ECLI:NL:RBMNE:2020:2427

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
C/16/486168 / FO RK 19-1242
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide zorgregeling na uitdrukkelijke wens kinderen met waarschuwing aan vader

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 juli 2020 een tussenbeschikking gegeven in een familiekwestie tussen een vader en een moeder met betrekking tot de omgangsregeling van hun twee kinderen, geboren in 2006 en 2009. De vader had eerder verzocht om een omgangsregeling, maar deze was aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad adviseerde om de beslissing op het verzoek van de vader voor zes maanden uit te stellen, met de mogelijkheid om begeleide omgang te starten onder regie van het Wijkteam. De kinderrechter heeft dit advies gevolgd en benadrukt het belang van een zorgvuldige opbouw van het contact tussen de vader en de kinderen, die bij de moeder wonen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat beide kinderen graag contact willen met hun vader, maar dat dit contact onder begeleiding moet plaatsvinden vanwege de kwetsbaarheid van de kinderen en de lange periode dat zij hun vader niet hebben gezien. De vader is gewaarschuwd dat hij zich aan de gemaakte afspraken moet houden, omdat het niet verschijnen op afspraken schadelijk kan zijn voor het vertrouwen van de kinderen. De kinderrechter heeft besloten dat na het eerste contactmoment een evaluatie moet plaatsvinden om te bepalen of er meer begeleide contactmomenten kunnen volgen. De advocaten van de ouders zijn verzocht om de kinderrechter op de hoogte te houden van de voortgang van het begeleide contact.

De beslissing van de kinderrechter is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/486168 / FO RK 19-1242
Omgangsregeling
Beschikking van 3 juli 2020
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.F.W. Veraar,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. W.J.L. Zwaan.

1.De procedure

1.1.
De kinderrechter heeft eerder op 15 augustus 2019 en op 15 oktober 2019 een beschikking gegeven tussen partijen. In de beschikking van 15 oktober 2019 heeft de kinderrechter de beslissing op het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling aangehouden (uitgesteld). Daarbij heeft de kinderrechter aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gevraagd om een onderzoek te doen naar de vraag of omgang in het belang van de kinderen [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] is en, zo ja, hoe die omgang dan moet worden opgebouwd.
1.2.
Daarna heeft de kinderrechter de volgende stukken ontvangen:
  • de brief van de Raad van 3 juni 2020, met als bijlage het rapport van 29 mei 2020;
  • de brief van de moeder van 17 juni 2020.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De ouders hebben samen twee kinderen, namelijk:
  • [minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2006;
  • [minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2009.
2.2.
[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] wonen bij de moeder. De vader heeft aan de kinderrechter verzocht om een omgangsregeling tussen hem en [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] vast te stellen.
2.3.
De Raad adviseert in zijn rapport om de beslissing op het verzoek voor zes maanden uit te stellen. In de tussentijd kan dan begeleide omgang worden opgestart tussen de vader en [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] te starten, onder regie van het Wijkteam. Binnen die zes maanden moet dan worden geëvalueerd hoe het contact verloopt en of en, zo ja, welk vervolg daaraan moet worden gegeven.

3.De beoordeling

3.1.
De kinderrechter zal de beslissing op de zaak aanhouden (uitstellen) voor de duur van zes maanden, zoals de Raad heeft geadviseerd. Daarbij acht de kinderrechter het van belang dat zo snel mogelijk wordt gestart met begeleide omgang tussen de vader en [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] , voor zover dat nog niet is gebeurd. Na zes maanden zal de kinderrechter dan beoordelen of er een concrete omgangsregeling kan worden vastgelegd, met of zonder begeleiding. De kinderrechter zal uitleggen waarom hij dit de juiste gang van zaken vindt.
3.2.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat beide kinderen graag weer contact willen met hun vader. Met name [voornaam van minderjarige 2] lijkt erg enthousiast te zijn over contact met vader. Deze wens van de kinderen maakt dat de kinderrechter vindt dat snel een eerste contact moet plaatsvinden.
3.3.
Net als de Raad vindt de kinderrechter wel dat een dergelijk contact onder begeleiding moet plaatsvinden. De kinderen hebben de vader namelijk al lange tijd niet gezien. Het is dan ook onzeker hoe de kinderen zullen reageren als zij hun vader nu weer gaan zien. Daarbij komt dat de kinderen kwetsbaar zijn, doordat zij in hun jonge kinderjaren het nodige hebben meegekregen van de echtscheidingsstrijd tussen de ouders. Beide ouders moeten er dan ook voor waken om geen gebeurtenissen uit het verleden op te gaan rakelen en de kinderen niet belasten met negatieve ideeën over de andere ouder. Voor [voornaam van minderjarige 1] geldt dat hij extra kwetsbaar is, omdat bij hem ADHD is geconstateerd en hij daardoor meer dan een gemiddeld kind behoefte heeft aan structuur en duidelijkheid. Daarbij deelt de kinderrechter de zorg van de Raad over hoe vader over de problematiek van [voornaam van minderjarige 1] denkt. De moeder is er nu in geslaagd om voor [voornaam van minderjarige 1] stabiliteit en rust te bieden, wat de kinderrechter een compliment aan moeder waard vindt. Die rust en stabiliteit zou kunnen worden verstoord als de vader aan [voornaam van minderjarige 1] zou laten merken dat hij anders over zijn problematiek denkt. Voor de rust van [voornaam van minderjarige 1] en het slagen van de begeleide contacten is het dan ook van cruciaal belang dat de vader zijn ideeën daarover voor zich houdt en de aanwijzingen van de hulpverlening strikt opvolgt. Het herstel van het contact moet nu voorrang krijgen. Ook heeft de kinderrechter nog de zorg dat de vader moeite zal hebben om de gemaakte afspraken na te komen. Daarom wijst de kinderrechter de vader er uitdrukkelijk op dat hij strikt op de afgesproken momenten zal moeten verschijnen. Het is namelijk ronduit slecht voor het vertrouwen van de kinderen als hij niet zou komen opdagen.
3.4.
Omdat onduidelijk is hoe de kinderen op het eerste contact zullen reageren, kan de kinderrechter nu niet een meer concrete omgangsregeling vastleggen. De kinderrechter zal daarom bepalen dat na het eerste contactmoment een evaluatie moet plaatsvinden en dat vervolgens het Wijkteam, in overleg met de andere betrokken hulpverlening, kan bepalen of er daarna nog meer begeleide contactmomenten kunnen volgen. Net als de Raad kan de kinderrechter zich daarbij voorstellen dat die begeleide contactmomenten dan één keer per maand zullen zijn. Tot slot zal de kinderrechter de advocaten van de ouders verzoeken om uiterlijk op
28 december 2020aan hem te laten weten hoe het begeleide contact is verlopen en hoe de procedure volgens hen verder moet verlopen. Als het verloop van het begeleide contact het nodig maakt dat er eerder een beslissing van de kinderrechter nodig is, dan kunnen zij dat ook eerder aangeven.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
houdt de beslissing op het verzoek van de vader aan tot
28 december 2020;
4.2.
bepaalt dat de vader gerechtigd is tot in ieder geval één begeleid contactmoment met [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] , met de bepaling dat na dit contactmoment een evaluatie moet plaatsvinden en dat vervolgens het Wijkteam, in overleg met de andere betrokken hulpverlening, kan bepalen of er daarna nog meer begeleide contactmomenten zullen volgen;
4.3.
verzoekt de advocaten van de ouders om uiterlijk op
28 december 2020aan de kinderrechter te laten weten hoe het begeleid contact is verlopen en hoe de procedure volgens hen verder zou moeten verlopen.
Dit is de beslissing van kinderrechter mr. A.R. Scharrenborg, tot stand gekomen in samenwerking met mr. J.A.M.H. de Wit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.