op 20 mei 2020 door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee buren, [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1], die beiden eigenaar zijn van nieuwbouwwoningen. [eiser sub 1] ervaart geluidsoverlast door een stalen trap die [gedaagde sub 1] in zijn woning heeft geïnstalleerd. [eiser sub 1] heeft maatregelen geëist om de geluidsoverlast te verminderen, waaronder het verwijderen van schroeven en het plaatsen van dempend materiaal. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser sub 1] afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de geluidsoverlast onrechtmatig is. De rechter oordeelt dat de geluidsoverlast subjectief is en dat er onvoldoende bewijs is dat de stalen trap niet aan de normen voldoet. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] al enkele aanpassingen gedaan die de overlast hebben verminderd. De kantonrechter concludeert dat de gevraagde maatregelen niet noodzakelijk zijn en dat de kosten en impact van de aanpassingen te groot zijn in verhouding tot de geboden oplossing. [eiser sub 1] wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8461684 AV EXPL 20-12 RW/1368
Kort geding vonnis van 20 mei 2020
inzake

1.[eiser sub 1] ,

en
2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder samen ook te noemen, mannelijk enkelvoud, [eiser sub 1] ,
eisende partij
gemachtigde: mr. B. Cornelissen,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

en
2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder samen ook te noemen, mannelijk enkelvoud, [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.A. den Engelsen.

1.De procedure

De procedure is, als gevolg van de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus, schriftelijk verlopen. Eerst bracht [eiser sub 1] op 23 april 2020 een dagvaarding in kort geding uit, waarop [gedaagde sub 1] een conclusie van antwoord nam. Vervolgens heeft [eiser sub 1] een conclusie van repliek genomen en [gedaagde sub 1] , op 8 mei 2020, een conclusie van dupliek. Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over en wat is het eindoordeel van de kantonrechter
2.1.
[eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn buren. Zij bewonen elk de helft van een twee-onder-één kap woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] ( [eiser sub 1] ) en [nummeraanduiding 2] ( [gedaagde sub 1] ) in [woonplaats] , en zijn eigenaar van hun woningen. Het betreft nieuwbouwwoningen uit 2018. [gedaagde sub 1] heeft in zijn woning een stalen trap geïnstalleerd, waarvan [eiser sub 1] geluidsoverlast ervaart. Met deze procedure heeft [eiser sub 1] tot doel om die geluidsoverlast te stoppen.
2.2.
In deze kort gedingprocedure eist [eiser sub 1] dat [gedaagde sub 1] enkele specifiek genoemde maatregelen treft, namelijk dat [gedaagde sub 1] binnen twee weken na dit vonnis:
de ankers (schroeven), waarmee de trapboom aan de scheidsmuur tussen de woningen is bevestigd, verwijdert en verwijderd houdt,
de spil van de trap plaatst op dempend materiaal (oplegrubbers), en
de resterende traptreden op dempend materiaal (oplegrubbers) plaatst, dan wel ervoor zorgt dat er geen verbinding meer bestaat tussen de treden en de stalen trapdelen (via schroeven),
alles op straffe van een dwangsom, met nevenvorderingen.
[gedaagde sub 1] is het daarmee niet eens.
2.3.
De kantonrechter komt tot het eindoordeel dat de gevraagde voorlopige voorziening, op basis van wat nu is aangevoerd en onderbouwd, niet kan worden gegeven. Dat wordt hierna uitgelegd.
Spoedeisend belang in kort geding
2.4.
Het spoedeisend belang van [eiser sub 1] bij deze kortgedingprocedure is voldoende aannemelijk, gegeven de stelling van [eiser sub 1] dat sprake is van ernstige geluidsoverlast. De vordering van [eiser sub 1] kan daarom inhoudelijk worden behandeld. Het criterium daarbij is dat voor toewijzing in hoge mate aannemelijk moet zijn dat de rechter in een eventuele bodemprocedure de eis ook zou toewijzen. De kort gedingprocedure is gericht op een voorlopige voorziening, voor bewijsvoering is hierin geen plaats.
Juridische kader voor de eis van [eiser sub 1]
2.5.
[eiser sub 1] baseert zijn eis op artikel 5:37 BW. Dat artikel bepaalt dat de eigenaar van een erf niet onrechtmatig (zoals bedoeld in artikel 6:162 BW) hinder mag toebrengen aan de eigenaars van andere erven, bijvoorbeeld door het verspreiden van rumoer. De kantonrechter beoordeelt de vraag of hinder onrechtmatig is naar de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid - mede gelet op de daaraan verbonden kosten - en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen (zie Hoge Raad 21 oktober 2005, NJ 2006/418).
De normen
2.6.
[eiser sub 1] voert ter onderbouwing van zijn vordering aan dat [gedaagde sub 1] een stalen trap in zijn woning heeft geplaatst – terwijl iedereen weet dat zo’n trap bij betreden veel geluid maakt – en bij het plaatsen van die trap onvoldoende geluiddempende maatregelen heeft getroffen. Daardoor overschrijdt de geluidsoverdracht tussen de woningen de normen van het Bouwbesluit 2012 en de daaraan gekoppelde NEN-norm (5077) (hierna: de normen) wat onrechtmatig is. De vordering slaagt niet, om de volgende redenen.
Er kan niet van worden uitgegaan dat de NEN-normen worden overschreden.
2.7.
Begin 2019 heeft de heer [A] van [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) in opdracht van [eiser sub 1] geluidsmetingen verricht (zie het rapport van [onderneming 1] van 6 februari 2019, productie 3 van [eiser sub 1] ) door op de stalen trap een hamerapparaat te plaatsen in de woningen van partijen. De conclusie die [onderneming 1] trok is dat door de constructie van de stalen trap volgens de NEN-normen teveel geluid in de woning van [gedaagde sub 1] wordt geproduceerd, dat wil zeggen: bij verschillende frequenties meer dan 54 dB(A). [onderneming 1] heeft een aantal aanpassingen geadviseerd, [gedaagde sub 1] voerde die gedeeltelijk ook uit, en daarna heeft [onderneming 1] een tweede geluidsmeting uitgevoerd (zie haar rapport van 9 januari 2020, productie 10 van [eiser sub 1] ). Volgens [eiser sub 1] blijkt daaruit dat er wel verbeteringen zijn, maar dat met name in de lage frequentie van 500 Hertz de trap nog steeds teveel geluid maakt, meer dan de in de normen genoemde 54 dB(A).
2.7.1.
In het kader van deze kortgedingprocedure kan er niet van worden uitgegaan dat de conclusies van [onderneming 1] volledig kloppen. [gedaagde sub 1] heeft die conclusies namelijk gemotiveerd weersproken met het rapport van [B] van [onderneming 2] (hierna: [onderneming 2] , productie 4 van [gedaagde sub 1] ). [onderneming 2] stelt dat [onderneming 1] op basis van de meetgegevens de verkeerde conclusies trekt en vermoed bovendien dat de meetresultaten een vertekend beeld geven omdat niet op de juiste manier lijkt te zijn gemeten. Het hamerapparaat waarmee [onderneming 1] de metingen heeft uitgevoerd, zou voor een representatieve meting op meerdere plaatsen in de ruimtes moeten gestaan hebben. Dat lijkt volgens [onderneming 2] niet te zijn gebeurd. Het hamerapparaat heeft volgens [onderneming 2] bijvoorbeeld alleen op trede 4 gestaan, terwijl gebruikelijk zou zijn om metingen te verrichten in de woning terwijl het hamerapparaat op minimaal 3 treden, verdeeld over de trap staat opgesteld. Omdat de brongegevens niet in het rapport van [onderneming 1] zijn vermeld en evenmin, desgevraagd, door [onderneming 1] zijn verstrekt, kan [onderneming 2] de conclusies die [onderneming 1] heeft getrokken niet herleiden. Dat betekent dat het onderzoek opnieuw moeten worden uitgevoerd. Op basis van de meetgegevens die [onderneming 1] wel heeft vermeld, concludeert [onderneming 2] goed onderbouwd dat aan de contactgeluidseisen van het Bouwbesluit juist wel wordt voldaan. Het staat dus niet vast dat het geluidsniveau dat in de woning van [gedaagde sub 1] wordt geproduceerd door het gebruik van de stalen trap, naar maatstaven die zijn wordt overschreden.
En als ervan zou kunnen worden uitgegaan dat de trap niet aan de normen zou voldoen?
2.7.2.
Maar zelfs als er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de trap inderdaad niet aan de normen zou voldoen, leidt dit nog niet zonder meer tot de conclusie dat er van onrechtmatige hinder sprake is. Hoe [eiser sub 1] de hinder ondervindt, is namelijk subjectief bepaald. [eiser sub 1] ervaart de overlast als
“zeer diepe en zware bonkende geluiden; alsof er meermaals achter elkaar (bij het belopen van iedere afzonderlijke traptrede) krachtig op een gong geslagen wordt. Hierbij worden tevens diepe zeurend bonkende geluiden waargenomen als de leuning of spil worden aangeraakt tijdens het naar boven/beneden lopen.”(punt 9 van de conclusie van repliek). Het gezin van [gedaagde sub 1] bestaat uit twee personen, plus de zoon van de heer [gedaagde sub 1] van 10 jaar oud die drie weekenden per maand in het huis aanwezig is. [eiser sub 1] voert nog aan dat de heer [gedaagde sub 1] kantoor aan huis heeft en thuis opdrachtgevers ontvangt. Maar dat ontkent [gedaagde sub 1] naar behoren gemotiveerd en de kantonrechter kan daar dus niet van uitgaan. De gezinssamenstelling voor het gebruik van de trap is voor zover de kantonrechter nu kan overzien niet van zo’n omvang, dat op voorhand (in het kader van de gevraagde voorlopige voorziening) daarom, gemeten over de dag, van langdurige en ernstige hinder uit kan worden gegaan. [eiser sub 1] zegt niet concreet hoe vaak, hoe langdurend en op welke momenten van de dag hij de bonkgeluiden als hinder aanvaart. De stelling van [eiser sub 1] dat dit ‘altijd, de hele week, elke dag en elke keer dat de trap wordt gebruikt’ is, acht de kantonrechter te vaag in het licht van de gezinssamenstelling van [gedaagde sub 1] en zijn stelling dat hij de trap zoveel mogelijk zonder schoenen beloopt.
2.8.
Daarbij moet worden bedacht dat bouwen conform de normen van het Bouwbesluit niet garandeert dat er geen overlast is. [onderneming 1] schrijft (pagina 2, productie 3 van [eiser sub 1] ):
“Als aan deze eis wordt voldaan betekent dit niet automatisch dat er geen sprake zal zijn van hinder tgv contactgeluiden. Bii een LnTA van 54 dB kon er sprake zijn van de volgende zaken;
  • De woningscheidende constructies bieden bescherming tegen ontoelaatbare storingen, mits er sprake is van een gedrags- en leefpatroon van de buren waarbij men rekening houdt met elkaar;
  • Spraak is soms waarneembaar, echter niet verstaanbaar;
  • Zeer luide spraak is verstaanbaar, harde muziek is goed hoorbaar;
  • Loopgeluiden e.d zijn soms storend.”
De metingen waar [eiser sub 1] de overlast op baseert, vinden plaats met een hamerapparaat, wat geen geluid is dat in de praktijk veel zal voorkomen. [gedaagde sub 1] heeft [onderneming 1] na de tweede meting gevraagd om ook in de woning van [eiser sub 1] te beluisteren wat de ervaren overlast is wanneer de trap van [gedaagde sub 1] met respectievelijk sokken en met schoenen belopen wordt. Dat heeft [onderneming 1] kennelijk gedaan, maar hij schrijft daarover alleen het volgende:
“De verwachting is dat het praktische geluidsniveau lager zal liggen dan de nu gemeten waardes alleen is niet op dit moment aan te geven met hoeveel. Alleen een praktische proef kan hier duidelijkheid in scheppen. Ik heb getracht hier een berekening voor te maken maar door de grote hoeveelheid onzekerheden is de spreiding van de uitkomstzo
groot dat dit geen reëel getal oplevert.”(productie 1 van [gedaagde sub 1] ). Het had op de weg van [eiser sub 1] gelegen juist de werkelijke hinder die hij ervaart objectief duidelijk te maken. Dat dat is gebeurd blijkt niet.
2.9.
[gedaagde sub 1] voert tot slot nog gemotiveerd aan dat ook bewoners van vergelijkbare woningen in de buurt die een houten trap hebben, waarmee wel aan de normen zou worden voldaan volgens [eiser sub 1] , klagen over geluidsoverlast. [eiser sub 1] betwist dat niet, maar acht dat zonder nadere toelichting niet relevant. De kantonrechter volgt dat niet. Door andere bewoners ervaren overlast in woningen die kennelijk wel aan de normen voldoen, kan een verdere invulling geven aan de subjectiviteit van geluidshinder ten opzichte van de objectieve normen waar [eiser sub 1] zich op beroept. [eiser sub 1] had daar dus meer over moeten verklaren.
2.10.
De conclusie is dat ook als de stalen trap meer hinder veroorzaakt dan een houten trap, er op dit moment niet van kan worden uitgegaan dat daaruit volgt dat van onrechtmatige hinder sprake is. In tegenstelling tot wat [eiser sub 1] lijkt te stellen, is wel degelijk van belang hoe [gedaagde sub 1] de trap gebruikt en hoe [eiser sub 1] dat ervaart. Maar daarover is in deze procedure onvoldoende duidelijkheid ontstaan.
De door [eiser sub 1] geëiste aanpassingen
2.11.
[eiser sub 1] eist specifieke maatregelen die [gedaagde sub 1] zou moeten nemen, die neerkomen op het volledig uitvoeren van de aanbevelingen van [onderneming 1] . [gedaagde sub 1] heeft die aanpassingen gedeeltelijk al uitgevoerd. Hij heeft de schroeven (‘ankers’) waarmee de trapboom aan de muur is bevestigd, in overleg met [onderneming 1] , opnieuw gemonteerd. De trapboom is nu gemonteerd met geluiddempende pluggen, waardoor tussen de muur en de trapboom een opstaande rubberen rand zit. Verder heeft [gedaagde sub 1] de traptreden voorzien van rubberen opleggers, die schroefloos op de treden zijn bevestigd. Volgens [eiser sub 1] zijn niet alle treden bekleed, maar [gedaagde sub 1] stelt van wel. De kantonrechter gaat daarvan uit, omdat het de trap van [gedaagde sub 1] zelf betreft en niet valt in te zien waarom hij enkele treden onbekleed zou laten. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] uit eigen beweging, buiten het advies van [onderneming 1] om, de twee holle metalen spillen (de pilaren) gevuld met fijnzand, waardoor een eventueel galmend effect is weggenomen. [onderneming 1] heeft daarover gezegd dat die maatregel (die niet door hem is voorgesteld) een geluiddempend effect zal hebben gehad.
2.12.
Niet ter discussie staat dat de aanpassingen hebben geleid tot een vermindering van de door [eiser sub 1] ervaren overlast. [eiser sub 1] ervaart, zo stelt hij, met name verbetering in de hoge toonhoogtes (1000 en 2000 Hz).
2.13.
Zullen de bonkgeluiden zijn opgehouden wanneer [gedaagde sub 1] de geëiste aanpassingen uitvoert? [eiser sub 1] baseert zich daarvoor uitsluitend op de aanbevelingen van [onderneming 1] . Die schrijft in zijn eerste rapport:
“Ter verbetering van de huidige situatie raden wij u dan ook aan om de stalen trap akoestisch te ontkoppelen van de vloer en de wanden. Dit betekent dat de gehele stalen trap vrijgehouden moet worden van de wand en dat de vloermontageplaten geplaatst moeten worden op oplegrubbers en het gebruik van nylon pluggen en teflon ringen tbv de bouten. Ditzelfde geldt voor de trapleuning.”(zie productie 3 van [eiser sub 1] ).
2.14.
Volgens [gedaagde sub 1] komen de aanbevelingen van [onderneming 1] neer op experimenteren, wat ook zou blijken uit de e-mail van [onderneming 1] aan [onderneming 3] van 26 maart 2019 (productie 2 van [gedaagde sub 1] ). [onderneming 1] schrijft daar:
“Ik had het idee om de trapboom die nu nog tegen de muur aanzit vrij te maken van de wand. (…) Vervolgens zou ik ruimte tussen de trapboom en de muur willen vullen met een zacht rubber mat en deze onder en boven afkitten. Nu is nog de trapboom met schroeven gemonteerd op de wand maar ik zou deze het liefst willen laten vervallen. Dit voorkomt de overdracht van geluid via contact. (…) De spil van de trap is dmv montageplaten gemonteerd op de betonnen vloer. (…) Mijn idee was het om tussen het beton en de montageplaat een dempend materiaal aan te brengen om de overdracht van geluid zoveel mogelijk te voorkomen. (…) Concreet zou ik dus graag van je een materiaalvoorstel willen ontvangen voor een maximale demping. Kan je misschien
ook aangeven wat de geluidreductie zou zijn?
We zitten aan 2 scenario's namelijk te denken;
1. Alleen de trapboom en de leuning aanpakken
2. Trapboom, leuning en trapspil aanpakken
Als we iets kunnen zeggen over de demping per onderdeel dan kan er een keuze worden gemaakt voor wel scenario gevolg moet gaan worden.”
2.15.
De kantonrechter overweegt dat de aanpassingen die volgens [onderneming 1] nodig zijn wellicht leiden tot een verbetering. Maar dat die aanpassingen de bonkgeluiden tot het door [eiser sub 1] gewenste niveau terugbrengen, lijkt nog niet gegarandeerd. Ook over de technische wijze en de te gebruiken materialen om de ontkoppeling van de trap met de muur te realiseren, lijkt geen zekerheid te bestaan. Niet duidelijk is aan welke technische specificaties de rubber mat die onder de spil moet worden geplaatst moet voldoen, en er lijkt geen zekerheid over de mate van geluiddemping die dat oplevert. Hoe dan ook zal de trap in vaste verbinding blijven bestaan met de rest van de woning.
2.16.
De conclusie is dat er niet van kan worden uitgegaan dat het resultaat van de door [eiser sub 1] geëiste aanpassingen leidt tot het door [eiser sub 1] gewenste resultaat.
De impact van de geëiste aanpassingen
2.17.
De kantonrechter kan, gezien het bovenstaande, er op dit moment niet vanuit gaan dat de geëiste aanpassingen zullen leiden tot het wegnemen van de door [eiser sub 1] ervaren hinder. Dit, terwijl bovendien de kosten en impact van de geëiste aanpassingen groot zijn. Voor het geheel loskoppelen van de trapboom met de muur zal de constructie van de trap ingrijpend moeten worden gewijzigd. Volgens [gedaagde sub 1] kunnen dan de traptreden alleen nog worden gedragen door de rechter trapboom, waardoor de treden met driehoekige lasconstructies tussen de rechtertrapboom en de treden ondersteund moet worden. Dat op die manier de treden onderhanden genomen moeten worden, onderschrijft ook [onderneming 1] in de eerder genoemde e-mail aan [onderneming 3] :
“De trap moet dan wel wat worden aangepakt om deze stijver te maken, bijvoorbeeld door extra driehoeken in te lassen bij de verbindingen. Ook een extra stijve strip die aan de onderzijde van de trap zou kunnen worden aangebracht zou extra stijfheid kunnen toevoegen.”[gedaagde sub 1] merkt terecht op dat dit een grote impact op het aangezicht van de trap heeft. Voor het plaatsen van de rubber mat onder de spil zal de vloer van [gedaagde sub 1] moeten worden opengebroken, wat problematisch is omdat dan ook de vloerverwarming die boven de verankering van de spil is aangebracht moet worden verwijderd. En [gedaagde sub 1] stelt terecht dat nieuw terug te plaatsen tegels wellicht een kleurafwijking zullen hebben ten opzichte van de bestaande vloertegels.
2.18.
[eiser sub 1] schat de aanpassingen zelf op
“ongeveer”€ 2.500,00, wat [gedaagde sub 1] betwist. Op voorhand kan de kantonrechter daar niet vanuit gaan, gezien de omvang van de hiervoor benodigde werkzaamheden. Waarschijnlijk zullen de kosten van de aanpassing veel hoger zijn. [eiser sub 1] doet wel een toezegging dat hij bereid is een gedeelte daarvan voor zijn rekening te nemen, maar zegt niet concreet welk gedeelte dat dan zal zijn.
2.19.
De conclusie is dus dat op dit moment niet met zekerheid valt te zeggen dat de geëiste aanpassingen de door [eiser sub 1] ervaren hinder zullen wegnemen, terwijl deze aanpassingen zeer ingrijpend en waarschijnlijk kostbaar zullen zijn.
Slotsom
2.20.
Samengevat komt hetgeen hiervoor is overwogen op het volgende neer. De kantonrechter kan er in deze procedure niet vanuit gaan dat de trap niet aan de normen voldoet. Maar zelfs als daarvan wél zou kunnen worden uitgegaan, betekent dat nog niet automatisch dat er sprake is van onrechtmatige hinder. [eiser sub 1] heeft daarover te weinig concreets aangevoerd. [gedaagde sub 1] heeft zich bereid getoond aanpassingen aan de trap te doen en heeft in ieder geval een deel van de aanbevelingen van [onderneming 1] opgevolgd. Die aanpassingen beschouwt de kantonrechter niet als minimaal, en de aanpassingen hebben wel degelijk tot een verbetering geleid. Dat de aanpassingen die [eiser sub 1] nu verder eist het door hem gewenste gevolg zullen hebben, is niet zeker, terwijl de aanpassingen voor [gedaagde sub 1] kostbaar en ingrijpend zullen zijn. Dit alles leidt tot de conclusie dat, zoals de zaken nu liggen, er onvoldoende kan worden uitgegaan dat een rechter in de bodemzaak [gedaagde sub 1] zal veroordelen tot het uitvoeren van de door [eiser sub 1] geëiste (verdere) aanpassingen. De voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen. Dat geldt automatisch dan ook voor de nevenvorderingen.
2.21.
Als de in het ongelijk gestelde partij, moet [eiser sub 1] de proceskosten betalen. De kosten van [gedaagde sub 1] begroot de kantonrechter tot aan dit vonnis op € 720,00 aan salaris gemachtigde (1 x tarief van € 720,00, behorend bij een kort geding van gemiddelde zwaarte).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiser sub 1] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2020.