In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2020 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, de behandelend rechter in een civiele procedure tussen verzoeker en CP2 B.V. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde K.G. Panday, heeft het wrakingsverzoek ingediend op basis van vermeende partijdigheid van de rechter tijdens de comparitie. Verzoeker stelde dat de rechter zich herhaaldelijk partijdig had opgesteld, de schijn van partijdigheid had gewekt en niet objectief was in zijn bewijswaardering. De wrakingskamer heeft de procedure op 16 juni 2020 openbaar behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als de gewraakte rechter aanwezig waren.
De wrakingsgronden van verzoeker omvatten onder andere de wijze waarop de rechter vragen stelde, de beoordeling van bewijs en de afwezigheid van verzoeker tijdens de zitting. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij zich niet herkent in de verwijten en dat zijn vragen en opmerkingen bedoeld waren om relevante informatie te verkrijgen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter tijdens de comparitie kritische vragen heeft gesteld aan beide partijen en dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid.
De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker beoordeeld aan de hand van de maatstaven van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer concludeert dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd is en dat het voorlopig oordeel van de rechter niet in strijd is met de onpartijdigheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure tussen verzoeker en CP2 B.V. dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.