ECLI:NL:RBMNE:2020:2493

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
502558 / HA RK 20-125
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard; verzoekster wil voorkomen dat rechter beslissing in kort geding neemt

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2020 het verzoek tot wraking van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster had de wraking ingediend tegen mr. S.H. Gaertman, de behandelend rechter in een kort geding over de financiële afwikkeling van haar echtscheiding met de heer [A]. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 16 juni 2020 verklaarde verzoekster dat zij de rechter had gewraakt om te voorkomen dat deze een onwelgevallige beslissing zou nemen in de hoofdzaak. Verzoekster gaf aan dat haar wrakingsgronden onder andere betrekking hadden op een eerlijk proces en de behandeling door de advocaat van de wederpartij, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn.

De wrakingskamer benadrukte dat de onpartijdigheid van de rechter wordt verondersteld, tenzij het tegendeel vaststaat. In dit geval was er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid, aangezien verzoekster zelf had verklaard dat het niet uitmaakte welke rechter de zaak behandelde, maar dat zij vooral de zitting wilde verhinderen. De wrakingskamer besloot dat het verzoek tot wraking ongegrond was en dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 502558 / HA RK 20-125
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van25 juni 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekster),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 18 mei 2020, waar het wrakingsverzoek is gedaan;
  • de schriftelijke reactie van mr. S.H. Gaertman van 10 juni 2020;
  • nagestuurde stukken/e-mailberichten van verzoekster van 20 en 26 mei 2020.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 16 juni 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen: verzoekster en de heer [A] , wederpartij in de hoofdzaak. De gewraakte rechter, mr. S.H. Gaertman, is met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. S.H. Gaertman als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/500126 / KG ZA 20/155, een kort geding over de financiële afwikkeling van de echtscheiding van verzoekster en de heer [A] .
2.2.
Verzoekster heeft, zo staat in het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak, het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
“Mijn wrakingsgronden zijn een eerlijk proces, kindermishandeling van mr. Oostlander (de advocaat van [A] , de wrakingskamer) medewerking verlenen aan een alcoholist. Ten aanzien van de rechtbank zijn mijn wrakingsgronden dat men mij niet heeft willen horen, ik ben door niemand serieus genomen, ook niet door de politie. Ik ben denigrerend behandeld en ik heb onterecht in de cel gezeten.”
2.3.
Mr. S.H. Gaertman heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij geen schijn van partijdigheid heeft gewekt. Dat wat verzoekster aanvoert, heeft volgens de rechter niets met de zitting of haar, als rechter in de hoofdzaak, te maken.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op zitting heeft verklaard dat zij de rechter heeft gewraakt, omdat zij anders, zo begrijpt de wrakingskamer, veroordeeld zou zijn tot betaling van een bedrag van € 155.000,- aan de heer [A] . Of het deze rechter was geweest, of een andere rechter, dat maakte verzoekster niet uit, zo heeft zij tevens verklaard. Hieruit maakt de wrakingskamer op dat het wrakingsverzoek niet ziet op de rechter of wat deze op de zitting van 18 mei 2020 heeft gedaan of gezegd. Het gaat verzoekster blijkbaar om het verhinderen van de zitting waarbij de vordering van de heer [A] wordt besproken en na afloop waarvan de rechter een haar onwelgevallige beslissing zou kunnen nemen. Dat raakt echter niet de onpartijdigheid van de rechter. Nu verzoekster ook niet heeft uitgelegd waarom in de onder 2.1 genoemde zaak geen eerlijk proces plaatsvindt of waarom de rechtbank haar niet heeft willen horen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.4.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoekster, dat betrekking heeft op de procedure met zaaknummer C/16/500126 / KG ZA 20/155, zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat in het belang van de voortgang van die procedure voorkomen moet worden dat verzoekster door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Zij heeft immers tijdens de behandeling op zitting verklaard dat het wrakingsverzoek niet persoonlijk op deze rechter ziet, dat zij bezig is met het voeren van acties om te voorkomen dat de vordering van de heer [A] wordt toegewezen en dat zij daarmee zal doorgaan.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team Familierecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/500126 / KG ZA 20/155 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met het zaaknummer C/16/500126 / KG ZA 20/155 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. D.J. van Maanen en mr. G.A. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.S. Smits, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.