ECLI:NL:RBMNE:2020:2457

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
19/4807
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen hoogte proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2020 uitspraak gedaan op het verzet van [opposante] B.V. tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding die was toegekend in een eerdere uitspraak van 23 december 2019. In die uitspraak had de rechtbank het beroep van opposante gegrond verklaard, omdat verweerder niet tijdig een besluit had genomen op de aanvraag van opposante. Opposante was het niet eens met de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding van € 256,- en stelde dat een wegingsfactor van 1, in plaats van 0,5, toegepast diende te worden, wat zou resulteren in een vergoeding van € 1.024,-. De rechtbank oordeelde echter dat de zaak van licht gewicht was, aangezien er enkel een beroepschrift was ingediend en er geen zitting had plaatsgevonden. De rechtbank verwees naar artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat het mogelijk maakt om zonder zitting te oordelen als er geen twijfel bestaat over de uitkomst. De rechtbank vond de door opposante aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam niet vergelijkbaar, omdat daar wel een zitting was gehouden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en bleef de eerdere uitspraak in stand. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19 / 4807-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2020 op het verzet van

[opposante] B.V., te [vestigingsplaats] , opposante,

(gemachtigde: J.A.M. Houberg),

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van opposante tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
In de uitspraak van 23 december 2019 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard.
Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan. Opposante heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 23 december 2019 het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder niet op tijd een besluit heeft genomen. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 23 december 2019 niet juist. Opposante is het namelijk niet eens met de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding van € 256,-. Een wegingsfactor van 0,5 is ontoereikend. Volgens opposante dient er een wegingsfactor van 1 te worden toegekend en dus een bedrag van € 1.024,-. Opposante verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam waarbij wel een wegingsfactor 1 is toegepast, voor een beroepsprocedure tegen een fictieve weigering op het nemen van een beslissing op bezwaar door het UWV Rotterdam.
3. De rechtbank is het niet eens met opposante. In de uitspraak van 23 december 2019 moest de rechtbank enkel oordelen over de vraag of verweerder binnen de gestelde termijn een besluit had genomen. Dit was niet het geval. Verweerder heeft dit zelf ook vastgesteld in zijn brief van 30 juli 2019 en aangegeven dat de maximale dwangsom is verschuldigd.
Bij de beoordeling van de proceskosten wordt voor de beoordeling van de zwaarte van de zaak gekeken naar de hoeveelheid werk die de professionele (juridische) hulpverlener redelijkerwijs heeft moeten verrichten en de gecompliceerdheid van de zaak. Deze zaak is aangemerkt van licht gewicht, omdat er alleen een beroepschrift is ingediend om aan de rechtbank kenbaar te maken dat er geen besluit binnen de termijn genomen was. Het is vaste praktijk bij dergelijke zaken dat een wegingsfactor van 0,5 wordt toegepast. De zaak van de rechtbank Rotterdam die eiseres noemt is niet vergelijkbaar, alleen al omdat daar wel een zitting is gehouden.
4. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 23 december 2019 in stand blijft.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van L.J.N. van der Linden, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.