ECLI:NL:RBMNE:2020:2487

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
UTR 20/931
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door ASR Schadeverzekeringen N.V. (verzoekster) na de intrekking van haar beroep tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) (verweerder). De verzoekster had in eerste instantie beroep aangetekend tegen een beslissing op bezwaar van verweerder, maar trok dit beroep in nadat verweerder op 22 april 2020 een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen, waarin het bezwaar van verzoekster gegrond werd verklaard.

Na de intrekking van het beroep heeft verzoekster verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit verzoek. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan, omdat zij voldoende informatie beschikbaar had. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener moet betalen, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 525,- bedragen, en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster tot een totaalbedrag van € 1.050,-. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed in aanwezigheid van griffier A. Azmi, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De partijen zijn op de hoogte gesteld van de uitspraak, en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2020 in de zaak tussen

ASR Schadeverzekeringen N.V., te Utrecht, verzoekster,

(gemachtigde: mr. G. van Zon),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 15 november (
lees: januari) 2020 een beslissing op bezwaar genomen. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan.
Op 22 april 2020 heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond is verklaard. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoekster te betalen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat zij vindt dat zij daarvoor over voldoende informatie beschikt.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift (dus van verzoekster) moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 22 april 2020 is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoekster. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoekster. In het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is bepaald welke kosten er dan vergoed moeten worden.
3. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is op 26 juni 2020 gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.