ECLI:NL:RBMNE:2020:243

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
UTR 19/121
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke omgevingsvergunning voor strijdig gebruik van een perceel in Rhenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, eigenaar van een perceel in Rhenen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een permanente omgevingsvergunning voor het vestigen van haar bedrijf op het perceel, dat volgens het bestemmingsplan bestemd is voor een tuincentrum. Verweerder heeft echter geen medewerking verleend aan de permanente vestiging, maar wel een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor een periode van twee jaar voor strijdig gebruik van het perceel. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij een langere termijn wenste en meende dat verweerder ten onrechte geen gebruik had gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit het bestemmingsplan.

Tijdens de zitting op 2 augustus 2019 is gebleken dat partijen geen overeenstemming konden bereiken over de duur van de omgevingsvergunning. Eiseres heeft de rechtbank laten weten geen behoefte te hebben aan een tweede zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 6 januari 2020. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, omdat dit zou indruisen tegen de beleidsplannen van de gemeente die voorzien in herontwikkeling naar woningbouw op het perceel.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de tijdelijke omgevingsvergunning voor de duur van vijf jaar rechtmatig is verleend en dat er geen aanleiding is om deze termijn te verlengen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rhenen, verweerder

(gemachtigde: mr. K.V. van de Brug).

Procesverloop

Met het besluit van 11 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres geen medewerking verleend aan permanente vestiging van het bedrijf [bedrijf] (het bedrijf) op de [adres] te [woonplaats] . Bij dit besluit heeft verweerder wel aan eiseres een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor strijdig gebruik van het perceel aan de [adres] in [woonplaats] . Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor twee jaar verleend.
Met het besluit van 6 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft de voorschriften a tot en met c over het opstarten van een procedure om te komen tot planologische herontwikkeling van perceel naar woningbouw die zijn verbonden aan het primaire besluit, laten vervallen. Voor het overige heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2019. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar partner en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De behandeling op de zitting is aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om te onderzoeken of zij overeenstemming kunnen bereiken over de duur van de verleende omgevingsvergunning.
Eiseres heeft de rechtbank met de brief van 15 november 2019 geïnformeerd dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. In deze brief heeft eiseres de rechtbank ook geïnformeerd dat zij geen behoefte heeft aan een tweede zitting.
Met de brief van 21 november 2019 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om te laten weten of hij behoefte heeft aan een tweede zitting. Hier heeft verweerder niet op gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 6 januari 2020 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is eigenaar van het perceel aan de [adres] in [woonplaats] (het perceel), dat al sinds de jaren ’30 in het bezit is van de familie van eiseres. Haar partner is eigenaar van het bedrijf, dat al ruim 20 jaar is gevestigd op het perceel.
2. Het perceel heeft volgens het geldende bestemmingsplan ‘Rhenen buitengebied’ de enkelbestemming ‘bedrijf’, met de functieaanduiding ‘tuincentrum’. Gronden met de bestemming ‘bedrijf’ zijn volgens de planregels bedoeld voor bedrijven genoemd in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrijf van eiseres valt onder milieucategorie 3.1 zoals bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Tussen partijen is dan ook niet in geschil dat eiseres handelt in strijd met de regels van het bestemmingsplan door haar bedrijf op dit perceel te vestigen.
3. Door een verzoek om handhaving heeft verweerder in 2017 aan eiseres kenbaar gemaakt dat hij zal overgaan tot handhaving in verband met strijdig gebruik van het perceel. Vervolgens heeft eiseres op 15 december 2017 bij verweerder een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor permanent handelen in strijd met het bestemmingsplan op het perceel. Eiseres wil graag een permanente omgevingsvergunning omdat de toekomst van het bedrijf op dit moment nog onzeker is. Eiseres wil in haar keuzes in de bedrijfsvoering niet gedwongen worden door een termijn die door verweerder is opgelegd. Bovendien is zij gelet op de voorgeschiedenis, erg gehecht aan het perceel en de omgeving. De aanvraag van eiseres heeft geleid tot de besluiten van verweerder zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
4. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor de duur van twee jaar verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, elfde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, dus met de zogenoemde kruimelgevallenregeling.
5. Tijdens de behandeling op de zitting is met partijen gesproken over de duur van de verleende omgevingsvergunning. Verweerder heeft zich op de zitting bereid verklaard om de vergunde termijn van twee jaar in heroverweging te nemen, maar wilde daartoe van eiseres wel een onderbouwd verzoek ontvangen. Na aanhouding van de behandeling op de zitting heeft eiseres met de brief van 24 september 2019 van Lowijs advies bij verweerder verzocht om een omgevingsvergunning voor de duur van 10 jaar. Vervolgens heeft verweerder met de beslissing van 5 november 2019 aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor de duur van vijf jaar. Met de brief van 15 november 2019 heeft eiseres de rechtbank geïnformeerd dat zij, ondanks haar eerdere verzoek om de omgevingsvergunning te verlenen voor de duur van 5 jaar, ook met de gewijzigde duur van de omgevingsvergunning niet akkoord is.
De omvang van het geschil
6. Eiseres is blij met de verlenging van de termijn van twee naar vijf jaar, maar zij wil het liefst een permanent omgevingsvergunning voor handelen in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank zal in deze uitspraak beoordelen of dat mogelijk is. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op de vraag of verweerder terecht geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om op grond van de regels uit het bestemmingsplan af te wijken van de bestemming van het perceel (de zogenaamde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, en onder 1 van de Wabo). Vervolgens gaat de rechtbank in op de verlening van de omgevingsvergunning op grond van de kruimelgevallenregeling. Bij haar beoordeling ziet de rechtbank het nieuwe besluit van verweerder van 5 november 2019 als een gewijzigd besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor wat betreft de duur van de omgevingsvergunning. De rechtbank zal dit ook bij haar beoordeling betrekken.
Binnenplanse afwijking
7. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit het bestemmingsplan. Het specifieke perceel van eiseres is bestemd als tuincentrum. Een dergelijk gebruik brengt meer overlast voor de omgeving met zich dan de bedrijfsvoering van eiseres. Gelet op de ruimtelijke impact van het gebruik had verweerder de omgevingsvergunning daarom moeten verlenen op basis van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Er is in dat geval weinig toetsingsruimte meer voor verweerder. Op de zitting heeft eiseres in dat kader verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 september 2018. [1] De beleidsplannen van verweerder voor dit perceel mogen bij deze beoordeling door verweerder dan ook volgens eiseres geen rol spelen.
8. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat hij juist geen gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, omdat daarmee alleen een permanente omgevingsvergunning kan worden verleend. Volgens verweerder is een permanente omgevingsvergunning niet wenselijk gelet op het door de gemeenteraad vastgestelde beleidsstuk ‘Stedenbouwkundig plan Veeneind’. Dit plan geldt ook voor het perceel van eiseres en voorziet in de herontwikkeling naar woningbouw op deze locatie. Verweerder erkent dat hij eiseres niet kan dwingen om herontwikkeling naar woningbouw op haar perceel toe te staan. Verweerder heeft daarom eerdere voorwaarden aan de omgevingsvergunning laten vervallen. Desalniettemin is permante vestiging van het bedrijf op deze locatie gelet op de beleidsplannen voor de toekomst niet wenselijk, aldus verweerder.
9. De rechtbank stelt voorop dat (binnenplanse) afwijking van het bestemmingsplan een discretionaire bevoegdheid is en dat verweerder hierbij dus beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst of verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017 [2] .
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid mogen concluderen dat in dit geval geen gebruik kan worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Verweerder heeft bij zijn afweging de beleidsplannen mogen betrekken. Toepassing van de bevoegdheid zou in strijd zijn met die beleidsplannen en zou ertoe leiden dat de herontwikkeling naar woningbouw niet meer realiseerbaar is. De uitspraak waar eiseres op de zitting naar heeft verwezen, maakt dat niet anders. Uit deze uitspraak van de Afdeling volgt dat het opnemen van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in een bestemmingsplan inhoudt dat het eventuele gebruik daarvan in beginsel in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit uitgangspunt echter met name voor de opname in een bestemmingsplan van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en in mindere mate voor het gebruik maken van die bevoegdheid bij vergunningverlening. Mede gelet op de eerder genoemde beleidsruimte is er geen reden om aan te nemen dat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor binnenplanse afwijking in beginsel moet worden verleend indien aan de in het bestemmingsplan opgenomen regels voor afwijking is voldaan. Verweerder dient op dat punt bij het besluit over de omgevingsvergunning een integrale belangenafweging te maken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2011, ECLI:NL:RVS:BR2321), mede vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Eiseres heeft bovendien niet inhoudelijk gemotiveerd toegelicht waarom haar bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zodat ook wordt voldaan aan het toepassen van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. De beroepsgrond slaagt niet.
Kruimelgeval
11. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder haar een omgevingsvergunning op grond van de kruimelgevallenregeling moet verlenen voor de maximaal toegestane duur van 10 jaar. Eiseres heeft echter geen gronden gericht tegen de door verweerder gehanteerde termijn van vijf jaar en heeft bovendien niet geconcretiseerd waarom in haar specifieke geval de omgevingsvergunning voor 10 jaar moet worden verleend. Gelet op alle omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder de termijn in redelijkheid heeft kunnen beperken tot vijf jaar. Verweerder heeft zijn stedenbouwkundige visie bij deze beoordeling kunnen betrekken. Bovendien heeft verweerder zich op de zitting nog bereid verklaard om na ommekomst van de termijn met partijen te overleggen over de mogelijkheden om de termijn verder te verlengen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
12. Eiseres krijgt van de rechtbank geen gelijk. Verweerder heeft in redelijkheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om aan eiseres een tijdelijke omgevingsvergunning voor de duur van vijf jaar te verlenen voor het gebruiken van het perceel in strijd met het bestemmingsplan. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een langere termijn had moeten verlenen.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.