ECLI:NL:RBMNE:2020:2443

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
16/271688-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval met geweld en bedreiging tegen slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende woningoverval. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het samen met een ander plegen van een woningoverval op 13 november 2019 in [woonplaats]. Tijdens de overval werden de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met geweld en bedreiging gedwongen om hun bezittingen af te geven, waaronder een drone en een iPad. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en DNA-onderzoek. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit een zwaardere straf rechtvaardigde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot 8 maanden jeugddetentie, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en eerdere strafblad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/271688-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 februari 2020, 2 juni 2020 en 30 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R. Leuven en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam, alsmede de deskundige R. Hartog, jeugdreclasseerder werkzaam bij Samen Veilig Midden-Nederland, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 13 november 2019 te [woonplaats] uit een woning aan de [adres] samen met één of meer anderen een drone en een iPad van [slachtoffer 1] heeft gestolen met geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte in de woning is geweest, omdat verdachte niet voldoet aan het signalement dat door de aangevers is gegeven. Verdachte is niet licht getint en de bontkraag van zijn capuchon is niet geel/bruin maar wit. Dat de kleding van de persoon die langs de woning aan de Sportmark liep gelijkenissen vertoont met de kleding van verdachte zegt niets, omdat alle jongeren tegenwoordig dezelfde kleding dragen. Er kan geen nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten worden vastgesteld. Het DNA van verdachte, dat op het pistool en de bivakmuts is aangetroffen, kan daar terecht zijn gekomen door contaminatie tijdens het bezoek van verdachte aan een medeverdachte ná de overval.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zich op 13 november 2019 om 20:52 uur in de woning aan de [adres] te [woonplaats] bevond. Hij was op zolder en hoorde de bel twee keer gaan en hoorde daarna zijn moeder hysterisch gillen. Aangever is naar beneden gerend en zag zijn moeder in de gang op haar rug op de grond liggen. Hij zag bij zijn moeder twee mannen staan en omschrijft deze mannen als volgt:
Persoon 1: man, tussen de 20 en 25 jaar, getinte huidskleur, Surinaamse afkomst, zwarte bivakmuts, zwarte jas tot op het middel, zwarte hoody met capuchon, zwarte katoenen joggingsbroek, droeg een klein, mat zwart pistool.
Persoon 2: man, ongeveer 25 jaar, zwarte bivakmuts, grijs/zwarte jas tot op het middel, zwarte katoenen joggingsbroek, droeg militairachtig mes.
Aangever hoorde de twee mannen roepen: "Op de grond! Ga op de grond liggen!".
Hij liep terug naar de trap en zag dat persoon 1 halverwege de trap stond en aangever hoorde hem zeggen: "Ga naar beneden, ga naar beneden!". Aangever zag dat hij een pistool vast had. Aangever is vervolgens met persoon 1 meegelopen naar beneden. Hij zag dat persoon 1 zijn pistool in zijn nek zette, en voelde dat hij het pistool met kracht in zijn nek drukte. Aangever hoorde persoon 1 bevelen dat hij op de grond moest liggen. Aangever is op de grond gaan liggen. Hij hoorde persoon 2 continu roepen: "Waar is de kluis, waar is de kluis?" Aangever zag dat persoon 2 over hem heen boog en met zijn mes naar hem zwaaide en hoorde persoon 2 zeggen: "Whoalla, als je niet vertelt waar die kluis is, wordt het je dood
broertje!". Aangever zag dat persoon 2 met zijn rechterbeen hem verticaal op zijn
borstbeen een harde trap gaf. Aangever voelde pijn toen persoon 2 hem trapte en
rolde zich op zijn zij om. Aangever zag dat persoon 2 een grijze doos in zijn handen had, waarvan hij wist dat daar de drone met een iPad in zat. Aangever hoorde persoon 2 tegen hem en zijn moeder schreeuwen: "Maak open die doos, maak open!" Aangever zag dat persoon 2 de doos weggriste en samen met persoon 1 de woning uitging. [2]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 13 november 2019 tussen 20:45 uur en 20:50 uur in de woonkamer zat toen zij hoorde dat er aangebeld werd. Aangeefster deed de deur open en zag dat er een donkergekleurd persoon binnen kwam, die een bivakmuts over zijn hoofd droeg met daarover heen een capuchon. Zij zag door het open gedeelte van de bivakmuts dat zijn huidskleur donker gekleurd was
.Aangeefster zag dat deze persoon een pistool in zijn hand had en deze op haar richtte. Vervolgens zag zij dat een tweede persoon de voordeur verder opende. Aangeefster is hard gaan gillen, iets van "help, politie" of woorden van gelijke strekking. Aangeefster zag dat haar zoon [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) naar beneden kwam, maar dat hij ook direct weer naar boven wilde lopen. Zij zag dat de donkere persoon achter [slachtoffer 1] de trap op rende en hoorde de donkere persoon in de richting van [slachtoffer 1] roepen "kom naar beneden, anders schiet ik je” of woorden van gelijke strekking. Aangeefster zag dat [slachtoffer 1] weer naar beneden kwam gelopen. Aangeefster zag dat de tweede persoon haar met een mes bedreigde en dat mes heel dicht bij haar hoofd en nek hield. Aangeefster zag en hoorde dat [slachtoffer 1] door de donkere persoon bedreigd werd met het pistool. Hij moest in de kamer op de grond gaan liggen. Zij zag dat de donkere persoon het pistool tegen het hoofd van [slachtoffer 1] aan drukte en hoorde de donkere persoon tegen [slachtoffer 1] roepen, "waar is de kluis". Aangeefster hoorde de tweede persoon tegen [slachtoffer 1] schreeuwen; "waar is de kluis, als je liegt maak ik je dood", of woorden van gelijke strekking. Terwijl zowel aangeefster als [slachtoffer 1] op de grond lagen, zag zij dat de tweede persoon naar [slachtoffer 1] liep en hem een harde trap tegen zijn borstkas gaf.. Aangeefster zag dat de donkere persoon een koffer in zijn hand had, waarvan zij weet dat er een drone en een iPad in zaten. Aangeefster hoorde de donkere persoon roepen "wat zit er in die koffer" of woorden van gelijke strekking. Zij zag dat de donkere persoon de koffer pakte en samen met de tweede persoon hard naar buiten rende. De donkere persoon droeg een donkere jas met capuchon, donkere broek, zwarte bivakmuts en zwarte handschoenen. [3]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft aanvullend verklaard dat één van de daders – de rechtbank begrijpt: niet de donkere persoon – een jas met capuchon met een geel/bruine bontkraag aan had. [4]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden bekeken van de [adres] . Vermoedelijk klopt de tijd niet met de atoomtijd, maar betreft de tijd op het camerasysteem de zomertijd en loopt deze een uur voor.
De verbalisant zag om 21:53:19 uur (de rechtbank begrijpt: de niet gecorrigeerde tijd) twee (jonge) mannen lopen, komende vanuit oostelijke richting, gaande in westelijke richting. Net voorbij de woning [adres] stonden de twee (jonge) mannen stil. Ze keken kort in zuidelijke richting, waarna zij zich omdraaiden en terug liepen in oostelijke richting. De twee (jonge) mannen waren beiden gekleed in lange broeken, jassen tot over de heup, capuchon over het hoofd, sjaal/bivakmuts over het hoofd. Eén van de mannen droeg schoenen met reflecterende vlakken bovenop en aan de achterzijde van de schoenen. De verbalisant hoorde om 21:54:42 uur een harde gil gevolgd door een vrouwenstem die drie maal “Help” riep, vermoedelijk slachtoffer [slachtoffer 2] . Om 21:58:03 uur zag verbalisant een (jonge) man rennen, komende vanaf de woning, en kort daarna kwam ook de tweede man in beeld. De verbalisant zag dat de tweede man een vierkant voorwerp, een doos of tas, in zijn linkerhand droeg. [5]
In de onverlichte badkamer van de woning aan de [adres] in [woonplaats] werd diezelfde avond verdachte aangehouden, [6] samen met medeverdachte [medeverdachte] . In de tuin van die woning werd achter het schuurtje een grijs koffertje aangetroffen met daarin een drone. [7] Ook werd in de tuin onder een stapel grindtegels die schuin tegen de muur van de schuur aanstonden, een zwarte bivakmuts met daarin een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. [8] Het koffertje met de drone is door aangeefster [slachtoffer 2] herkend als hun eigendom en na het tonen van het aangetroffen vuurwapen heeft zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] verklaard dat zij dit vuurwapen herkennen als het vuurwapen dat is gebruikt tijdens de overval. [9]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de kleding die verdachte ten tijde van zijn aanhouding droeg als volgt omschreven: zwarte Nike trui, zwarte trainingsbroek met elastiek onder bij de enkels, zwarte Nike schoenen, zwarte driekwart jas, voorzien van een capuchon en een bontkraag. [10]
Verbalisant [verbalisant 3] zag op de camerabeelden van de [adres] te [woonplaats] van 21.43.59 uur op 13 november 2019 dat één van deze personen donkerkleurige schoenen droeg met een ‘eivormig’ vlak op de zijkant. Verbalisant relateert dat op de foto van de schoenen, die verdachte tijdens zijn aanhouding droeg, te zien is dat deze een 'eivormig' gedeelte hebben op zowel de buitenzijde als de binnenzijde.
Op de camerabeelden was daarnaast te zien dat deze persoon ook een jas droeg tot net over de heupen met een capuchon met aan de buitenzijde van deze capuchon een lichtkleurige kraag. De jas en de schoenen die verdachte [verdachte] tijdens zijn aanhouding droeg, komen overeen met de jas en de schoenen van de persoon op de
camerabeelden. Van de andere persoon die op de camerabeelden van 21.53.19 uur is te zien, zag verbalisant dat hij schoenen droeg met een reflecterend Y-vormig gedeelte op de wreef. De schoenen die medeverdachte [medeverdachte] droeg ten tijde van zijn aanhouding tonen eveneens een Y-vormig gedeelte onder de veters. Ook van deze schoenen concludeert verbalisant dat die overeenkomen met de schoenen die één van de personen droeg die op de camerabeelden stond. [11]
In het NFI rapport ‘onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de overval in een woning gepleegd in Almere op 13 november 2019’ staat onder meer het volgende::
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
AALIM5204NL#01 bemonstering van de binnenzijde van de bivakmuts ter hoogte van de mond;
AAND9676NL#01 een bemonstering (voorzijde (loopzijde) wapen AALN5203NL);
WAAA6132NL referentiemonster wangslijmvlies van verdachte [verdachte]
(geboren op [2002] ).
Resultaten, interpretatie en conclusieAAND9676NL#01 (bemonstering wapen): DNA-hoofdprofiel van verdachte [verdachte] , matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard.
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en drie willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van vier willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AALN5204NL#01 (bemonstering bivakmuts) is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [12]
Bewijsoverwegingen
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte één van de overvallers is geweest van de woning aan de [adres] . De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Zowel de jas als de schoenen van de persoon die voorafgaand aan de overval in de buurt van de woning liep, namelijk om 20.43 uur (gecorrigeerde tijd), komt overeen met de jas en schoenen die verdachte droeg ten tijde van zijn aanhouding kort na de overval. Om 20.53 liepen er wederom twee personen voorbij de woning, met capuchon en sjaal/bivakmuts en één van deze personen droeg schoenen met een Y-vormig gedeelte op de wreef, dat overeenkomt met de schoenen die medeverdachte [medeverdachte] droeg ten tijde van zijn aanhouding kort na de overval. Slechts één minuut daarna, namelijk om 20.54 uur, is er gegil en hulpgeroep te horen en vier minuten daarna renden er twee mannen vanaf de woning waarbij één van hen een vierkant voorwerp droeg.
Dat deze twee personen die op de beelden zijn gezien, ook degenen zijn die in de woning van aangevers zijn geweest en korte tijd later aan de [straat] zijn aangehouden, wordt bevestigd door het gegeven dat het door de aangevers opgegeven kledingsignalement van persoon 2 – onder meer de bontkraag – overeenkomt met de kleding die verdachte op de beelden en tijdens de aanhouding droegen. Bevestiging vindt de rechtbank ook in het feit dat het gestolen koffertje en een bivakmuts met daarin een vuurwapen dat door aangevers werd herkend als het tijdens de overval gebruikte vuurwapen, korte tijd na de overval is aangetroffen in de tuin van de woning waar verdachte en zijn medeverdachte, verstopt in de badkamer, werden aangehouden en waarbij op de voorzijde van dit wapen en op de bivakmuts bovendien DNA van verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft ten slotte geen aannemelijke verklaring gegeven die tot een ander oordeel zou kunnen leiden.
Dat aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat persoon 2 licht getint zou zijn, terwijl verdachte dat niet is, is opvallend, maar afgezet tegen al het andere belastende bewijs zoals hierboven benoemd, verbindt de rechtbank daar geen conclusies aan, maar houdt zij het ervoor dat aangever dit niet goed heeft waargenomen of opgeslagen.
Dat er, volgens de stelling van de verdediging, contaminatie van het DNA plaats heeft gevonden door een bezoek van verdachte aan een medeverdachte ná de overval, zonder dat verdachte het wapen en/of de bivakmuts gezien heeft en/of in zijn handen heeft gehad, acht de rechtbank in het licht van voornoemde bewijsmiddelen niet aannemelijk.
Dat tussen de verdachten een nauwe en bewuste samenwerking bestond, blijkt uit het feit dat zij zowel vóór als na de woningoverval samen rond de woning aan de [adres] liepen, in de woning ten tijde van de overval gezamenlijk hebben gehandeld, samen met de buit de woning hebben verlaten en ook nadien samen zijn aangetroffen, verstopt in de badkamer van de woning aan de [straat] . Dit maakt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking voorafgaand aan, ten tijde van en na de woningoverval.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het tenlastegelegde op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 november 2019 te [woonplaats] , uit een woning gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met een ander, een koffer met daarin een drone (merk/type: Phantom 4) en een Ipad (merk: Apple), dat geheel aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- na aan te bellen voornoemde woning te betreden en
- een bivakmuts en donkere kleding te dragen en
- een vuurwapen en mes bij zich te hebben en
- te roepen: “Op de grond! Ga op de grond liggen!” en
- een vuurwapen vast te houden en/of te tonen
- vervolgens voornoemd vuurwapen in de nek van die [slachtoffer 1] te
drukken en
- te zeggen dat die [slachtoffer 1] op de grond moest gaan liggen en
- vervolgens te roepen: “Waar is de kluis, waar is de kluis?” en
- over die [slachtoffer 1] heen te buigen en/of met een mes te zwaaien naar die [slachtoffer 1] en
- te zeggen: “Whoalla, als je niet vertelt waar die kluis is, wordt het je dood broertje!” en
- die [slachtoffer 1] terwijl die op de grond lag met kracht een trap te geven tegen zijn borstbeen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een jeugddetente van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 68 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de door de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, en daarnaast een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich, in ieder geval samen met één ander, schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval. Bij die overval is verdachte bewapend en met een bivakmuts een woning binnen gegaan en heeft daar de slachtoffers in kwestie niet alleen bedreigd maar ook fysiek geweld tegen hen gebruikt. Verdachte heeft hiermee laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor de lichamelijke integriteit van anderen en voor andermans goederen en eigendommen. Hij heeft de slachtoffers enorm veel angst aangejaagd. Uit de aangifte blijkt dat een van de slachtoffers zelfs dacht dat haar ‘laatste uur geslagen was’. Daarbij komt dat verdachte het feit heeft gepleegd in de woning van aangevers, uitgerekend de plek waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hier nog lang de (psychische) gevolgen van kunnen ondervinden. De rechtbank vindt dit alles zeer ernstig, rekent de verdachte dit ernstig aan en vindt het bovendien zorgelijk dat verdachte, die nog jong is en nog niet eerder is veroordeeld voor enig feit, zich aan een dergelijk ernstig feit schuldig heeft gemaakt.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 28 februari 2020 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapport psychologisch onderzoek opgemaakt van 27 januari 2020, door mw. drs. A.M.I. Peelen, GZ-psycholoog.
De kans op recidive op een soortgelijk delict wordt ingeschat als matig. De beperkte probleemoplossings- en emotieregulatie vaardigheden van verdachte in combinatie met zijn omgang met delinquente leeftijdsgenoten en het beperkte toezicht vanuit de thuissituatie dragen daar aan bij. Met betrekking tot een op te leggen sanctie adviseert de deskundige om verdachte, vanuit zorgoogpunt en ter verlaging van het recidiverisico, aan te melden voor individuele ambulante psychologische behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling. Van belang is dat de behandeling zich richt op het reguleren van boosheid, omgaan met (negatieve) emoties en verbeteren van copingvaardigheden in de omgang met conflicten. Verdachte toont zich gemotiveerd voor een dergelijke behandeling. Van belang is dat de moeder van verdachte bij de behandeling betrokken wordt in de vorm van ouderbegeleiding of systeemtherapie. Ook beveelt de deskundige voortzetting van het jeugdreclasseringstraject aan, zodat er toezicht is op de schoolgang van verdachte en er toegewerkt kan worden naar een positieve vrijetijdsbesteding (hobby en bijbaan). De deskundige adviseert de behandeling en begeleiding evenals een positieve vrijetijdsbesteding op te nemen als bijzondere voorwaarden binnen een jeugdreclasseringsmaatregel.
Uit een advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 april 2020 volgt dat het algemeen recidiverisico hoog is. De zorgen die er zijn gaan met name over de emotieregulatie, de ernst van het feit en de mate waarin verdachte hiervoor verantwoordelijkheid neemt. Een beschermende factor is de betrokkenheid van moeder. Daarnaast is verdachte gemotiveerd voor school, houdt hij zich goed aan de schorsingsvoorwaarden en heeft hij een meewerkende houding tegenover de jeugdreclasseerder. De Raad vindt het belangrijk dat de maatregel Toezicht en Begeleiding, die als schorsingsvoorwaarde bij de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgelegd, gecontinueerd wordt. Verdachte lijkt baat te hebben bij deze maatregel en er zijn nog begeleidingspunten op verschillende leefgebieden. De Raad adviseert de verdachte een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden dat verdachte: 1) gedurende de maatregel of tot aan het behalen van een diploma, een passende dagbesteding in de vorm van school heeft; 2) verplicht wordt zich onder behandeling van De Waag te stellen 3) zich houdt aan een contactverbod met de medeverdachten, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
In een rapportage van Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE) van R. Hartog van 28 mei 2020 staat dat het contact tussen verdachte en de jeugdreclassering zeer goed verloopt, evenals het contact tussen de moeder van verdachte en de jeugdreclassering.
Verdachte heeft goed meegewerkt aan de afspraken met SAVE in het kader van de schorsende voorwaarden die door de rechtbank zijn opgelegd, te weten ITB Harde Kern en Elektronische Controle. De jeugdreclassering schat de kans aanwezig dat het recidiverisico zal verminderen als verdachte zich blijft openstellen om aan zijn doelen te werken en afstand neemt van risicosituaties. Een behandeling bij De Waag kan hier een belangrijke rol in vervullen. SAVE acht het van belang dat verdachte - wanneer hij schuldig wordt bevonden - ervaart dat zijn gedrag consequenties heeft. SAVE komt tot hetzelfde strafadvies als de Raad voor de Kinderbescherming.
Ter terechtzitting van 3 juni 2020 heeft de deskundige R. Hartog in aanvulling op de rapportage verklaard dat verdachte de afgelopen periode volgens zijn rooster van ITB Harde Kern steeds meer vrijheden heeft gekregen, maar dat de invulling daarvan op het moment moeilijk is vanwege het coronavirus. Verdachte loopt en fietst veel. Dat zijn risicomomenten. Verdachte is open over wie hij is tegengekomen. De officiële aanmelding voor behandeling bij De Waag is op 1 juni 2020 afgerond, maar er is een wachtlijst. Het advies is om het contactverbod met de medeverdachten op te leggen zolang de jeugdreclassering dit nodig acht, zodat het contact gedoseerd, onder toezicht van de jeugdreclassering, opgebouwd kan worden.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting, die het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) heeft vastgesteld, als uitgangspunt genomen. Voor een overval op een woning wordt als oriëntatiepunt
een jeugddetentie van zes maanden genoemd. Strafverzwarende omstandigheden, zoals het toepassen van fysiek geweld, bedreiging met meerdere wapens (pistool en mes), het handelen samen met een ander, zijn hier nog niet in meegenomen. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen enkele reden om van dit oriëntatiepunt af te wijken. Om die reden zal de rechtbank een zwaardere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank meent dat de ernst van het feit om het opleggen van een forse jeugddetentie vraagt.
Rekening houdend met de strafverzwarende omstandigheden – verdachte was immers bewapend en handelde samen met een ander – is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van acht maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en omdat de rechtbank het belang inziet van de geadviseerde voorwaarden, zal zij van deze jeugddetentie een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank ziet de noodzaak van het opleggen van de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming en SAVE zijn geadviseerd en zal daarom voornoemde voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie verbinden.
De rechtbank ziet in het enkele feit dat zij een straf op zal leggen die hoger is dan de tijd die de verdachte tot nu toe in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, geen zelfstandige grond om de schorsing van de voorlopige hechtenis op dit moment op te heffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
8 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding binnen vijf dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Samen Veilig Midden-Nederland, op het adres Haagbeukweg 149 te Almere, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat hij gedurende de maatregel/tot aan het behalen van een diploma, meewerkt aan een passende dagbesteding in de vorm van school;
  • zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
 op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte] , geboren op [2001] te [geboorteplaats] , zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
- waarbij Samen Veilig Midden-Nederland opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J.A.L. Beljaars, kinderrechter, en mr. A. Leschot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Vos, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juni 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 november 2019 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-
Nederland (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een doos/koffer met daarin een drone (merk/type: Phantom 4) en/of een Ipad (merk: Apple), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- na aan te bellen voornoemde woning te betreden en/of
- ( daarbij) een bivakmuts, althans gezichtsbedekking en/of donkere kleding te dragen en/of
- ( daarbij) een vuurwapen en/of mes bij zich te hebben en/of - (daarbij) (vervolgens) te roepen:
“Op de grond! Ga op de grond liggen!” en/of
- ( vervolgens) nadat die [slachtoffer 1] naar zolder gerend was te roepen: “Ga naar beneden, ga
naar beneden!” en/of
- ( daarbij) een vuurwapen vast te houden en/of te tonen en/of
- ( vervolgens) voornoemd vuurwapen (met kracht) in de nek/hals van die [slachtoffer 1] te
drukken/duwen/houden en/of
- ( daarbij) (vervolgens) te bevelen, althans zeggen dat die [slachtoffer 1] op de grond moest gaan liggen en/of
- ( daarbij) (vervolgens) te roepen: “Waar is de kluis, waar is de kluis?” en/of
- ( daarbij) (vervolgens) over die [slachtoffer 1] heen te buigen en/of met een mes te zwaaien naar die [slachtoffer 1] en/of
- ( daarbij) (vervolgens) te zeggen: “Whoalla, als je niet vertelt waar die kluis is, wordt het je dood broertje!” en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] (terwijl die op de grond lag) met kracht een trap/schop te geven tegen zijn borstbeen en/of
- ( vervolgens) (na het vinden en/of pakken van een grijze doos/koffer) te schreeuwen: “Maak open die doos, maak open!”.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 februari 2020, genummerd MD2R019216-226, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1000 tot en met 1266 en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 februari 2020, genummerd MD2R019214, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 t/m 9, 100 t/m 114, 200 t/m 221, 300 t/m 325, 400 t/m 419, 500 t/m 543, 600 t/m 650, 700 t/m 741, 800 t/m 832, 900 t/m 931. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1011 t/m 1013.
3.Pagina 1016 t/m 1018.
4.Pagina 1019 en 1020
5.Pagina 1094 t/m 1097.
6.Pagina 1060.
7.Pagina 1050.
8.Aanvullend proces-verbaal d.d. 4 december 2019, blad 2.
9.Pagina 1020.
10.Pagina 1114 en 1117.
11.Pagina 1121 t/m 1124.
12.Pagina 1207 t/m 1209.