Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met 11 producties, die op 6 mei 2020 bij [gedaagde] is bezorgd. In de dagvaarding is vermeld dat de procedure in verband met het corona-virus schriftelijk zal worden gevoerd,
- de conclusie van antwoord met 11 producties,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
3.De vorderingen van [eiser]
4.De beoordeling
bij het einde van de huurniet uiterlijk op de laatste dag van de huur, volledig heeft ontruimd. Partijen zijn het erover eens dat de huurovereenkomst nog niet is geëindigd: [gedaagde] heeft aan [eiser] een beëindigingsvoorstel gedaan, dat door [eiser] is afgewezen, waarbij [eiser] erop heeft gewezen dat de huurovereenkomst voortduurt tot 31 december 2023. Daarbij komt dat niet valt in te zien op grond waarvan [gedaagde] in april/mei 2020 ten opzichte van [eiser] verplicht zou zijn geweest tot ontruiming over te gaan van het gehuurde. De sommatiebrief van 6 april 2020 is daarover ook niet duidelijk. Een buitengerechtelijke ontbinding door de verhuurder op grond van wanprestatie is bij huur van bedrijfsruimte in elk geval niet mogelijk. Onvoldoende aannemelijk is daarom dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] de boete verschuldigd is geworden door geen gevolg te geven aan de sommatie tot ontruiming in voornoemde brief van 6 april 2020. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.