Beoordeling van de beroepsgronden
16. Zoals vermeld onder 10 en 11 zijn zowel de voorschriften ten aanzien van de stilstandvoorziening als de voorschriften ten aanzien van de monitoring in geschil. Ter beoordeling van de stilstandvoorziening worden hierna drie deelonderwerpen besproken: welk criterium toegepast moet worden bij de beoordeling of de staat van instandhouding in het geding is, hoe de cumulatietoets uitgevoerd moet worden en welke windsnelheid op ashoogte of tiplaagte aan het voorschrift verbonden moet worden. De rechtbank trekt vervolgens een conclusie ten aanzien van de stilstandvoorziening. Daarna wordt het geschil over de monitoringsvoorschriften besproken.
ORNIS-criterium of voorzorgsbeginsel?
17. Eiseres voert aan dat een stilstandvoorziening op twee windturbines voldoende is. Uit de onderzoeksresultaten van [Bureau] blijkt dat met een stilstandvoorziening voor twee turbines het aantal (additionele) slachtoffers al wordt verlaagd tot 1,7 vleermuis per jaar, zodat daarmee de negatieve effecten op de instandhouding al zijn uitgesloten, aldus eiseres. Toepassing van het ORNIS-criterium (1% additionele sterfte) leidt namelijk tot een grens van 2,2 vleermuizen. Indien verweerder een uitgebreidere stilstandvoorziening wil voorschrijven, is verweerder verplicht om zorgvuldig te motiveren waarom dit noodzakelijk is én of dit van eiseres gevergd kan worden. Dat heeft verweerder niet gedaan, zodat het bestreden besluit vernietigd moet worden volgens eiseres.
18. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er al sprake is van een niet-gunstige staat van instandhouding van de rosse vleermuis. Het ORNIS-criterium voldoet dan volgens verweerder niet zonder meer om te stellen dat de staat van instandhouding niet in het geding is. Verweerder verwijst hierbij naar verschillende uitspraken van het Hof van Justitie.Op grond van het voorzorgsbeginsel moet verweerder in zo’n situatie strengere voorschriften voorschrijven. Deze extra voorzichtigheid is des te meer geboden nu het additionele sterftecijfer van 1,7 afgerond 2 is, terwijl de toegestane extra sterfte met twee stilstandvoorziening van 2,2, afgerond ook op 2 uitkomt. Daar komt nog bij dat de berekeningen gebaseerd zijn op aannames. Dit is reden te meer om strenger te zijn, aldus verweerder. Nu de uitgebreidere stilstandvoorziening noodzakelijk is om negatieve effecten op de instandhouding uit te sluiten is er geen ruimte voor een belangenafweging.
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte een strengere norm dan het ORNIS-criterium hanteert en overweegt hiertoe als volgt. Het is vaste rechtspraak dat het ORNIS-criterium bij het ontbreken van een ander wetenschappelijk onderbouwd criterium gehanteerd kan worden als uitgangspunt voor het bepalen van de vraag of de gunstige staat van instandhouding van een soort in het geding is.Daarnaast is het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat de 1%-norm óók mag worden toegepast als de staat van instandhouding van een soort al slecht is.
Voor het standpunt van verweerder dat uit uitspraken van het Hof van Justitie volgt dat bij een ongunstige staat van instandhouding op grond van het voorzorgsbeginsel strengere normen gelden dan het ORNIS-criterium ziet de rechtbank in de door verweerder genoemde uitspraken geen steun. Ten aanzien van de door verweerder genoemde uitspraak uit 2007 is dit zelfs expliciet weerlegd door de Afdeling.Nu verweerder een onjuist criterium heeft toegepast, heeft dit gevolgen voor alle geschilpunten in het kader van de stilstandvoorziening. De rechtbank zal deze geschilpunten achtereenvolgens bespreken en vervolgens concluderen wat de toepassing van het juiste criterium voor de voorschriften moet betekenen.
20. Partijen zijn het erover eens dat de 1%-norm bij toepassing van ORNIS-criterium 2,2 dient te zijn. Uit de berekeningen door [Bureau] volgt namelijk dat de natuurlijke sterfte 220 dieren per jaar is. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat de verwachte sterfte bij een stilstandvoorziening op twee windturbines 1,7 rosse vleermuis per jaar zou zijn. Dit is minder dan 2,2, zodat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Uitgaande van deze cijfers staat vast dat bij de beoordeling van de gevolgen van het project (zonder nog acht te slaan op de gevolgen van cumulatie, welk onderwerp hierna aan de orde komt) aan het ORNIS-criterium wordt voldaan. Verweerder heeft er in dit verband nog op gewezen dat volgens hem de aantallen afgerond moeten worden, waardoor ze allebei op 2 uit komen en de grens van het ORNIS-criterium wordt aangetikt. Ter zitting heeft de StAB toegelicht dat afronden niet gebruikelijk of juist is, omdat deze getallen gemiddelden over meerdere jaren zijn. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding het standpunt van verweerder over de afronding te volgen.
21. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat op grond van de door eiseres bij de aanvraag geleverde informatie bij een stilstandvoorziening op 2 van de 4 turbines aan het ORNIS-criterium kan worden voldaan.
22. De StAB heeft in haar rapport van 9 april 2020 toegelicht dat de cumulatietoets de vraag betreft in welke mate de andere vijf windparken uit de directe omgeving bijdragen aan de verwachte sterfte van de lokale populatie van Windpark Goyerbrug. Deze beoordeling is niet uitgevoerd, maar is volgens de StAB ook niet zinvol omdat de rosse vleermuis grote afstanden aflegt en regelmatig wisselt van verblijfplaats. Ter zitting is dit met partijen besproken: partijen zijn het erover eens dat een exacte cumulatietoets niet mogelijk is. Beide partijen hebben daarom een benadering gedaan.
23. Verweerder heeft zich bij de besluitvorming op het standpunt gesteld dat, op basis van de verrichte cumulatietoets, het ORNIS-criterium zeker overschreden wordt. De cumulatietoets houdt in dat niet alleen dit windpark, maar ook andere reeds vergunde, maar nog niet gerealiseerde windparken negatieve effecten kunnen hebben op de lokale populatie rosse vleermuizen. Volgens verweerder blijft de 1%-norm in cumulatie hetzelfde als zonder cumulatie, namelijk 2,2. Door alleen windpark Goyerbrug vallen er naar verwachting jaarlijks al 1,7 slachtoffers. Dit is allebei afgerond 2. Nu de 1%-grens al wordt bereikt door de werking van windpark Goyerbrug zelf, zal ieder effect door cumulatie leiden tot een overschrijding van het ORNIS-criterium. Verweerder heeft vervolgens berekend dat elk van de 5 andere windparken slachtoffers onder de vleermuizen zal veroorzaken. Dit maakt dat verdergaande maatregelen en voorschriften dan die door eiseres zijn voorgesteld nodig zijn.
24. Eiseres voert aan dat de cumulatietoets door verweerder onjuist is uitgevoerd. In de door verweerder uitgevoerde cumulatietoets zijn wel de slachtoffers van de vijf andere relevante windparken betrokken, maar de omvang van de populaties en de daarmee samenhangende 1%-norm is niet aangepast. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dit niet klopt: omdat de vleermuis grote afstanden aflegt, is de meest zuivere cumulatietoets om van het gehele gebied van de 6 windparken samen en dus ook van de gehele populatie uit het totale gezamenlijke gebied uit te gaan. De cumulatietoets zoals door verweerder uitgevoerd leidt tot een onjuiste beoordeling. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiseres op het overgelegde rapport van [Bureau] van 30 januari 2019. In deze notitie staat bovendien dat het uitgangspunt van verweerder dat ieder windpark tot <1 slachtoffer zal leiden, niet klopt. Bij twee van de vijf andere windparken zijn geen rosse vleermuizen waargenomen. Voor de gebruiksfase van deze windparken zijn daarom in het geheel geen aanvaringsslachtoffers van de rosse vleermuis te verwachten.
25. Uitgangspunt in de door eiseres gebruikte berekening voor het bepalen van de lokale populatie binnen het totale ruimtebeslag van de zes windparken is dat het gehele gebied eenzelfde dichtheid aan rosse vleermuizen heeft als die bij Windpark Goyerbrug. Daarbij heeft [Bureau] erop gewezen dat de rosse vleermuis vrijwel uitsluitend in oude loofbomen verblijft. Berekend is vervolgens dat de lokale populatie rosse vleermuis in het 5.284 km² grote gebied 934 exemplaren bevat, waaruit een 1%-norm van 4,11 vleermuizen volgt. In de Natuurtoets is berekend dat het aanvullend aantal slachtoffers door de andere windparken <1 betreft. Een preciezer aantal is niet te geven, zodat de 1% kan fluctueren tussen 0,05 en 0,495. In de berekening is [Bureau] vervolgens uitgegaan van de door verweerder berekende worst casebenadering, waarbij wordt uitgegaan van 0,495 slachtoffer per windpark per jaar. De totale sterfte door de zes windparken bedraagt dan 3,19 (3,185) rosse vleermuizen per jaar. In cumulatie met de sterfte vanwege de vijf andere windparken is derhalve geen overschrijding van de 1%-norm (4,11) te verwachten,
26. De StAB heeft in zijn rapport aangegeven dat de benadering van [Bureau] een goed beeld van de gevolgen van cumulatie met de effecten van de andere 5 windparken geeft. De StAB acht de aannames, uitgangspunten en berekeningen van [Bureau] niet onredelijk.
27. Op de inhoud van het verslag van een deskundige mag in beginsel worden afgegaan. Dat is slechts anders als het verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
28. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om het deskundigenbericht van StAB niet te volgen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank is van oordeel dat StAB inzichtelijk heeft toegelicht dat het meer recht doet aan de situatie om in de cumulatietoets van de populatie van het gehele gebied van de zes windparken uit te gaan. Dit betekent dat de beroepsgrond van eiseres dat verweerder de cumulatietoets onjuist heeft toegepast, slaagt. Ook in cumulatie wordt, uitgaande van de ‘worst case’ cijfers, het ORNIS-criterium niet overschreden.
29. Eiseres voert aan dat het voorschrift moet zijn dat wordt uitgegaan van een maximale windsnelheid van 5 m/s op ashoogte, omgerekend naar tiplaagte 4 m/s, in plaats van 5 m/s op tiplaagte. Het voorschrift zoals het nu geldt, in combinatie met de stilstandvoorziening op vier turbines in plaats van op twee, levert een aanzienlijk productieverlies op. [Bureau] is in de berekeningen van het te verwachten aantal slachtoffers uitgegaan van de door eiseres voorgestelde maximale windsnelheid op ashoogte van 5 m/s: bij deze snelheid zal sprake zijn van de 1,7 te verwachten slachtoffers per jaar, waarmee aan het ORNIS-criterium wordt voldaan.
30. Verweerder heeft ter zitting toegelicht ook hier zekerheidshalve een strenger voorschrift te hebben opgelegd. Verweerder verwijst hierbij naar het voorzorgsbeginsel, zoals in rechtsoverweging 18 besproken.
31. De rechtbank stelt vast dat met het voorschrift zoals dat door eiseres is aangevraagd, het te verwachten aantal slachtoffers binnen het ORNIS-criterium blijft. Daarmee is de door eiseres voorgestelde stilstandvoorziening voldoende om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de rosse vleermuis.
De StAB heeft in het deskundigenbericht opgemerkt dat er wat valt te zeggen voor meten op tiplaagte, maar deze opmerking lijkt veeleer te gaan over de keuze tussen meten op ashoogte
oftiplaagte. De discussie spitst zich echter niet toe op de
hoogtewaarop gemeten moet worden, maar vooral op wát er gemeten moet worden. Partijen zijn het er namelijk over eens dat meten op ashoogte gemakkelijker is en dat er van ashoogte naar tiplaagte gerekend kan worden door 1 m/s van de windsnelheid op ashoogte af te trekken. Het door verweerder opgelegde voorschrift gaat dus verder dan wat de staat van instandhouding vereist.
Conclusie stilstandvoorziening
32. De rechtbank concludeert ten aanzien van de stilstandvoorziening als volgt. Verweerder is er ten onrechte vanuit gegaan dat er een strenger criterium dan het ORNIS-criterium moet worden gehanteerd omdat de staat van instandhouding van de rosse vleermuis niet gunstig is. Met de voorschriften zoals eiseres die heeft aangevraagd, wordt voldaan aan het ORNIS-criterium. Als verweerder het juiste criterium toe past, kan dit twee dingen tot gevolg hebben: de voorschriften worden aangepast of verweerder houdt vast aan de verdergaande voorschriften. Tot dat laatste is verweerder namelijk ook bevoegd, maar alleen als dat de uitkomst is van een belangenafweging. Daarbij moet ook het productieverlies dat het gevolg is van verdergaande voorschriften worden meegenomen. Verweerder heeft een dergelijke belangenafweging niet uitgevoerd. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
De rechtbank ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien: verweerder zal moeten beoordelen of hij na een belangenafweging verdergaande voorschriften dan degene die voortvloeien uit toepassing van het ORNIS-criterium noodzakelijk acht. De rechtbank zal verweerder in de gelegenheid stellen dit alsnog te doen.
33. Eiseres voert aan dat het onduidelijk is waarom de zeer arbeidsintensieve manier
van monitoring noodzakelijk wordt geacht, aangezien de 1% normen van de in de ontheffing opgenomen soorten bij lange na niet worden benaderd. Er worden bij twee turbines ook al BAT-corders op ashoogte (150 meter) en in de mast op 100 en 50 meter geplaatst waarmee de activiteit van vleermuizen kan worden vastgesteld. Deze gegevens kunnen als input dienen voor het formuleren van een locatie specifieke stilstandvoorziening, waarbij het niet langer nodig is om van (modelmatige) aannames uit te gaan. Eiseres wil dat – in plaats van de bestreden monitoringvoorschriften - in de voorschriften wordt vastgelegd dat een jaar na ingebruikname van het windpark de stiltandvoorziening zal worden geëvalueerd en zo nodig zal worden bijgesteld op basis van de dan ter beschikking staande concrete gegevens over de vleermuizenactiviteit.
34. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het van belang is dat er bij alle berekeningen slechts sprake is van aannames, omdat het om een nieuw windpark gaat waarbij voor het eerst windturbines met een ashoogte van 145 meter zullen worden toegepast. Verweerder verwijst ter onderbouwing van de keuze voor slachtofferonderzoek naar de publicatie ‘Guidelines for consideration of bats in wind farm projects’ van EUROBATS. In deze publicatie wordt monitoring door slachtofferonderzoek aanbevolen. Verweerder acht de monitoring noodzakelijk om achteraf te kunnen vaststellen of de aannames juist zijn: feitelijk onderzoek moet uitwijzen of het aantal slachtoffers niet hoger is. Deze verplichting is opgelegd in het kader van de ‘hand aan de kraan-principe’. De door eiseres genoemde akoestische maatregelen in de vorm van BAT-corders staan hier volgens verweerder los van. Daarnaast heeft verweerder ter zitting benadrukt dat dit voorschrift niet alleen geldt voor de rosse vleermuis, maar voor alle vogels en vleermuizen waarvoor de ontheffing is verleend.
35. In het deskundigenbericht van StAB is toegelicht dat er geen ontheffingen voor windparken met een monitoringsverplichting voor meer dan drie jaar bekend zijn. Volgens StAB is het beeld van het aantal aanvaringsslachtoffers na drie jaar inzichtelijk. Over het standpunt van verweerder dat slachtofferonderzoek moet worden uitgevoerd ter controle van de aannames, merkt StAB op dat berekend is dat het te verwachten aantal slachtoffers voor de rosse vleermuis per jaar 1,7 is en dus onder de 1%-grens valt. Volgens StAB is het niet realistisch dat een door een windturbine gedood exemplaar gevonden wordt. Het enkele slachtoffer dat wordt gemaakt kan in een zeer groot gebied rondom de turbines op de grond of in het oppervlaktewater terecht komen. De vindkans van kadavers op de grond wordt nog verder verkleind doordat die kunnen worden meegenomen door aaseters. Nu het aantal te verwachten slachtoffers onder de 1%-grens zit en de monitoring feitelijk weinig informatie zal opleveren, acht de StAB de opgelegde monitoringsplicht te vergaand. Ter zitting is door de StAB toegelicht dat de BAT-corders een betere manier zijn om de populatie op lange termijn in de gaten te houden.
36. De rechtbank is van oordeel dat het voorschrift zoals het nu geldt te verstrekkend is. Het voorschrift is voor eiseres, met het ingebouwde evaluatiemoment waarvan afhankelijk is of en hoe de monitoring daarna zal verlopen, onvoldoende rechtszeker. Gelet op het advies van de StAB lijkt een monitoringperiode van drie jaar voldoende.
Als in de toekomst blijkt dat de aannames van nu niet blijken te kloppen, is verweerder op grond van artikel 5.4 van de Wnb bevoegd het voorschrift te wijzigen.
De rechtbank wijst er voorts op dat door de StAB is aangegeven dat het voor de monitoring van de vleermuizen het meest efficiënt is om gebruik te maken van de BAT-corders. Dit roept bij de rechtbank de vraag op of verweerder in het voorschrift over monitoring een uitzondering van die strekking moet opnemen voor het slachtofferonderzoek voor vleermuizen. Verweerder kan deze punten in zijn herstelpoging meenemen.
37. De rechtbank concludeert dat verweerder het voorschrift moet herformuleren. Verweerder heeft bij het opleggen van de voorschriften beleidsruimte, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het formuleren van deze voorschriften onvoldoende aandacht voor de rechtszekerheid en de uitvoerbaarheid heeft gehad. Het bestreden besluit is op dit punt daarom in strijd met artikel 3:46 van de Awb.