ECLI:NL:RBMNE:2020:2492

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
498825 / HA RK 20-61
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid en bewijswaardering

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2020 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, de behandelend rechter in een civiele procedure tussen verzoeker en CP2 B.V. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde K.G. Panday, heeft het wrakingsverzoek ingediend op basis van vermeende partijdigheid van de rechter tijdens de comparitie. Verzoeker stelde dat de rechter zich herhaaldelijk partijdig had opgesteld, de schijn van partijdigheid had gewekt en niet objectief was in zijn bewijswaardering. De wrakingskamer heeft de procedure op 16 juni 2020 openbaar behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als de gewraakte rechter aanwezig waren.

De wrakingsgronden van verzoeker omvatten onder andere de wijze waarop de rechter vragen stelde, de beoordeling van bewijs en de afwezigheid van verzoeker tijdens de zitting. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij zich niet herkent in de verwijten en dat zijn vragen en opmerkingen bedoeld waren om relevante informatie te verkrijgen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter tijdens de comparitie kritische vragen heeft gesteld aan beide partijen en dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoeker beoordeeld aan de hand van de maatstaven van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer concludeert dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd is en dat het voorlopig oordeel van de rechter niet in strijd is met de onpartijdigheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure tussen verzoeker en CP2 B.V. dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 498825 / HA RK 20-61
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 30 juni 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] , h.o.d.n. [naam]
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
gemachtigde: K.G. Panday.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 3 maart 2020;
  • de brief van de gemachtigde van verzoeker van 9 maart 2020, met daarin een wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van mr. J.P.H. van Driel van Wageningen van 26 mei 2020.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 16 juni 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen: de gemachtigde van verzoeker, mr. J.P.H. van Driel van Wageningen, de gewraakte rechter en namens CP2 B.V, de wederpartij in de hoofdzaak, de heer [A] en mr. T. Deenik.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.P.H. van Driel van Wageningen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 7986449 UC EXPL 19-8983. In deze zaak heeft verzoeker als opdrachtnemer een vordering tot nakoming ingesteld tegen CP2 B.V. als opdrachtgever. Uit hoofde van de overeenkomst verrichtte verzoeker financieel-administratieve diensten voor CP2 B.V..
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter zich tijdens de comparitiezitting herhaaldelijk partijdig heeft opgesteld en de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Ter onderbouwing hiervan voert verzoeker ten eerste aan dat zijn verzet tegen het standpunt van de wederpartij over overdrachtsafspraken (productie 1 bij de conclusie van antwoord van CP2 B.V.), dat het zijn taak was om de jaarrekening over 2018 te deponeren, herhaaldelijk door de rechter is verworpen. De rechter bleef erbij dat verzoeker daar zijn afspraken niet is nagekomen. De gemachtigde van verzoeker is tijdens het naar voren brengen van zijn standpunt herhaaldelijk in de rede gevallen door de rechter. De rechter was van mening dat de wederpartij voldoende bewijs had geleverd dat verzoeker de afspraken niet was nagekomen. Als tweede heeft verzoeker aangevoerd dat aandacht is gevraagd voor productie 14, waarin staat dat verzoeker zijn werk goed heeft gedaan. De rechter heeft hierover gezegd dat productie 14 min of meer gezien kan worden als een compliment met als doel om verzoeker ‘zoet’ te houden. De rechter was hier niet objectief en voerde de taak uit van advocaat van de wederpartij, terwijl hij zich terughoudend en onpartijdig moet opstellen. Productie 14 wordt ten onrechte door de rechter als niet valide beschouwd. Ten derde heeft de rechter aangegeven dat hij enorme moeite had met het feit dat verzoeker niet ter zitting was verschenen en nam hij geen genoegen met verzoekers overmachtssituatie. Tijdens de zitting werden argumenten van de wederpartij als feiten aangenomen, werd de door verzoeker opgestelde dagvaarding genegeerd en werd verzoekers verweer door de rechter aangevallen. De comparitie verliep hierdoor erg moeizaam. Verzoeker noemt tevens het punt van ongeoorloofd verzuim, waarvan verzoeker heeft gezegd dat daar geen sprake van was, de wederpartij dat ook niet kon aantonen, maar de rechter toch voldoende aannemelijk gemaakt vond dat eiser onwettig heeft verzuimd. Ondanks het feit dat de wederpartij niet kon aantonen, dat verzoeker op 8 april 2019 ongeoorloofd verzuimd had, vond de rechter dat toch voldoende aannemelijk. Als laatste grond voert verzoeker aan dat door de rechter tijdens de zitting een krachtmeting in juridische kennis tussen verzoekers gemachtigde en de wederpartij werd gehouden. Ondanks dat verzoeker heeft aangetoond dat hij zijn werk goed heeft gedaan, werd hier door de rechter niet op ingegaan. In productie 3 bij de dagvaarding verwijst verzoeker naar beperkingen die hem zijn opgelegd om zijn werk vooralsnog goed over te dragen. Onbekend is waarom de rechter geen waarde aan dit oordeel toekent.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat hij zich niet herkent in de verwijten. Over de overdrachtsafspraken heeft de rechter de gemachtigde van verzoeker vragen gesteld, maar die kon de gemachtigde niet goed beantwoorden. Bij het voorlopig oordeel is de rechter daarop teruggekomen, waarbij is benadrukt dat de afwezigheid van verzoeker en daardoor de onmogelijkheid om op alle feitelijke vragen antwoord te geven, heeft bijgedragen aan het voorlopig oordeel. Dat verzoeker zich niet kan verenigen met het voorlopig oordeel, is echter geen grond voor wraking. Over productie 14 stelt de rechter dat hij het standpunt van de wederpartij aan verzoeker heeft voorgehouden, wat ook blijkt uit het proces-verbaal. Het gaat dus niet om het oordeel van de rechter zelf. Over de derde grond stelt de rechter dat hij tijdens de zitting veel aandacht heeft besteed aan de conclusie van antwoord, omdat verzoeker daarop nog niet had kunnen reageren. De rechter heeft argumenten van de wederpartij niet als feiten gepresenteerd, maar heeft hierover kritische vragen gesteld aan de gemachtigde van verzoeker, wat ook zijn taak is tijdens een comparitie. Sommige vragen heeft de rechter moeten herhalen, omdat hierop geen antwoord werd gegeven. Dat de gemachtigde van verzoeker de zitting daardoor misschien als moeizaam heeft ervaren, is geen grond voor wraking. De rechter merkt nog op dat de dagvaarding tijdens de comparitie niet onbesproken is gebleven, wat ook blijkt uit het proces-verbaal. Het is verder onjuist dat de rechter geen genoegen nam met de overmachtssituatie van verzoeker, maar het is juist dat de rechter niet aannemelijk vond dat er sprake was van overmacht. De gronden over het ongeoorloofd verzuim en productie 3 van de dagvaarding zien op het voorlopig oordeel en zijn volgens de rechter geen reden voor wraking. Over de laatste grond stelt de rechter dat van een juridische krachtmeting geen sprake was. Wel heeft de rechter de juridische aspecten van de zaak aan de orde gesteld om de juridische stellingen van partijen helder te krijgen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 van het Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
Voorlopig oordeel
3.3.
De rechter heeft een voorlopig oordeel gegeven. Daarbij heeft hij het door partijen geleverde bewijs onder het voorbehoud van zijn eindoordeel gewaardeerd. De wrakingskamer stelt vast dat een aantal wrakingsgronden, in het bijzonder de gronden die zien op de beoordeling van het verzuim, van de argumenten die verzoeker in de dagvaarding opgenomen heeft en van productie 3 bij die dagvaarding, betrekking hebben op die voorlopige waardering van het bewijs door de rechter. De wrakingskamer overweegt dat de praktijk van compareren in civiele zaken meebrengt dat tijdens de comparitie zo nodig een voorlopig oordeel kan worden gegeven met als doel partijen beter hun kansen in te laten schatten en hen in de gelegenheid te stellen een schikking te bereiken ter beslechting van hun juridische strijd. Met het geven van een voorlopig oordeel loopt de rechter niet vooruit op zijn eindoordeel en daarom tast het voorlopig oordeel de onpartijdigheid van een rechter niet aan en is het in beginsel geen reden voor wraking. Dat het voorlopig oordeel in dit geval, zo begrijpt de wrakingskamer, onwelgevallig was voor verzoeker maakt het voorgaande niet anders.
Aanwezigheid verzoeker
3.4.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker niet op de comparitiezitting is verschenen, maar zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechter heeft aan het begin van de zitting gezegd dat hij daaraan de gevolgtrekkingen kan verbinden die hij gerade acht. Dat de rechter, zoals hij in zijn schriftelijke reactie heeft gezegd, misschien heeft gezegd dat hij geen gegronde reden zag waarom verzoeker niet op de comparitiezitting is verschenen, maakt niet dat sprake is van vooringenomenheid. Voor zover tijdens de zitting zou zijn gezegd – wat niet uit het proces-verbaal naar voren komt, maar wat de rechter ook niet kan uitsluiten – dat dit te nadele van verzoeker zou kunnen uitvallen, omdat de rechter dan op een bepaald punt geen nadere uitleg kan krijgen, is daarmee evenmin sprake van partijdigheid of vooringenomenheid. Immers, niet is gezegd dat het oordeel van de rechter op dat punt dan ook in het nadeel van verzoeker zou uitvallen, laat staan dat zijn eindoordeel dat zou doen. Daar komt bij dat een comparitiezitting juist is bedoeld om nadere informatie van partijen te verkrijgen om een oordeel over het geschil te kunnen geven. De aanwezigheid van partijen is daarbij een belangrijke voorwaarde.
Opstelling op zitting
3.5.
De wrakingskamer oordeelt verder als volgt. Het proces-verbaal van de zitting van
3 maart 2020 vormt voor de wrakingskamer in beginsel de kenbron van al hetgeen op een zitting voorvalt. Voor de wrakingsgrond dat de rechter de standpunten van verzoeker niet serieus heeft genomen en de standpunten van de wederpartij juist voor feiten heeft aangenomen, ziet de wrakingskamer in het proces-verbaal geen aanknopingspunten. De rechter heeft tijdens de zitting kritische vragen gesteld aan beide partijen en daarmee getracht relevante informatie te verkrijgen voor zijn oordeel. Dit is de taak van de rechter tijdens een comparitiezitting. Van vooringenomenheid is in dit geval niet gebleken.
3.6.
Uit het proces-verbaal blijkt verder dat de rechter het standpunt van de wederpartij over productie 14 aan verzoeker heeft voorgehouden en gevraagd heeft naar verzoekers standpunt hierover. Voor het standpunt dat de rechter hier zelf een bepaalde waarde aan heeft gehecht of hierover een oordeel heeft gegeven, ziet de wrakingskamer geen grondslag in het proces-verbaal. Van vooringenomenheid op dit punt is dan ook geen sprake.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team Civielrecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 7986449 UC EXPL 19-8983 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. D.J. van Maanen en mr. G.A. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.S. Smits, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.