ECLI:NL:RBMNE:2020:2490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
16/302279-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting in flatgebouw met gevaar voor levens van bewoners

Op 1 juli 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 19 december 2019 brand heeft gesticht in de toegangshal van een flatgebouw in Hilversum. De verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, heeft de brandstichting bekend. De rechtbank oordeelde dat de brand had kunnen leiden tot gevaar voor de bewoners van het flatgebouw. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling. De rechtbank hield rekening met de psychische stoornissen van de verdachte, die voortvloeiden uit langdurig alcoholgebruik en een autismespectrumstoornis. De rechtbank concludeerde dat de brandstichting in verminderde mate aan de verdachte kon worden toegerekend, maar dat er geen aanleiding was voor volledige ontoerekenbaarheid. De vordering van de benadeelde partij, de Vereniging van Eigenaars van het flatgebouw, tot schadevergoeding van € 947,10 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de gemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/302279-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie, te Rotterdam,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J.J. Lieftink, advocaat te Huizen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
op 19 december 2019 in [woonplaats] brand heeft gesticht in de toegangshal van een flatgebouw aan de [straat] , waarbij die hal geheel of gedeeltelijk is verbrand en waardoor gevaar voor het flatgebouw en levensgevaar voor de bewoners van dit flatgebouw te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en zijn raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 20 december 2019, nummer PL0900-2019379112-l, opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van aangever [aangever] (doorgenummerde pagina’s 5 en 6);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige van 20 december 2019, nummer PL0900-2019379112-22, opgemaakt door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van getuige [getuige] , bevelvoerder bij de brandweer Hilversum (doorgenummerde pagina’s 15 en 16);
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 juni 2020.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 december 2019 brand heeft gesticht in het flatgebouw aan de [straat] te [woonplaats] (huisnummers [nummers] ) op de wijze zoals in de tenlastelegging omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 december 2019 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (een jerrycan gevuld met) benzine, ten gevolge waarvan de toegangshal van een flatgebouw (gelegen aan [straat] te [woonplaats] huisnummers [nummers] ) gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor een flatgebouw (gelegen aan [straat] te [woonplaats] huisnummers [nummers] ) en levensgevaar voor de bewoners van voornoemd flatgebouw te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals geadviseerd door de reclassering:
  • een meldplicht bij reclassering;
  • een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname);
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • andere voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte, te weten:
  • meewerken aan controles betreffende alcohol- en middelengebruik;
  • een inspanningsverplichting om een legaal inkomen te verkrijgen;
  • meewerken aan het inzichtelijk maken van zijn administratieve en financiële vaardigheden en, indien nodig, aan budgetbeheer of beschermingsbewindvoering;
  • een inspanningsverplichting om mee te werken aan begeleiding gericht op dagbesteding en het volgen van een opleiding, vrijwillig/passend werk of ander soort dagactiviteiten.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld te kunnen instemmen met de vordering van de officier van justitie, met dien verstande dat de aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf te verbinden proeftijd beperkt zou moeten blijven tot 3 jaren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft met behulp van benzine brand gesticht in de toegangshal van het flatgebouw waarin hij ook zelf woonde. Hierdoor is de hal gedeeltelijk verbrand en is forse schade toegebracht aan het gebouw en daarmee ook aan de Vereniging van Eigenaars van dit gebouw. De brand had zich kunnen uitbreiden naar de rest van het gebouw en er bestond gevaar voor het leven van de in het gebouw aanwezige personen. Voor de bewoners van het flatgebouw moet het een angstige ervaring zijn geweest dat brand is gesticht in hun gebouw, nota bene door een van de medebewoners. Het betreft een zeer ernstig feit, vanwege de zeer gevaarlijke situatie die de verdachte daarmee in het leven heeft geroepen. Dat de gevolgen hiervan beperkt zijn gebleven tot (aanzienlijke) brand- c.q. roetschade, is niet aan de verdachte te danken. Bovendien geldt dat gebeurtenissen als deze ook in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg brengen.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing houdt de rechtbank voor wat betreft de persoon van verdachte rekening met de volgende rapporten:
  • een Pro Justitia rapport neuropsychologisch onderzoek van 18 maart 2020, uitgebracht door drs. G.J.W. Pol, GZ-psycholoog BIG;
  • een Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 7 april 2020, uitgebracht door A.C. Hoek, psychiater;
  • een Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 7 april 2020, uitgebracht door drs. H.E. Baas, GZ-psycholoog;
  • een Reclasseringsadvies van 5 juni 2020, uitgebracht door I. van Rossum, reclasseringswerker van Reclassering Nederland, RN Advies- en Toezichtunit 10 Zuid-West te Rotterdam.
Uit de rapporten betreffende het neuropsychologisch, psychiatrisch en psychologisch onderzoek volgt, dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de zin van een uitgebreide neurocognitieve stoornis als gevolg van jarenlang fors alcoholgebruik, en aan een autismespectrumstoornis. Deze stoornissen waren ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. De deskundigen Hoek en Baas concluderen dat deze stoornissen op dat moment verdachtes gedragskeuzes en gedragingen beïnvloedden. Bij verdachte was sprake van meerdere contextuele, spanningsopbouwende factoren en hij voelde zich wanhopig en gefrustreerd. Verdachte bezit onvoldoende ‘coping’-mechanismen om met zijn frustraties en beperkingen om te kunnen gaan. Hij lijkt geen bewuste afweging te hebben gemaakt om brand te stichten, maar hij heeft vanuit zijn problematiek impulsief gehandeld. De deskundigen Hoek en Baas adviseren het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Van volledige ontoerekenbaarheid is geen sprake aangezien hij de kennis heeft dat brandstichting strafbaar is.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen Hoek en Baas ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte op de daartoe in voornoemde rapporten genoemde gronden over. De rechtbank concludeert derhalve dat de bewezen verklaarde brandstichting in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
In het voordeel van verdachte wordt rekening gehouden met een uittreksel Justitiële Documentatie van 16 maart 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie is aanraking is geweest.
De officier van justitie heeft in het kader van een verkenning van mogelijkheden meegedeeld dat van de zijde van het Openbaar Ministerie is overwogen een aanvraag voor een zorgmachtiging te doen. Nadat echter uit het (voor)onderzoek was gebleken dat het zeer ingewikkeld is om met een zorgmachtiging binnen de reguliere GGZ voor verdachte een passende behandelplek te vinden, is besloten de aanvraag stop te zetten. De officier van justitie heeft verder aangegeven dat op een later moment mogelijk alsnog een zorgmachtiging kan worden aangevraagd. Na het wijzen van vonnis in deze zaak zal duidelijk zijn wanneer de detentie van verdachte zal eindigen en kan voor het einde van de detentie in samenspraak met de toezichthouder alsnog en zo nodig een aanvraag worden gedaan.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde brandstichting en de omstandigheden waaronder dit feit door verdachte is begaan. De rechtbank let daarnaast op de straffen die in soortgelijke strafzaken zijn opgelegd en houdt ten slotte nadrukkelijk rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zoals hiervoor omschreven.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan, mede in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of minder zware straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Met een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak zouden de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde miskend worden.
De rechtbank zal aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een (dergelijk) strafbaar feit te plegen en anderzijds als signaal dat een zodanig feit met het opleggen van gevangenisstraf wordt bedreigd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf een proeftijd te verbinden voor de duur van 5 jaren, zoals door de officier van justitie is gevorderd, maar zal de proeftijd beperkt houden tot 3 jaren, zoals door de raadsman is bepleit.
De rechtbank acht het aangewezen om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op de leggen gedurende voornoemde proeftijd van 3 jaren, zodat verdachte gedurende deze tijd kan worden begeleid en behandeld, teneinde te voorkomen dat hij zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan een soortgelijk strafbaar feit.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan een gedeelte van 9 maanden voorwaardelijk, alsmede oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en geboden.
Zoals hierboven is overwogen betreft de brandstichting een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor (de onaantastbaarheid van het lichaam van) een of meer personen. Gelet op de conclusies in de hiervoor genoemde rapporten, moet naar het oordeel van de rechtbank er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan indien hij niet behandeld wordt. Daarom en gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank bevelen dat de te stellen voorwaarden en uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

De Vereniging van Eigenaars Flatgebouw [VvE] te [woonplaats] (hierna te noemen: VVE) heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 947,10. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schademaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard het door de benadeelde partij gevorderde bedrag te willen vergoeden.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De schade is door de benadeelde partij onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank stelt vast dat de schade
€ 947,10 bedraagt en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 december 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij VVE heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de VVE aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 947,10, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 9 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd van drie jaren:
* zich na uitnodiging zal melden bij een nader aan te wijzen reclasseringsorganisatie en zich daarna gedurende een door die reclasseringsorganisatie te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) op door de reclassering te bepalen tijdstippen en plaatsen zal blijven melden, zo frequent en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
* zich onder behandeling zal stellen van Fivoor of een andere soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling aan hem zullen worden gegeven en aan de huisregels die deze zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel uitmaken van de behandeling.
Indien sprake is van terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering die de behandelaar van verdachte raadpleegt, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Indien een kortdurende klinische opname plaatsvindt (zoals hiervoor omschreven), start het verblijf in de instelling voor beschermd wonen na de klinische opname;
* zich zal houden aan de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag:
- verdachte zal medewerking verlenen controles om het alcohol- en middelengebruik te beheersen, zowel aan urineonderzoek als ademonderzoek (blaastest), waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- verdachte heeft een inspanningsverplichting om een legaal inkomen te verkrijgen;
- verdachte werkt mee aan het inzichtelijk maken van zijn administratieve en financiële vaardigheden en, indien blijkt dat het noodzakelijk is dat financiële en administratieve taken overgenomen worden, werkt verdachte mee aan budgetbeheer of beschermingsbewindvoering, te bepalen door reclassering;
- verdachte heeft een inspanningsverplichting om mee te werken aan begeleiding gericht op dagbesteding en het volgen van een opleiding, vrijwillig/passend werk of ander soort dagactiviteiten, zolang de reclassering dit nodig vindt (en waarbij de reclassering rekening houdt met de mogelijkheden en onmogelijkheden van verdachte op dit gebied en zich laat adviseren door een behandelaar).
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van Vereniging van Eigenaars Flatgebouw [VvE] te [woonplaats] (VVE) toe tot een bedrag van € 947,10 (materiële schade);
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de VVE van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2019 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de VVE aan de Staat € 947,10 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 1 dag gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mrs. A.M. Crouwel en N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
op of omstreeks 19 december 2019 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met (een jerrycan gevuld met) benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de toegangshal van een flatgebouw (gelegen aan [straat] te [woonplaats] huisnummers [nummers] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een flatgebouw (gelegen aan [straat] te [woonplaats] huisnummers [nummers] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners van voornoemd flatgebouw, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van voornoemd flatgebouw, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.