ECLI:NL:RBMNE:2020:2497

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
8127004 AE VERZ 19-58
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens verduistering van goederen door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in een ontslagzaak. De verzoeker, een monteur, was op 10 juli 2018 in dienst getreden bij de verweerster, een besloten vennootschap. De arbeidsovereenkomst was verlengd tot 11 oktober 2019. Op 26 augustus 2019 heeft de verweerster de verzoeker op staande voet ontslagen, omdat hij beschuldigd werd van verduistering van goederen van de verweerster. De verzoeker heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om betaling van loon en wedertewerkstelling, alsook vernietiging van het ontslag.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker samen met een collega, [B], kleine op- en afbouwmaterialen van de verweerster heeft verduisterd en deze heeft doorgesluisd naar de onderneming van zijn broers. De kantonrechter oordeelde dat de verweerster terecht op staande voet heeft ontslagen, omdat er voldoende bewijs was van verduistering. De verzoeker heeft niet overtuigend betwist dat hij betrokken was bij de verduistering. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de verweerster voldoende gelegenheid heeft gegeven voor wederhoor en dat het ontslag op staande voet terecht was.

De verzoeker heeft geen recht op loon na het ontslag, noch op een billijke vergoeding of transitievergoeding, omdat het dienstverband niet langer dan 24 maanden had geduurd. De kantonrechter heeft de tegeneisen van de verweerster afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8127004 AE VERZ 19-58 RW/1368
Beschikking van 30 januari 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in de tegeneis,
gemachtigde: mr. G.C. Haulussy,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
eisende partij in de tegeneis,
ei
procederend in persoon bij [A] , bestuurder van [verweerster] .

1.De procedure

[verzoeker] heeft de procedure ingeleid met een verzoekschrift, met daarbij ook een verzoek tot het treffen van een provisionele vordering ex artikel 223 Rv. [verweerster] heeft daarop een verweerschrift ingediend met een (voorwaardelijke) tegeneis. [verzoeker] heeft vervolgens een aanvullend verzoekschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 januari 2020, de griffier hield daarvan aantekeningen bij. Daarna is bepaald dat een beschikking zal worden gewezen.

2.De beoordeling

Waar gaat het om
2.1.
[verzoeker] is op 10 juli 2018 in dienst getreden van [verweerster] in de functie van monteur, eerst voor drie maanden. Per 11 oktober 2018 is de arbeidsovereenkomst verlengd met een jaar, dus tot 11 oktober 2019. Zijn laatstgenoten salaris bedroeg € 2.253,29 bruto per maand, voor 40 uur per week. Op 26 augustus 2019 heeft [verweerster] [verzoeker] op staande voet ontslagen (zoals bedoeld in artikel 7:677 BW), omdat [verzoeker] spullen van [verweerster] zou hebben verduisterd [1] . Gelijktijdig met [verzoeker] heeft [verweerster] ook [B] (hierna: [B] ) op staande voet ontslagen. De procedure voor [B] is tegelijk met deze procedure behandeld en beslist, onder nummer 8127082 AE VERZ 19-59.
2.2.
[verzoeker] verzoekt incidenteel - als voorlopige voorziening - betaling van het loon, de vakantietoeslag, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, afgifte van salarisspecificaties daarvan en wedertewerkstelling. In de hoofdzaak verzoekt [verzoeker] primair (naast doorbetaling van het loon en specificaties zoals ook incidenteel verzocht) vernietiging van het ontslag op staande voet, en subsidiair dat [verweerster] een billijke vergoeding en een vergoeding voor onregelmatige opzegging betaalt, alles met nevenvorderingen.
2.3.
[verweerster] is het daarmee niet eens en heeft een tegenverzoek ingediend. Volgens [verweerster] zou [verzoeker] haar € 1.612,34 aan schadevergoeding moeten betalen, plus rente.
Wat is het eindoordeel van de kantonrechter
2.4.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [verweerster] [verzoeker] terecht op staande voet heeft kunnen ontslaan. De door [verweerster] verzochte schadevergoeding wordt afgewezen. Deze beslissingen worden hierna uitgelegd.
Aanleiding voor het ontslag
2.5.
De taak van [verzoeker] was vooral het op- en afbouwen van tenten op festivallocaties. Volgens [verweerster] heeft [verzoeker] , samen met [B] - in ieder geval gedurende de zomer van 2019 - kleine op- en afbouwmaterialen van [verweerster] verduisterd. Die materialen zou [verzoeker] hebben doorgesluisd naar de onderneming van zijn broers, [C (voornaam)] en [D (voornaam)] [achternaam van verzoeker] , die kort daarvoor een met [verweerster] vergelijkbare onderneming waren begonnen.
Omstandigheden die leiden tot aannemelijkheid van verduistering
2.6.
De bestuurder van [verweerster] , de heer [A] (hierna: [A] ) heeft van medewerker [E] (hierna: [E] ), collega van [B] , gehoord van de hiervoor bedoelde handelswijze van [B] en [verzoeker] . [A] heeft begin augustus 2019 daarop vastgesteld dat spullen van [verweerster] zich in de auto van [B] bevonden (zie de foto’s daarvan, productie 2 van [verweerster] ). [E] gebruikte op dat moment die auto, omdat [B] een auto van de zaak ter beschikking had gekregen. De week na het nemen van de foto’s heeft [E] een gesprek gevoerd met [verzoeker] dat hij met zijn telefoon heeft opgenomen (zie de transcriptie van dat gesprek, productie 3 van [verweerster] ). Bij de mondelinge behandeling van 21 januari 2020 heeft [verweerster] dit gesprek laten horen. [verzoeker] heeft daarbij verklaard dat hij zich dat gesprek niet kan herinneren, niet weet wanneer dat geweest zou kunnen zijn en zijn eigen stem ‘niet heel erg’ herkent. De kantonrechter vindt dat als betwisting onvoldoende. [verzoeker] stelt niet hard dat hij dat niet was, terwijl [A] en de eveneens op de mondelinge behandeling aanwezige [F] hebben verklaard de stem van [verzoeker] wél te herkennen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat het [verzoeker] was die met [E] dat gesprek heeft gevoerd.
2.7.
Uit genoemd gesprek blijkt een link tussen de spullen van [verweerster] in de auto van [B] en de broer van [verzoeker] :
  • [E] , die de auto van [B] in gebruik heeft, zegt over de auto:
  • [verzoeker] antwoordt
  • [E] :
  • [verzoeker] :
  • En later zegt [verzoeker] over het ‘overgooien’ van de spullen
2.8.
In de loop van week 34 van 2019, na het gesprek, meldt [E] aan [verweerster] dat de door [verweerster] gefotografeerde spullen uit de auto van [B] zijn verdwenen.
Is sprake van verduistering? Ja
2.9.
De stand van zaken is dus dat er spullen van [verweerster] in de auto van [B] lagen, [verzoeker] dat weet, [verzoeker] het heeft over het verplaatsen van die spullen naar zijn broer, en dat die spullen niet terugkeren bij [verweerster] . De voor de hand liggende conclusie daaruit is dat [verzoeker] die spullen inderdaad heeft verduisterd. Die conclusie wordt concreet door de verklaring van [E] (productie 8 van [verweerster] ). [E] verklaart dat [verzoeker] en [B] tegen hem hebben gezegd dat zij spullen van [verweerster] doorsluisden naar de onderneming van de broers van [verzoeker] .
2.10.
De kantonrechter acht de verklaring van [E] geloofwaardig omdat is gebleken dat [B] ook op eerdere gelegenheden (in ieder geval in mei 2019) tijdens het werk diefstallen pleegde. Hoe een en ander aan het licht is gekomen en in zijn werk is gegaan is besproken tijdens de mondelinge behandeling. Het ging hier weliswaar over spullen van een derde, maar dit sluit aan bij hetgeen [E] over [B] en [verzoeker] heeft verklaard. Bovendien blijkt uit de overgelegde GPS-gegevens (productie 4A en 4B van [verweerster] ) dat de bestelbus die [B] ter beschikking had gekregen van [verweerster] inderdaad bij het bedrijf van de broers van [verzoeker] is geweest kort nadat die bij [E] was langs gegaan. Ook dit steunt de verklaring van [E] . Tenslotte ziet de kantonrechter niet in waarom [E] een valse verklaringzou afleggen. Hij heeft daarbij niet een voor de hand liggend belang, en [verzoeker] laat zich daar ook niet over uit.
2.11.
Voor zover [verzoeker] heeft willen betogen dat men hem heeft willen ontslaan omdat zijn broers [verweerster] beconcurreren en [B] en hij warme contacten met hen onderhouden is dat niet logisch om de volgende redenen. De gebroeders [verzoeker] zijn weliswaar voor zichzelf begonnen nadat ze bij [verweerster] hadden gewerkt, maar niet is gebleken dat de verstandhouding met [verweerster] slecht was vóór de verdenking tegen [B] en [verzoeker] ontstond. Het tegendeel lijkt het geval. Niet alleen is [verzoeker] in dienst gekomen van [verweerster] en in dienst gebleven, maar uit de overgelegde WhatsAppberichten blijkt van joviale omgangsvormen ook als het gaat om het contact met de broers van [verzoeker] . [A] neemt ook de moeite om met de moeder van [verzoeker] contact te zoeken op het moment dat voor hem helder is dat het vertrouwen van [verweerster] is beschaamd. [verweerster] heeft ook geïnvesteerd in [B] en [verzoeker] door hen opleidingen te laten volgen. De contracten van beiden zijn verlengd op het moment dat [verweerster] wist dat de broers van [verzoeker] een concurrerend bedrijf voerden. [B] vervulde tenslotte een belangrijke rol binnen het bedrijf van [verweerster] . Onweersproken is dat het plotselinge vertrek van beiden midden in het piekseizoen heel moeilijk op te vangen was voor [verweerster] . Bij de mondelinge behandeling heeft [verweerster] in dit verband overtuigend naar voren gebracht dat ze moeten hebben knokken om het hoofd boven water te houden. Het ligt dan ook helemaal niet voor de hand dat [verweerster] er alleen vanwege rancune jegens de gebroeders [verzoeker] voor zou hebben gekozen [verzoeker] op staande voet te ontslaan. Het laten uitdienen van de verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was dan veel lucratiever en zakelijker geweest. De kantonrechter acht veel voor de handliggender dat [verweerster] volkomen overtuigd was van het gegeven dat zij twee werknemers in dienst had die niet te vertrouwen waren en daarom – ook de voor [verweerster] - moeilijke keuze heeft moeten maken onmiddellijk afscheid van hen te nemen.
2.12.
De kantonrechter gaat er op grond van het voorgaande – in onderlinge samenhang bezien -van uit dat [verzoeker] eigendommen van [verweerster] heeft verduisterd. Verduistering van spullen van een werkgever levert, behalve in bijzondere omstandigheden waarvan hier geen sprake is, grond op voor een ontslag op staande voet (zoals bedoeld in artikel 7:677 BW, juridisch: opzegging wegens dringende reden). De conclusie is dus dat [verweerster] , omdat zij om precies die reden [B] heeft ontslagen, dat terecht heeft kunnen doen.
Onverwijld medegedeeld? Hoor en wederhoor? Ja
2.13.
Het ontslag vond plaats op maandag 26 augustus 2019. Volgens [verweerster] heeft zij daartoe besloten nadat zij onderzoek had ingesteld op vrijdag 23 augustus 2019. Dat onderzoek stelde zij in omdat haar - in de dagen die daaraan vooraf gingen - was gebleken dat de spullen die in de auto van [B] lagen alsnog waren verdwenen. De kantonrechter gaat, omdat het tegendeel niet blijkt en het de kantonrechter niet onaannemelijk voorkomt, van deze gang van zaken uit. Dat betekent dat [verweerster] pas op 23 augustus 2019 voldoende zekerheid kreeg over het handelen van [verzoeker] . Door op de eerste werkdag daarna (na 23 augustus 2019 volgde het weekend van 24 en 25 augustus 2019) het ontslag in te zetten, heeft [verweerster] naar het oordeel van de kantonrechter voldoende voortvarend gehandeld.
2.14.
[A] heeft op 26 augustus 2019 [B] en [verzoeker] bij zich op kantoor geroepen en zijn bevindingen voorgelegd. Dat [verweerster] in dat gesprek de reden voor het ontslag heeft gegeven, blijkt uit de e-mail van [B] en [verzoeker] gezamenlijk van 27 augustus 2019 (productie 4 van [B] ). [B] en [verzoeker] schrijven:
“Gisteren 26 augustus 2019 om 12:00 u hebben wij, van onze kant geheel onverwachts, een gesprek gevoerd met het management van [verweerster] . In dit gesprek zijn wij beschuldigd van diefstal van eigendommen van [verweerster] .”. Niet ter discussie staat dat tijdens het gesprek van 26 augustus 2019 besproken is dat derden hebben verklaard dat [B] en [verzoeker] eigendommen van [verweerster] hadden laten verdwijnen uit de auto van [B] en dat die terecht zouden zijn gekomen bij de broers van [verzoeker] . Daarbij is gewezen op het aantoonbare gebruik van de bedrijfsauto die aan [B] ter beschikking is gesteld en wat gezien was op camerabeelden en GPS gegevens over het gebruik daarvan in de privé-sfeer. Meer dan dit heeft [verweerster] op 26 augustus 2019 niet aan de orde kunnen en hoeven te stellen. [verweerster] beschikte op dat moment namelijk enkel nog over de verklaring [E] en haar interpretatie van de camerabeelden en GPS gegevens. De eerdere diefstallen waren namelijk op dat moment nog niet bij haar gemeld. Op de mondelinge behandeling heeft de heer [F] (hierna: [F] , commercieel manager bij [verweerster] ) verklaard dat [B] en [verzoeker] [A] bij het gesprek op 26 augustus 2019 hebben aangehoord, geen weerwoord hebben gegeven en vervolgens zijn weggelopen. Voor [F] was en is deze houding van [B] onbegrijpelijk en oninvoelbaar en bevestigde die houding de juistheid van de genomen beslissing, zeker toen de volgende dag de heren een foto op Facebook posten van hen gezellig aan een biertje met: “proost, dag 1 [verweerster] ” of iets dergelijks. [B] en [verzoeker] hebben tijdens de mondelinge behandeling de betreffende gang van zaken niet weersproken. Daarmee staat vast dat [verweerster] voldoende gelegenheid heeft gegeven voor wederhoor, maar dat [B] daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
Slotsom voor het verzoek van [verzoeker]
2.15.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet van 26 augustus 2019 in stand blijft. Dat brengt mee dat het verzoek van [verzoeker] in het incident om het loon na augustus 2019 te betalen, specificaties daarvan te verstrekken en tot wedertewerkstelling, zal worden afgewezen. Dat geldt ook voor het primaire verzoek in de hoofdzaak tot betaling van het loon. Omdat het ontslag terecht was, is er geen plaats voor toekenning van een billijke vergoeding of voor een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
2.16.
De toekenning van een transitievergoeding is niet aan de orde. Volgens het ten tijde van het ontslag geldende artikel 7:673 BW is daarvoor nodig dat het dienstverband tenminste 24 maanden heeft geduurd, wat niet het geval is.
De door [verweerster] geëiste schadevergoeding
2.17.
[verweerster] eist studiekosten terug van € 862,34, onder algemene verwijzing naar haar productie 7. Maar het is niet aan de kantonrechter om zelfstandig in een productie op zoek te gaan naar redenen waarom [verzoeker] een bepaald bedrag nog verschuldigd zou zijn, maar aan [verweerster] om in het lichaam van haar verweerschrift haar eis duidelijk en concreet te omschrijven. Omdat [verweerster] dat niet doet, zal haar eis op dit punt worden afgewezen.
2.18.
Datzelfde geldt voor haar afwezige onderbouwing van de spullen die [verzoeker] verduisterd heeft. [verweerster] noemt - kennelijk uit de losse pols - € 1.500,00, maar waaruit dat bedrag zou moeten bestaan, blijkt nergens uit.
2.19.
Omdat de tegeneisen van [verweerster] in hoofdsom worden afgewezen, is ook haar eis tot vergoeding van de wettelijke rente daarover niet toewijsbaar.
Proceskosten
2.20.
In de aard van de zaak ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek van [verzoeker] af;
3.2.
wijst het tegenverzoek van [verweerster] af;
3.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
Deze beschikking is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020.

Voetnoten

1.[verweerster] zegt: “gestolen”, maar de juiste juridische term is verduistering.