ECLI:NL:RBMNE:2020:2498

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
8183957 UC EXPL 19-12775
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van reparatie- en transportkosten van een koffiemachine na ondeugdelijke reparatie

In deze civiele zaak heeft eiser, een kleine zelfstandige, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een besloten vennootschap, met betrekking tot de reparatie van een Delonghi Magnifica S koffiezetapparaat. Eiser heeft het apparaat op 14 februari 2019 ter reparatie aangeboden, waarvoor gedaagde kosten in rekening bracht. Na de reparatie gaf het apparaat echter opnieuw een storingsmelding op 7 maart 2019. Gedaagde heeft het apparaat opgehaald, maar constateerde geen defect. Eiser heeft vervolgens de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vordert nu terugbetaling van de reparatie- en transportkosten, alsook een schadevergoeding voor de dagwaarde van het apparaat en huurkosten voor een vervangend apparaat.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat eiser niet heeft aangetoond dat de reparatie ondeugdelijk was, aangezien gedaagde het apparaat had onderzocht en geen defect had gevonden. De storingsmelding van 7 maart 2019 werd door gedaagde uitgelegd als een normale gebruiksaanwijzing en niet als een defect. Eiser heeft niet kunnen bewijzen dat de reparatie niet goed was uitgevoerd, en de kantonrechter concludeerde dat er geen tekortkoming van gedaagde was.

Daarnaast werd de vordering tot schadevergoeding voor de huur van een ander koffiezetapparaat afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat gedaagde onterecht transportkosten in rekening had gebracht. De kantonrechter oordeelde dat eiser de kosten voor het huren van een vervangend apparaat niet vergoed kon krijgen, omdat de transportkosten terecht waren gefactureerd. Eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten van gedaagde, die op nihil werden begroot, aangezien gedaagde in persoon procedeerde en er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8183957 UC EXPL 19-12775 RW/1368
Vonnis van 22 april 2020
inzake
[eiser],
wonende en zaakdoende te [woon-/vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.J.M. van de Pas,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon bij haar directeur, [A] .

1.De procedure

[eiser] heeft een vordering ingesteld met een dagvaarding. Daarop heeft [gedaagde] een conclusie van antwoord genomen. De procedure is verder schriftelijk verlopen, met een conclusie van repliek van [eiser] en een conclusie van dupliek van [gedaagde] . Als laatste heeft [eiser] nog schriftelijk gereageerd op de productie die [gedaagde] bij haar conclusie van dupliek had gevoegd. Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over en wat is het eindoordeel van de kantonrechter
2.1.
[eiser] bezit een koffiezetapparaat, een Delonghi Magnifica S (hierna: het apparaat). Op of rond 14 februari 2019 heeft [gedaagde] het apparaat bij [eiser] opgehaald voor een reparatie. Na de reparatie, waarvoor [gedaagde] € 159,81 in rekening bracht (en ook € 36,30 aan transportkosten), nam [eiser] het apparaat weer in gebruik. Kort daarna, op 7 maart 2019, gaf het apparaat weer een storingsmelding. [gedaagde] liet het apparaat ophalen bij [eiser] , maar na onderzoek constateerde [gedaagde] geen defect. Volgens [gedaagde] was er niets mis met het apparaat. Voor het terugsturen bracht [gedaagde] € 36,30 aan transportkosten in rekening. Volgens [eiser] was dat onterecht, en [eiser] betaalde die niet. Partijen werden het daarover niet eens, en [eiser] heeft op 4 april 2019 de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden (productie 12 van [eiser] ).
2.2.
In deze procedure vordert [eiser] terugbetaling van de reparatiekosten (€ 159,81) en de transportkosten (€ 36,30), plus aanvullende schadevergoeding van € 180,00, met nevenvorderingen. [eiser] baseert de terugbetaling van de reparatie- en transportkosten op zijn stelling dat de overeenkomst is ontbonden. De schadevergoeding bestaat uit € 100,00 aan dagwaarde van het apparaat (volgens [eiser] weigert [gedaagde] het apparaat aan hem terug te sturen) en € 80,00 aan een huur-koffiezetapparaat.
[gedaagde] is het daarmee niet eens en voert verweer.
2.3.
De kantonrechter komt in deze zaak tot de eindconclusie dat de vordering van [eiser] niet toewijsbaar is. Dat wordt hierna uitgelegd.
Was de reparatie van 14 februari 2019 ondeugdelijk? Nee
2.4.
Voor ontbinding van de overeenkomst is noodzakelijk dat vast komt te staan dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming daarvan. Volgens [eiser] is de reparatie van 14 februari 2019 ondeugdelijk uitgevoerd, maar hij baseert dat uitsluitend op zijn stelling dat het apparaat na de reparatie een (volgens [eiser] : dezelfde) foutmelding gaf. [gedaagde] heeft daar tegenin gebracht dat de storingsmelding van 7 maart 2019 uit een aanwijzing bestond om het apparaat te ontluchten, door het stoomkraantje te openen. Volgens [gedaagde] is dat normaal onderhoud, uit te voeren door de gebruiker ( [gedaagde] noemt vergelijkbare storingsmeldingen als
“water moet worden bijgevuld”en
“bakje moet worden geleegd”).
2.5.
De kantonrechter kan niet zien of de foutmelding van 7 maart 2019 dezelfde was als de storing van 14 februari 2019. Uit de stukken valt dat niet op te maken en partijen staan daarin lijnrecht tegenover elkaar. Maar het doet er ook niet toe. [gedaagde] heeft namelijk het apparaat opgehaald en onderzocht, en geen defect gevonden. Dat blijkt voldoende uit de door [gedaagde] overgelegde productie 7, een lijst van
“Opmerkingen (intern)”. Daaruit blijkt dat het apparaat drie keer is onderzocht door monteurs van [gedaagde] . De monteurs schrijven op de lijst:
“maalwerk doet het prima, nog niks te zien kwa klachtent [B (voornaam)] 2903-20l9( laat hem staan voor [C (voornaam)] dat hij misschien iets kan vinden)
meneer gebeld en die vertelde dat hij in algemenen storing kwam na een aantal kopjes, Ik heb vanalles geprobeerd maar hij werkt gewoon. [C (voornaam)] 01-04-2019
ik heb nog een paar kopjes getest, machine doet het prima. wss had meneer te weinig bonen erin zitten of plakkerge bonnen. [B (voornaam)] 02-04-2019
getest door naad temp is 82.3 gr”
2.6.
[eiser] stelt weliswaar dat het apparaat op 7 maart 2019 nog steeds defect was, maar alleen op basis van een storingsmelding valt dat niet op te maken. [gedaagde] heeft die storingsmelding uitgelegd en naar behoren aangetoond dat een storingsmelding nog niet betekent dat er een defect is. [gedaagde] heeft naar behoren onderbouwd dat het apparaat bij het onderzoek naar aanleiding van de storingsmelding van 7 maart 2019 geen defect had. Niet ter discussie staat dat het apparaat na de reparatie van 14 februari 2019 weer goed heeft gefunctioneerd. Het verband tussen de nieuwe storingsmelding van 7 maart 2019 en de reparatie van 14 februari 2019 is in deze omstandigheden, in onderling verband bezien, niet vast komen te staan. Dat de reparatie van 14 februari 2019 ondeugdelijk zou zijn uitgevoerd, is daarom niet gebleken. Een tekortkoming door [gedaagde] kan dan ook niet worden vastgesteld. Op grond hiervan heeft [eiser] de overeenkomst dus niet kunnen ontbinden. De vordering tot terugbetaling van de reparatie- en transportkosten is daarom ongegrond en zal worden afgewezen.
Tijdelijke huur van een ander koffiezetapparaat
2.7.
Volgens [eiser] heeft hij een ander koffiezetapparaat moeten huren, toen [gedaagde] aanspraak maakte op betaling van de transportkosten na het onderzoek naar aanleiding van de storingsmelding van 7 maart 2019. [eiser] wilde die transportkosten niet betalen, waarop [gedaagde] het apparaat niet terugstuurde aan [eiser] .
2.8.
Voor toewijzing van de vordering van [eiser] op dit punt, moet vast komen te staan dat [gedaagde] onterecht aanspraak maakte op betaling van de transportkosten. [eiser] baseert zijn vordering op dit punt op twee stellingen, die hieronder genoemd en gelijk beoordeeld zullen worden:
 Het beding in de toepasselijke algemene voorwaarden waarop [gedaagde] zich beroept, is onredelijk bezwarend en daarom niet van toepassing.
[eiser] verweert zich, naar de kantonrechter aanneemt, tegen het beding in de algemene voorwaarden onder
“Garantievoorwaarden”dat luidt
“De haal- en brengservice is een extra dienst van [gedaagde] . Indien u hier gebruik van wenst te maken worden deze kosten ook in rekening gebracht wanneer uw machine defect is binnen de garantietermijn.”(zie productie 11 van [gedaagde] ). Dat slaagt niet. Ten eerste is hiervoor al vastgesteld dat de nieuwe storingsmelding geen verband hield met de uitgevoerde reparatie. Van een verplichting tot herstel op basis van een garantie is daarom geen sprake. Ten tweede stelt [eiser] geen feitelijke omstandigheden waarom het beding onredelijk bezwarend zou zijn, anders dan dat in consumentenbeschermende wetgeving dergelijke bedingen verboden zouden zijn. [eiser] is echter geen consument, zoals hij zelf stelt. [eiser] beroept zich weliswaar op reflexwerking van consumentenbeschermende bepalingen, maar die reflexwerking volgt niet uit het enkele feit dat hij een kleine zelfstandige zou zijn. Daarvoor zou [eiser] meer moeten stellen, wat hij niet doet. Het beding is dus niet onredelijk bezwarend. Voor zover [gedaagde] een beroep op dat beding gedaan heeft, is dat terecht.
 [eiser] zou met de directeur van [gedaagde] ( [A] ) hebben afgesproken dat het apparaat na de storingsmelding van 7 maart 2019 gratis zou worden opgehaald en teruggebracht.
[eiser] onderbouwt dit met zijn stelling dat hij een gespreksopname zou hebben, waarin [A] dat zou hebben toegezegd, plus een e-mail van [A] aan [eiser] van 27 maart 2019 (productie 14 van [eiser] ).
Uit wat [gedaagde] betoogt, volgt dat [gedaagde] ontkent dat [A] een dergelijke toezegging heeft gedaan. Wat [eiser] daarom had moeten doen, is ofwel de gespreksopname overleggen, ofwel daarvan een transcriptie maken en deze overleggen. Beide heeft [eiser] niet gedaan. De kantonrechter laat daarom de gestelde gespreksopname verder buiten beschouwing. Ook kan [eiser] zich niet terecht beroepen op genoemde e-mail. Op de vraag van [eiser] (
“Wil graag een afspraak maken, maar ga niet opnieuw verzendkosten betalen dat mag ook niet). Hoe kan ik dit organiseren?”) antwoordt [A]
“Bij ons op de website kan u een nieuw reparatie verzoekje indienen (…) Mocht het zo zijn dat het onze fout is dat de machine niet optimaal werkt komen wij u natuurlijk tegemoet in de transportkosten, hier zijn wij niet lastig in.”. Hiervoor is al vastgesteld dat [gedaagde] de eerdere reparatie goed heeft uitgevoerd, tenminste, van het tegendeel is niet gebleken. Aan de voorwaarde die [A] in de e-mail heeft gesteld, is dus niet voldaan. Verder volgt de stelling van [eiser] dat [gedaagde] sowieso de transportkosten niet in rekening zou brengen, niet uit de tekst van de e-mail.
2.9.
Dit alles betekent dat een afspraak zoals [eiser] die stelt, niet vast staat. [gedaagde] heeft daarom de transportkosten terecht in rekening kunnen brengen. Dat [eiser] daarmee niet akkoord is gegaan, blijft voor zijn rekening. De huurkosten voor een tijdelijk ander koffiezetapparaat komen daarom evenmin als schade voor vergoeding in aanmerking.
Vergoeding dagwaarde apparaat?
2.10.
[eiser] vordert verder € 100,00 als vergoeding voor de dagwaarde van het apparaat, omdat [gedaagde] het apparaat niet terug heeft gegeven na het onderzoek. Volgens [gedaagde] heeft zij het apparaat wél teruggestuurd. Ter onderbouwing daarvan legt [gedaagde] een
“aflevering ondertekening [.] ”(productie 1 bij de conclusie van dupliek, hierna: het afleveringsbewijs) over, afkomstig van
“ [naam onderneming] ”. [eiser] ontkent dat hij het apparaat heeft ontvangen en ontkent dat de handtekening op het afleveringsbewijs de zijne is.
2.11.
Hoewel [eiser] ontkent dat het zijn handtekening is op het afleveringsbewijs, maakt hij niet duidelijk in hoeverre de handtekening op het afleveringsbewijs afwijkt van zijn eigen handtekening. Hij verwijst wel ter vergelijking naar zijn handtekening onder de akte uitlating producties, maar de kantonrechter vindt die handtekening niet substantieel afwijken van de handtekening onder het afleverbewijs. Het afleverbewijs is blijkbaar opgesteld door [naam onderneming] . [naam onderneming] is de tussen partijen overeengekomen vervoerder (dat benoemt [gedaagde] zo en blijkt ook uit elke productie die over het transport gaat). [eiser] betwist niet met zoveel woorden dat [naam onderneming] iets op 26 april 2019 afgeleverd heeft, maar suggereert dat het afleverbewijs zou kunnen zien op een brief of iets anders. Als dat zo was geweest, dan had hij dat eenvoudig aan kunnen tonen door van zijn kant [naam onderneming] te benaderen en op dat punt opheldering te laten verschaffen. [eiser] heeft dat niet gedaan en daarom acht de kantonrechter niet aannemelijk dat [naam onderneming] het koffiezetapparaat op 26 april 2019 niet bij [eiser] heeft afgeleverd. Die datum komt de kantonrechter bovendien niet onlogisch voor. Na de e-mailwisseling tussen partijen op en rond 2 april 2019 (zie de diverse producties bij de dagvaarding van [eiser] ) is logisch dat [gedaagde] het apparaat nog enige tijd onder zich heeft willen houden, na de weigering van [eiser] om de transportkosten te betalen. Op grond van dit alles, slaagt de betwisting van [eiser] niet. De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] het apparaat terug heeft gestuurd en dat [eiser] het apparaat heeft ontvangen. De vordering tot betaling van de restwaarde wordt daarom afgewezen.
De slotsom
2.12.
Omdat de vordering voor de hoofdsom wordt afgewezen, delen de nevenvorderingen dit lot.
2.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij, moet [eiser] de proceskosten betalen. De kosten van [gedaagde] begroot de kantonrechter tot aan dit vonnis op nihil. [gedaagde] procedeerde in persoon en er heeft in deze zaak geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 april 2020.