ECLI:NL:RBMNE:2020:246

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
UTR 19/2658
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Regeling tijdelijk scholingsbudget Uwv en cofinanciering van opleidingskosten voor WW-gerechtigden

In deze zaak heeft eiseres, die vanaf 1 december 2018 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW), verzocht om een scholingsbudget om een opleiding te volgen zonder verlies van haar WW-uitkering. De aanvraag voor het scholingsbudget werd door het Uwv afgewezen, omdat de kosten van de opleiding meer dan € 2.500,-- bedragen en eiseres geen baanintentie of baangarantie kon overleggen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 7 januari 2020 uitspraak gedaan. De kern van het geschil was of cofinanciering van de opleidingskosten mogelijk was. Eiseres stelde dat cofinanciering mogelijk was op basis van de toelichting bij het Amendement Van Weyenberg c.s., terwijl het Uwv zich beriep op de toelichting bij de Regeling tijdelijk scholingsbudget Uwv, die stelt dat de bekostiging 100% van de kosten bedraagt tot een maximum van € 2.500,-- per WW-gerechtigde.

De rechtbank oordeelde dat de toelichting bij de regeling gevolgd moest worden, omdat deze de beslissingsruimte van het Uwv correct invulde. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de voorwaarden uit de toelichting op de regeling juist had toegepast en dat de aanvraag van eiseres voor het scholingsbudget in redelijkheid was afgewezen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2658
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.G.J. Spiekker)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Inleiding

1.1
Eiseres heeft vanaf 1 december 2018 recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidwet (WW) gebaseerd op 24 uur.
1.2
In het kader van re-integratie heeft eiseres verzocht om de opleiding [.] te mogen volgen, zonder verlies van haar WW‑uitkering. Ten behoeve van het volgen van deze opleiding heeft eiseres bij verweerder een verzoek gedaan voor een scholingsbudget.
1.3
In het werkplan van 9 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een scholingsbudget afgewezen, omdat de kosten voor deze opleiding meer dan € 2.500,-- zijn en eiseres geen baanintentie of baangarantie kan overleggen.
1.4
In het besluit van 4 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.5
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 7 januari 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1.6
De rechtbank heeft na afloop van de zitting meteen uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

Oordeel van de rechtbank

2. De rechtbank geeft voor haar oordeel de volgende motivering.
Het geschil
3. In deze zaak gaat het om de vraag of cofinanciering van de opleidingskosten mogelijk is. Cofinanciering zou dan betekenen dat verweerder een deel van de kosten van de door eiseres te volgen opleiding voor zijn rekening neemt. Volgens verweerder is dit niet mogelijk en verweerder wijst daarbij op de toelichting bij de Regeling tijdelijk scholingsbudget Uwv (de regeling). Daarin staat dat de bekostiging van de scholing 100% bedraagt van de daadwerkelijke kosten ervan, tot een maximum van € 2.500,-- per WW‑gerechtigde. Eiseres vindt dat de mogelijkheid van cofinanciering wel bestaat en zij wijst daarbij op de toelichting bij het Amendement Van Weyenberg c.s. [1] (het amendement), die de grondslag vormde voor de scholingsregeling en waarin de beperking van “100% van de kosten” niet staat.
4. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat als de toelichting op de regeling moet worden gevolgd de aanvraag terecht is afwezen, en dat als de toelichting op het amendement moet worden gevolgd cofinanciering wel mogelijk is. De rechtbank moet dus de vraag beantwoorden welke van de twee toelichtingen moet worden gevolgd.
Beoordeling van het geschil
5. De rechtbank heeft gekeken naar de grondslag van het besluit. Op grond van artikel 32d, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen kunnen bij ministeriële regeling taken worden opgedragen aan het Uwv. Met de regeling wordt een dergelijke taak aan het Uwv opgedragen. In de regeling is bepaald dat het Uwv over een scholingsbudget beschikt voor het inkopen van noodzakelijke scholing voor WW‑gerechtigden.
6. Bij de uitvoering van de regeling heeft het Uwv beslissingsruimte. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat het Uwv hiervoor geen eigen beleid heeft, maar dat deze beslissingsruimte voor individuele scholingsaanvragen wordt ingevuld door toepassing te geven aan de toelichting bij de regeling. Verweerder past deze toelichting dus als beleid toe en dat past binnen zijn beslissingsruimte.
7. Eiseres wijst op de toelichting bij het amendement. Eiseres vindt dat deze toelichting bij de beoordeling van haar aanvraag voor moet gaan op de toelichting bij de regeling. Naar het oordeel van de rechtbank verhoudt dit zich echter niet tot de aard van het amendement. Daarmee is immers slechts de begroting van het ministerie gewijzigd, over de uitvoering waarvan de minister zich eventueel politiek zou moeten verantwoorden. Het amendement en de toelichting daarop vormden wel de aanzet tot de scholingsregeling, maar spelen geen rol bij de beslissingsruimte van verweerder die hij invult met de toelichting op de regeling. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres wijst er daarnaast op dat het niet verstrekken van cofinanciering in strijd is met het doel van het amendement; namelijk mensen weer aan het werk krijgen. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat er vanwege praktische bezwaren, zoals eventuele betalingsproblemen bij aanvragers en de verdere handhaving daarvan, bewust voor is gekozen om cofinanciering uit te sluiten. De rechtbank kan deze toelichting van verweerder volgen. Bovendien heeft verweerder ook de ruimte om deze afweging te maken. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de toelichting op de regeling mogen volgen bij de beoordeling van scholingsaanvragen. Verweerder heeft de voorwaarden uit deze toelichting in deze zaak ook juist toegepast. Dit betekent dat de aanvraag van eiseres voor het scholingsbudget in redelijkheid door verweerder is afgewezen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Op de zitting heeft de rechtbank partijen erop gewezen dat zij in hoger beroep kunnen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2017/18, 34 775-XV, nr. 15.