8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven door met een vuurwapen op hem te schieten. Daarbij heeft hij [slachtoffer] in zijn bovenbeen geraakt en [slachtoffer] is daardoor ernstig gewond geraakt. Dat is een zeer ernstig feit, dat getuigt van een gebrek aan eerbied voor andermans leven. Dat [slachtoffer] nog leeft is niet aan de wil van verdachte te danken. Het had veel erger af kunnen lopen. Het feit vond bovendien plaats op klaarlichte dag en in de openbare ruimte. Dit zorgt voor grote onrust in de buurt en draagt gevoelens van onveiligheid binnen de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Doodslag behoort tot een van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De wetgever heeft de ernst van dit feit tot uitdrukking gebracht door een maximale gevangenisstraf van 15 jaar als strafmaximum te stellen. In dit geval is er sprake van een poging. Dat betekent dat op grond van het Wetboek van Strafrecht dat het strafmaximum een/derde lager is (in dit geval dus 10 jaar gevangenisstraf).
Gelet op de ernst van het feit en het strafmaximum wat daarop door de wetgever is gesteld kan niet worden volstaan met een andere straf dan een forse vrijheidsbenemende straf, in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. De rechtbank overweegt dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt en bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid versterkt. Dat die risico’s zich realiseren blijkt uit de veelheid van geweldsincidenten waarbij vuurwapens zijn gebruikt en (dodelijke) slachtoffers moeten worden betreurd. Dat die risico’s zich kunnen realiseren wordt bevestigd door het onderhavige schietincident. Daarom is de rechtbank van oordeel dat tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens streng moet worden opgetreden.
Justitiële documentatie
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 4 mei 2020.
Daaruit volgt onder meer dat:
- verdachte op 3 januari 2017 bij vonnis van deze rechtbank onder meer is veroordeeld voor poging tot diefstal in vereniging en schuldheling, en
- verdachte op 21 december 2018 bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden onder meer is veroordeeld voor het vervoeren van harddrugs en softdrugs, het veroorzaken van gevaar op de weg en mishandeling.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 21 december 2018 is veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van één maand, en
- tweemaal hechtenis voor de duur van één week.
De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf en maatregel zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
Adviezen en rapportages
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de hieronder genoemde adviezen en rapportages.
( i)
Psychiatrisch onderzoek (pro Justitia) van 4 december 2016, opgemaakt door S. Kraai, kinder- en jeugdpsychiater i.o. onder supervisie van A.X. Rutten, kinder- en jeugdpsychiater
Deze rapportage werd opgemaakt in het kader van een strafzaak uit 2016 (diefstal met braak in vereniging en diefstal in vereniging). De conclusie van de rapporteur was dat er bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling. Bij verdachte was sprake van gehechtheidsproblematiek en een gedragsstoornis met een dreigende ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rapporteur adviseerde woonbegeleiding, dagbesteding, poliklinische forensische hulp en een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel).
( ii)
Psychologisch onderzoek (pro Justitia) van 30 maart 2018, opgemaakt door R.J. Vriend, GZ-psycholoog
Deze rapportage werd opgemaakt in het kader van een strafzaak uit 2017 (handel in harddrugs en softdrugs, gevaar/hinder op de weg veroorzaken, rijden zonder rijbewijs en verlaten plaats ongeval). De psycholoog constateerde een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zij adviseerde een forensische ambulante behandeling (bij De Waag). Er was volgens de psycholoog geen indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
( iii)
Psychiatrisch onderzoek (pro Justitia) van 5 april 2018, opgemaakt door M.M. Sprock, psychiater
Ook deze rapportage werd opgesteld naar aanleiding van de hierboven genoemde strafzaak uit 2018. De psychiater kwam ook tot de conclusie dat sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ook zij adviseerde een forensische ambulante behandeling (bij De Waag). Dit in de hoop de persoonlijkheid van betrokkene bij te sturen. Er was volgens de psychiater geen indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
( iv)
Psychologisch onderzoek (pro Justitia) van 12 maart 2019, opgemaakt door R.J. Vriend, GZ-psycholoog
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. GZ-psycholoog R.J. Vriend (onderzoekster) geeft op basis van de beschikbare stukken over verdachte wel een forensisch psychologische beschouwing. Zij constateert dat na de vorige rapportage (30 maart 2018, zie hierboven) de reclasseringsbegeleiding niet van de grond is gekomen en de ambulante behandeling bij De Waag niet is gelukt. Ze merkt op dat het mogelijk is dat de weigering om mee te werken voort kan komen uit een verdere verharding van zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het is volgens haar onwaarschijnlijk dat zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis zonder behandeling is veranderd. Ze geeft in overweging om verdachte te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum.
( v)
Psychiatrisch onderzoek (pro Justitia) van 27 maart 2019, opgemaakt door M.M. Sprock, psychiater
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Er kan door de psychiater daarom geen uitspraak gedaan worden over de mate van toerekenen en het recidiverisico. De psychiater verwijst naar een eerder onderzoek dat door haar werd uitgevoerd (5 april 2018, zie hierboven) waarin door haar een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis werd vastgesteld. Vanwege zijn weigering kan de diagnostiek niet geactualiseerd worden. Volgens haar is het echter aannemelijk dat de gebrekkige ontwikkeling (in de vorm van de antisociale persoonlijkheidsstoornis) nog aanwezig is, gelet op de aard van die gebrekkige ontwikkeling. Ter overweging wordt de mogelijkheid van observatie in het Pieter Baan Centrum meegegeven.
( vi)
Rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, van 25 oktober 2019
Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. Er hebben daardoor geen gesprekken met onderzoekers plaatsgevonden. Verdachte liet zich wel beperkt observeren en ging contacten met de groepsleiding niet uit de weg. Op basis van eerdere rapporten concluderen de onderzoekers het volgende. Verdachte is vanaf zijn 10e jaar bekend is met gedrags- en gezagsproblemen. Vanaf zijn 12e levensjaar is verdachte bekend bij politie en justitie vanwege bedreiging, openlijke geweldpleging en straatroof. Er is bij verdachte sprake van een diepgaand en langdurig patroon van sociaal afwijkend gedrag. Vanaf de (vroege) jeugd zijn er aanwijzingen voor gedragsproblematiek, die, ondanks detenties en aangeboden begeleiding en behandeling, niet essentieel is gewijzigd. Zij concluderen verder dat sprake is van een forse scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling, die zich volgens voorgaande rapporteurs laat classificeren als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Er zijn voldoende aanwijzingen om in meer brede zin van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens te spreken.
De rapporteurs konden geen delict analyse opstellen. Zij stellen dat de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens wil niet per definitie zeggen dat men niet in vrijheid keuzes kan maken. In het Pieter Baan Centrum heeft verdachte laten zien dat hij controle heeft over zijn gedrag, maar in hoeverre dit ook zo was ten tijde van de ten laste gelegde feiten, kon niet onderzocht worden. Ook was het niet mogelijk om een recidiverisico te bepalen.
De onderzoekers achten, ondanks beperkingen in de diagnostiek, het toepassen van het jeugdstrafrecht niet aangewezen. De onderzoekers hebben geen advies kunnen geven tot behandeling in een strafrechtelijk kader teneinde een eventueel pathologisch bepaald recidivegevaar terug te dringen. De onderzoekers constateren dat er weinig beschermende factoren zijn bij verdachte.
Op basis van de bovenstaande rapportages ziet de rechtbank geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht van toepassing te verklaren. De rechtbank is daarom van oordeel dat het commune strafrecht (voor volwassenen) van toepassing is.
Antisociale persoonlijkheidsstoornis
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte in 2016 een gedragsstoornis is geconstateerd met een dreigende ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De voorwaardelijke PIJ-maatregel die toen door de kinder- en jeugdpsychiater werd geadviseerd is bij vonnis van deze rechtbank op 3 januari 2017 opgelegd. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de geconstateerde dreigende ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis zich heeft voortgezet, want in de hiervoor genoemde rapporten uit 2018 wordt door psychiater M.M. Sprock en psycholoog R.J. Vriend geconcludeerd dat verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft en dat behandeling nodig is. In de strafzaak die ten grondslag lag aan die rapporten wordt door deze rechtbank op 6 juli 2018 vonnis gewezen, waarbij onder meer de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt gelast. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft die beslissing tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel bij arrest van 21 december 2018 echter vernietigd. Het Hof overweegt daartoe onder meer als volgt:
“
Zoals hiervoor reeds overwogen hebben de psychiater en de psycholoog in hun pro Justitia rapportage echter geconcludeerd dat, hoewel bijsturing van verdachtes antisociale gedrag weliswaar noodzakelijk zou zijn, verdachte dusdanig is verhard dat beïnvloeding door middel van pedagogische maatregelen niet meer haalbaar is. […]
Gelet op de overwegingen en conclusies van zowel de psychiater als de psycholoog en vanwege het mislukken van eerdere behandelingen in een gesloten jeugdinstelling, is het hof van oordeel dat het op dit moment niet langer opportuun is om de voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer te leggen”
Verdachte wordt in 2019 opnieuw onderzocht maar weigert medewerking. De diagnostiek kan dus niet geactualiseerd kan worden. Maar psycholoog R.J. Vriend merkt op dat het onwaarschijnlijk is dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis zonder behandeling is veranderd. Dit is ook in lijn met haar advies van 30 maart 2018 waarin behandeling wordt geadviseerd (wat uiteindelijk niet is gelukt). Volgens psychiater M.M. Sprock is het ook aannemelijk dat de gebrekkige ontwikkeling (in de vorm van de antisociale persoonlijkheidsstoornis) nog aanwezig is gelet op de aard van die gebrekkige ontwikkeling.
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte (nog steeds) een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens aanwezig is in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Door diverse deskundigen is een behandeling geadviseerd, maar die behandeling heeft niet plaatsgevonden (PIJ-maatregel) of is niet gelukt (ambulante behandeling bij De Waag). Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het feit dat verdachte wederom een misdrijf heeft gepleegd en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, behandeling van de antisociale persoonlijkheidsstoornis noodzakelijk.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Voor het opleggen van de tbs-maatregel, moet aan een aantal vereisten zijn voldaan, te weten:
- i) er dient sprake te zijn van een tbs-waardig delict: een misdrijf waarop minimaal 4 jaar gevangenisstraf staat, of dat is genoemd in 37a lid 1 onder 1 Sr;
- ii) er dient sprake te zijn van een verdachte bij wie ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
- iii) de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de maatregel (gevaarscriterium).
Uit wat de rechtbank hiervoor over de over verdachte uitgebrachte rapporten vermeld heeft volgt dat zich voordoet de situatie zoals omschreven in artikel 37a, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht: de rechtbank beschikt niet over een tbs-advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht en heeft, in het licht van de weigering van verdachte aan onderzoek mee te werken, zoveel informatie over de persoon van verdachte ontvangen als mogelijk is.
Het door verdachte begane eerste feit (poging doodslag) is een misdrijf waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2˚, van het Wetboek van Strafrecht, oplegging van tbs mogelijk is.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte ten tijde van het bewezen geachte eerste feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een tbs-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Hieronder zal zij dat toelichten.
Uit het hiervoor genoemde uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte al sinds jonge leeftijd meerdere keren met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat dit zich in de daaropvolgende jaren zich voortzet. Met de bewezenverklaring van de poging doodslag in de onderhavige zaak kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat bij verdachte sprake is van een patroon van misdrijven waarbij de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld in ernst lijken toe te nemen.
Uit de hiervoor genoemde rapporten volgt dat verdachte vanaf zijn 10e jaar bekend is met gedrags- en gezagsproblemen en dat sprake is van een diepgaand en langdurig patroon van sociaal afwijkend gedrag. De aan verdachte opgelegde detenties, begeleidingen en behandelingen hebben daar geen verandering in gebracht. Sterker nog, bij verdachte heeft zich een antisociale persoonlijkheidsstoornis ontwikkeld. Een succesvolle behandeling daarvan heeft nog niet plaatsgevonden.
De combinatie van het patroon van misdrijven en de bij verdachte geconstateerde persoonlijkheidsstoornis waarvoor hij nog niet succesvol behandeld is, brengt de rechtbank tot de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, als hij niet voor zijn persoonlijkheidsstoornis wordt behandeld, wederom een (gewelds)misdrijf zal plegen. Verdachte kan daarom naar het oordeel van de rechtbank na zijn gevangenisstraf niet terugkeren in de maatschappij zonder behandeling van zijn persoonlijkheidsstoornis.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen – gelet op het recidiverisico zoals hiervoor omschreven – eist dat aan verdachte de tbs-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid dan de maatregel van tbs van verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Uit het procesdossier, de justitiële documentatie van verdachte en de hiervoor genoemde rapporten (waarin verdachte zijn medewerking weigerde) volgt dat zeer aannemelijk is dat verdachte zich niet zal houden aan de voorwaarden in het kader van een tbs met voorwaarden. Een alternatieve, minder vergaande modaliteit van beteugeling van herhalingsgevaar is dus niet mogelijk.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van tbs zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (poging doodslag). De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
Omdat de rechtbank een tbs-maatregel zal opleggen houdt zij daar rekening mee bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren (met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht) passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd.