2.1.De kantonrechter heeft de drie deskundigen in het tussenvonnis van 15 mei 2019 gevraagd om de volgende drie vragen te beantwoorden:
is de door de Staat per 1 juli 2017 voorgestelde herziene huurprijs voor de door [gedaagde] van de Staat gehuurde ligplaats redelijk, in die zin dat de per 1 juli 2017 voorgestelde huurprijs van € 1.428,08 per jaar is aan te merken als een gelijkwaardige (marktconforme) tegenprestatie voor het genot van het gehuurde,
als de deskundigen tot het oordeel komen dat de door de Staat voorgestelde huurprijs in dit geval niet redelijk is, welke huurprijs kan dan wel als een redelijke huurprijs worden beschouwd,
geeft het onderzoek aanleiding tot aanvullende opmerkingen?
De deskundigen hebben die vragen in hun conclusie als volgt beantwoord:
“De huurwaarde is door deskundigen bepaald op € 2.420,78 per jaar hetgeen meer dan 10% afwijkt van de door de Staat gehanteerde redelijke huurprijs. Deskundigen zijn van mening dat het voorstel van de Staat
nietals een redelijke huurprijs kan worden beschouwd” (pagina 49 van het rapport).
“Om tot een huurwaarde te komen hebben deskundigen recente referentietransacties (koop en huur) van percelen water bestemd met een ligplaats geanalyseerd om de huurwaarde per m2 water te herleiden. Deskundigen stellen de huurwaarde vast voor de ligplaats gelegen aan het [...] [nummeraanduiding 1] te [plaatsnaam] op € 17,50 per m2 ligplaats per jaar. De ligplaats is 153,7 m2 groot hetgeen leidt, rekening houdend met de afslag van 10% ten behoeve van geluidsoverlast, tot een huurwaarde per 1 juli 2017 van € 2.420,78 per jaar wat als een redelijke huurprijs kan worden beschouwd” (pagina 50 van het rapport).
“Deskundigen hebben geen aanvullende opmerkingen” (pagina 50 van het rapport).