In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2020 het verzoek tot wraking van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster had de wraking ingediend tegen mr. S.H. Gaertman, de behandelend rechter in een kort geding over de financiële afwikkeling van haar echtscheiding met de heer [A]. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 16 juni 2020 verklaarde verzoekster dat zij de rechter had gewraakt om te voorkomen dat deze een onwelgevallige beslissing zou nemen in de hoofdzaak. Verzoekster gaf aan dat haar wrakingsgronden onder andere betrekking hadden op een eerlijk proces en de behandeling door de advocaat van de wederpartij, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig zou zijn.
De wrakingskamer benadrukte dat de onpartijdigheid van de rechter wordt verondersteld, tenzij het tegendeel vaststaat. In dit geval was er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid, aangezien verzoekster zelf had verklaard dat het niet uitmaakte welke rechter de zaak behandelde, maar dat zij vooral de zitting wilde verhinderen. De wrakingskamer besloot dat het verzoek tot wraking ongegrond was en dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.