ECLI:NL:RBMNE:2020:2496

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
8127082 AE VERZ 19-59
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en schadevergoeding in arbeidsrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet door [verzoekster] aan de orde. [Verzoekster] was in dienst bij [verweerster] B.V. en werd op 26 augustus 2019 ontslagen. [Verzoekster] heeft verzocht om doorbetaling van het loon vanaf augustus 2019 en om loonspecificaties. In de hoofdzaak heeft hij het ontslag betwist en vorderingen ingesteld, waaronder schadevergoeding. De kantonrechter heeft in een eerdere tussenbeschikking geoordeeld dat het ontslag terecht was en dat [verzoekster] een schadevergoeding van € 3.893,60 aan [verweerster] moest betalen. In de eindbeschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [verzoekster] tot doorbetaling van het loon na augustus 2019 afgewezen, evenals zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] recht heeft op een netto betaling van € 1.217,76, inclusief een onkostenvergoeding van € 83,99. De wettelijke rente over deze bedragen is toegewezen, met inachtneming van de datum van ontslag en de datum van verrekening. De kantonrechter heeft ook een kennelijke verschrijving in de eerdere beschikking gecorrigeerd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8127082 AE VERZ 19-59 RW/1368
Beschikking van 15 april 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
verwerende partij op de tegeneis,
gemachtigde: mr. G.C. Haulussy,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
eisende partij in de tegeneis,
procederend in persoon bij [A] , bestuurder van [verweerster] .

1.De procedure

De procedure staat beschreven in de tussenbeschikking van 30 januari 2020. Daarna heeft [verweerster] een
“Akte uitlating tevens verzoek herstel kennelijke verschrijving”genomen. [verzoekster] heeft op die akte nog schriftelijk gereageerd. Daarna is bepaald dat een eindbeschikking zal worden uitgesproken.

2.De verdere beoordeling

Waar gaat de zaak over
2.1.
[verzoekster] was in dienst bij [verweerster] . [verweerster] heeft [verzoekster] op staande voet ontslagen op 26 augustus 2019. [verzoekster] heeft incidenteel verzocht om doorbetaling van het loon vanaf augustus 2019 en verstrekken van loonspecificaties vanaf die datum. In de hoofdzaak heeft [verzoekster] verzocht het ontslag te vernietigen (met daaraan verwante vorderingen, waaronder doorbetaling van het loon). [verweerster] voert incidenteel en in de hoofdzaak verweer, en heeft als tegeneis schadevergoeding van [verzoekster] gevorderd.
2.2.
In de tussenbeschikking is al overwogen dat het ontslag van [verzoekster] op 26 augustus 2019 terecht was, en dat [verzoekster] (€ 3.801,60 + € 92,00 =) € 3.893,60 aan schadevergoeding aan [verweerster] moet betalen, plus de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2020 tot de betaling. Bij de tussenbeschikking is verder bepaald dat [verweerster] zich nog mag uitlaten over het door [verzoekster] gevorderde loon. Gezien de overwegingen in de tussenbeschikking, gaat dat over de eindafrekening per 26 augustus 2019, dus resterende vakantiedagen, nog niet uitbetaalde overuren en onkosten.
De stand van zaken tot nu toe
2.3.
[verweerster] heeft bij akte een eindafrekening van het loon gemaakt, waarin zij de toegekende schadevergoeding van € 3.893,60 met dat loon heeft verrekend. Uiteindelijk blijft dan volgens de bij de akte gevoegde loonspecificatie nog € 1.133,77 netto te betalen loon aan [verzoekster] over. Verder heeft [verweerster] nog rectificatie verzocht van een kennelijke verschrijving in de tussenbeschikking. Onder 2.13 van de tussenbeschikking staat
“Dat brengt mee dat het verzoek van [B] in het incident om het loon na augustus 2019 te betalen en specificaties daarvan te verstrekken zal worden afgewezen.”. [verweerster] schrijft dat daar evident is bedoeld: het verzoek van [verzoekster] .
2.4.
[verzoekster] heeft op de akte van [verweerster] gereageerd. Hij kan zich vinden in de bedragen zoals [verweerster] die opvoert, behalve in de hoogte van de verrekende schade. Volgens [verzoekster] is die deels onterecht (het bedrag van € 92,00) en deels te hoog (het bedrag van € 3.801,60). Ook merkt [verzoekster] op dat hij nog aanspraak maakt op de bij het verzoekschrift gevorderde onkostendeclaraties, van € 83,99, dat [verweerster] onterecht niet bij de eindafrekening heeft betrokken, aldus [verzoekster] .
De eindbeoordeling
2.5.
De kantonrechter blijft bij al hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis en bouwt daarop voort. Dat houdt in dat de betwisting van [verzoekster] van de schadevergoeding niet zal worden beoordeeld. Dat station is gepasseerd. Het incidentele verzoek tot doorbetaling van het loon na augustus 2019 wordt afgewezen, evenals het verzoek van [verzoekster] tot vernietigen van het ontslag.
Omdat [verzoekster] de eindafrekening heeft geaccepteerd (althans, zijn betwisting daarvan voor de schadevergoeding slaagt niet), is die komen vast te staan. Wel moet de onkostenvergoeding van € 83,99 nog worden opgeteld bij de eindafrekening. [verweerster] heeft die onkostenvergoeding niet betwist, dus zij heeft die ten onrechte niet in de eindafrekening opgenomen. In totaal houdt de eindafrekening dus een betaling in van (€ 1.133,77 + € 83,99 =) € 1.217,76 netto aan [verzoekster] .
2.6.
Bij zijn verzoekschrift heeft [verzoekster] gevorderd dat [verweerster] , op straffe van een dwangsom, per datum van deze beschikking een specificatie moet verstrekken. Omdat [verweerster] die specificatie al bij haar akte heeft overgelegd, heeft [verweerster] daaraan al voldaan.
2.7.
[verzoekster] heeft over het loon de wettelijke verhoging en de wettelijke rente gevorderd. De wettelijke verhoging wijst de kantonrechter af, gezien het terechte ontslag en de overige omstandigheden van het geval. De wettelijke rente over het loon acht de kantonrechter toewijsbaar. Die moet worden berekend met inachtneming van de volgende overwegingen:
  • Exclusief de schadevergoeding, maar inclusief de onkostenvergoeding van € 83,99, is het loon (€ 1.217,76 + € 3.893,60 =) € 5.111,36.
  • Op 27 februari 2020 (de datum van de akte na de tussenbeschikking) heeft [verweerster] een beroep op verrekening gedaan.
  • De eindafrekening was verschuldigd direct ná de datum van het ontslag, 26 augustus 2019, dus per 27 augustus 2019.
  • De wettelijke rente is [verweerster] dus verschuldigd over € 5.111,36 van 27 augustus 2019 tot 27 februari 2020, en over € 1.217,76 vanaf 27 februari 2020.
2.8.
[verweerster] heeft over de door haar geëiste schadevergoeding verzocht dat [verzoekster] daarover de wettelijke rente betaalt vanaf 6 januari 2020. Dat zal worden toegewezen, tot het moment dat [verweerster] die schadevergoeding met het loon heeft verrekend op 27 februari 2020.
2.9.
De kantonrechter beaamt verder dat de door [verweerster] bedoelde zin in de tussenbeschikking een kennelijke verschrijving is. Dat zal in deze eindbeschikking worden rechtgezet.
De proceskosten
2.10.
[verzoekster] is in het incident de in het ongelijk gestelde partij, en zal de proceskosten van [verweerster] moeten betalen. De kantonrechter begroot die kosten echter op nihil, omdat het verweer van [verweerster] in het incident samenvalt met haar verweer in de hoofdzaak.
2.11.
Voor de hoofdzaak geldt (zoals in de tussenbeschikking al is overwogen) dat de kantonrechter in de aard van de zaak en in de omstandigheden van het geval aanleiding ziet om de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident houdende de provisionele vordering ex artikel 223 Rv van [verzoekster] :
3.1.
wijst het incidenteel verzochte af;
3.2.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten in het incident van [verweerster] , tot aan deze beschikking begroot op nihil;
in de hoofdzaak
in het verzoek
3.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van € 1.217,76 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over:
  • € 5.111,36 van 27 augustus 2019 tot 27 februari 2020, en over
  • € 1.217,76 vanaf 27 februari 2020 tot de betaling,
te verminderen met eventuele tussentijdse betalingen van [verweerster] ;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
in het tegenverzoek
3.5.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerster] van de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 3.893,60 vanaf 6 januari 2020 tot 27 februari 2020;
3.6.
bepaalt dat nummer 2.13 van de op 30 januari 2020 uitgesproken beschikking tussen [verzoekster] en [verweerster] gegeven beschikking, waar staat
“Dat brengt mee dat het verzoek van [B] in het incident om het loon na augustus 2019 te betalen en specificaties daarvan te verstrekken zal worden afgewezen.”
moet worden gewijzigd in
Dat brengt mee dat het verzoek van [verzoekster] in het incident om het loon na augustus 2019 te betalen en specificaties daarvan te verstrekken zal worden afgewezen.”
3.7.
beschouwt bovengenoemde verschrijving in de tussenbeschikking van 30 januari 2020 hiermee als hersteld;
3.8.
wijst het meer of anders verzochte af;
in het verzoek en het tegenverzoek
3.9.
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020.