Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de tussenvonnissen van 29 november 2017, 27 juni 2018 en 17 oktober 2018, de rolbeslissing van 13 maart 2019 en het tussenvonnis van 15 mei 2019
- het deskundigenbericht van 29 januari 2020
- de akte na deskundigenbericht van de Staat
- de antwoordakte na deskundigenbericht van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling
nietals een redelijke huurprijs kan worden beschouwd” (pagina 50 van het rapport).
een willekeurige huurderper 1 juli 2017 bereid zou zijn te betalen voor een ligplaats als die van [gedaagde] , met een tijdelijke woonbestemming. Dat die huurprijs lager zal uitvallen dan de huurprijs van een ligplaats met een permanente woonbestemming ligt in de rede: voor de eigenaar van een woonboot betekent een permanente woonbestemming immers dat hij zijn woonboot makkelijker zal kunnen verkopen als hij dat wenst en dat hij voor zijn woonboot een hogere koopprijs zal kunnen bedingen. Dat maakt een ligplaats met permanente woonbestemming aantrekkelijker voor potentiële huurders. De vergelijking die de deskundigen maken met de huurprijzen van voor sloop bestemde woningen gaat daarnaast niet op. Het wettelijk systeem voor het bepalen van de huurprijzen van woonruimte, dat van dwingend recht is, is niet van toepassing op de huur van een ligplaats en is niet van invloed op de hoogte van de huur voor een ligplaats voor een woonboot op de vrije markt. Het gaat hier immers niet om de huur van een woning of woonboot, maar van een ligplaats voor een woonboot, waarvan de huurder eigenaar is.