ECLI:NL:RBMNE:2020:2418

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
8579407 MC EXPL 20-3934
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een minnelijke regeling en de gevolgen van overmacht in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. [eiser] had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met [gedaagde], die hem op 4 december 2019 op staande voet had ontslagen. [eiser] verzocht de kantonrechter om het ontslag te vernietigen en om nakoming van een op 5 maart 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst hield in dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de bijbehorende financiële afspraken. Echter, [gedaagde] beroept zich op overmacht en onvoorziene omstandigheden als gevolg van de coronamaatregelen, waardoor zij niet in staat zou zijn om aan haar verplichtingen te voldoen.

De kantonrechter oordeelde dat het beroep op overmacht niet gegrond was, omdat de financiële problemen van [gedaagde] niet als overmacht konden worden aangemerkt. De rechter benadrukte dat betalingsonmacht niet ontheft van de verplichting tot betaling. Ook het beroep op onvoorziene omstandigheden werd afgewezen, omdat [gedaagde] niet had aangetoond dat zij aanspraak had gemaakt op overheidssteun of dat de coronacrisis haar verplichtingen onredelijk zwaar maakte. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vernietiging van het ontslag op staande voet, omdat er al overeenstemming was bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

De rechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van diverse bedragen aan [eiser], waaronder loon, een beëindigingsvergoeding, en kosten van rechtsbijstand, en heeft de proceskosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 583,00. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 8579407 MC EXPL 20-3934
Vonnis van 24 juni 2020
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. W.P. Ganzeboom,
tegen:
de besloten vennootschap,
[gedaagde] B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.L.J. Leijendekker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 33 producties, namens [eiser] , ter griffie ingekomen op 30 januari 2020;
- het verweerschrift, met 13 producties, namens [gedaagde] ;
- de brief met producties 34 tot en met 45 van 3 maart 2020 waarin namens [eiser] het verzoek is gewijzigd.
1.2.
De mondelinge behandeling was aanvankelijk bepaald op 6 maart 2020. Bij faxbericht van 6 maart 2020 heeft mr. Ganzeboom de kantonrechter echter meegedeeld dat partijen op hoofdlijnen overeenstemming over een regeling hadden bereikt. Partijen verzochten daarom gezamenlijk aanhouding van de procedure voor een periode van vier weken. Het verzoek tot aanhouding is door de kantonrechter ingewilligd.
1.3.
Mr. Ganzeboom heeft op 6 april 2020 de kantonrechter onder verwijzing naar de producties 46 tot en met 48 bericht dat partijen overeenstemming hebben bereikt, maar dat [gedaagde] niet verder wenst mee te werken aan vastlegging van de afspraken in een vaststellingsovereenkomst en effectuering van de afspraken. Om die reden verzocht mr. Ganzeboom om zonder mondelinge behandeling te beslissen op het gewijzigde petitum.
1.4.
[gedaagde] heeft de kantonrechter op 20 april 2020 verzocht de behandeling van de zaak voort te zetten en een datum te bepalen voor de mondelinge behandeling.
1.5.
De kantonrechter heeft daarop een mondelinge behandeling bepaald. Deze behandeling heeft op 12 juni 2020 via Skype plaatsgehad. Aan de mondelinge behandeling hebben [eiser] en zijn gemachtigde deelgenomen. Van de zijde van [gedaagde] hebben [A] (bestuurder), [B] (manager) en de gemachtigde deelgenomen.
1.6.
Ter zitting heeft de kantonrechter bevolen dat de procedure in de stand waarin deze zich bevond op grond van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.
1.7.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] houdt zich bezig met het organiseren en uitvoeren van (grote) feesten, partijen en evenementen in haar feestzaal in [vestigingsplaats] .
2.2.
[eiser] heeft werkzaamheden verricht voor [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
[gedaagde] heeft [eiser] op 4 december 2019 op staande voet ontslagen.
2.4.
In het inleidende verzoekschrift heeft [eiser] onder andere verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen en hem toe te laten tot zijn werk.
2.5.
Op 3 maart 2020 zond de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van [gedaagde] een e-mail met de volgende inhoud:

Ik heb uw voorstel besproken met cliënt, maar dit wordt niet aanvaard. Mijn cliënt is breid uitstel van behandeling van zijn zaak te vragen aan de rechtbank en als uitvoering is gegeven aan hetgeen wij overeenkomen, het verzoek in te trekken onder de navolgende voorwaarden:
1. Het ontslag op staande voet wordt ingetrokken. Partijen beëindigen het dienstverband met wederzijds goedvinden wegens een neutrale reden per een datum waarbij de fictieve opzegtermijn in acht wordt genomen indien in maart 2020 overeenstemming wordt bereikt is de eerst mogelijke einddatum 1 mei 2020.
2. Aan mijn cliënt wordt het loon c.a. vanaf 1 november tot de einddatum uitbetaald. Dit dient vergezeld te gaan van deugdelijke salarisstroken. De betaling en verstrekking van loonspecificaties vindt uiterlijk 3 weken na het bereiken van overeenstemming plaats;
3. Mijn cliënt zal zich hersteld melden uiterlijk 4 weken voor de einddatum en zal vrijgesteld zijn van de verplichting om arbeid te verrichten.
4. Aan cliënt wordt een transitievergoeding betaald van € 7.029,- bruto;
5. Aan cliënt wordt het bedrag van € 1.200,- netto betaald, zijnde door hem voorgeschoten gelden;
6. De kosten rechtsbijstand die cliënt heeft moeten maken ad € 4.500,- exclusief BTW worden, na ontvangst van een op naam van cliënt gestelde kopie van de factuur, binnen 14 dagen aan cliënt vergoed;
7. Er vindt een normale eindafrekening plaats per de einddatum, waarbij opgebouwde vakantietoeslag tot de einddatum en openstaand verlof (€ 4.400,- cliënt heeft gedurende twee jaren geen dag vakantie opgenomen ) zal worden uitbetaald. Ter zake wordt een eindafrekening opgemaakt en aan cliënt verstrekt. De betaling en verstrekking van de eindafrekening vindt uiterlijk 3 weken na het bereiken van overeenstemming plaats;
8. Uw cliënte en haar bestuursleden zullen zich niet in negatieve zin over client uitlaten, Uw cliënte verklaart dat mijn cliënt zich niet schuldig heeft gemaakt aan verduistering van geld c.q. aannemen van contant geldt met de bedoeling dit zelf te houden. Uiteraard wordt geen aangifte tegen cliënt gedaan, Client ontvangt een positief geformuleerd getuigschrift.
9. Voor zover cliënt een post-contractueel beding heeft wordt hij uit de verplichtingen daarvan ontheven.
10. Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande over en weer finale kwijting. De finale kwijting ziet uitdrukkelijk niet op de beloning/ vergoeding die cliënt nog dient te ontvangen met betrekking tot de periode 1 april 2015 tot en met 31 maart 2018 en ziet niet op de vergoeding van overuren over de periode 1 april 2018 tot en met de einddatum;”
2.6.
Per e-mail van 5 maart 2020 reageerde de gemachtigde van [gedaagde] als volgt:
“Wij bespraken de voorstellen telefonisch die over en weer zijn gedaan en ik meen dat partijen een akkoord hebben bereikt. Dit akkoord luidt als. Ik houd weer de volgorde aan van uw email van 3 maart jl.
1. Akkoord
2. Akkoord
3. Akkoord
4. Transitievergoeding E 3000,- bruto waarbij expliciet wordt aangegeven dat deze vergoeding wordt betaald voor de periode vanaf april 2018 tot 1 mei 2020 (kan per separate email zoals besproken)
5. Akkoord.
6. Akkoord tot een bedrag van E 2500,= ex btw
7. Akkoord, opgebouwde vakantietoeslag bedraagt zoals overeengekomen E 2200 netto
8. Partijen laten zich over en weer niet negatief uit over elkaar. Er wordt een positief getuigschrift verstrekt. U doet daartoe een voorstel. Er volgt geen finale kwijting tav de door mijn cliente gestelde diefstal/verduistering en cliente behoudt zich het recht voor aangifte terzake te doen en de schade op uw client te verhalen.
9. Akkoord
10. Geen finale kwijting, zie ook pnt 8. Het staat uw client vrij een procedure te starten over zijn gepretendeerde aanspraak op beloning over de periode april 2015/maart 2018
11. Over en weer vinden op geen enkele manier verrekeningen plaats op hetgeen is overeengekomen.
U bericht de kantonrechter morgenochtend 6/3/2020 dat partijen een akkoord hebben bereikt en de zitting geen doorgang behoeft. U trekt het verzoekschrift in. Partijen werken bovenstaande afspraken uit in een vaststellingsovereenkomst die door partijen in de maand maart 2020 dient te worden ondertekend. Uw concept-vaststellingsovereenkomst zie ik graag tegemoet.”
2.7.
Bij e-mail van 5 maart 2020 schreef de gemachtigde van [eiser] onder andere aan de gemachtigde van [gedaagde] : “
Uw weergave van de gemaakte afspraken is akkoord, met dien verstande dat ik de rechtbank zal vragen de zaak aan te houden voor 4 weken, zodat in de tussentijd de vso kan worden getekend.
2.8.
[eiser] heeft vervolgens een concept vaststellingsovereenkomst toegezonden aan [gedaagde] , maar [gedaagde] wil deze niet ondertekenen.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] verzoekt, na wijziging van dit verzoek, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. het op 4 december 2019 gegeven ontslag op staande voet te vernietigen;
II. te bepalen dat [gedaagde] de tussen partijen gesloten overeenkomst d.d. 5 maart 2020 dient na te komen en in dat verband;
a. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen het loon ad € 3.905,72 bruto, te vermeerderen met vakantie (8%) vanaf 1 november 2019 totdat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn beëindigd, onder afgifte van deugdelijke loonspecificaties;
b. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een beëindigingsvergoeding van
€ 3.000,00 bruto;
c. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.200,00 netto, zijnde de door [eiser] voorgeschoten gelden;
d. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.500,00 exclusief BTW (€ 3.025,00 inclusief BTW) als bijdrage in de door [eiser] gemaakte kosten van rechtsbijstand;
e. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.200,00 netto wegens openstaand verlof per datum einde dienstverband en voorts te veroordelen om aan [eiser] te betalen de opgebouwde vakantietoeslag vanaf 1 juni 2019 tot en met 1 mei 2020;
f. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] af te geven een positief geformuleerd getuigschrift;
g. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1.
In het verzoekschrift heeft [eiser] , door het gewijzigde petitum, feitelijk nakoming van de tussen hem en [gedaagde] op 5 maart 2020 gesloten vaststellingsovereenkomst verzocht. Hoewel deze vaststellingsovereenkomst is gesloten in het kader van een beëindiging van een arbeidsovereenkomst, is het verzoek, anders dan [eiser] heeft betoogd, naar het oordeel van de kantonrechter niet gegrond op hetgeen is bepaald in afdeling 9, titel 10, boek 7 BW. Het aanhangig maken van een dergelijke vordering door middel van een verzoekschrift, zoals toegelaten c.q. bepaald is in artikel 7:686a lid 2 BW is dan ook niet juist; één en ander had bij dagvaarding moeten worden ingeleid.
4.2.
Ter comparitie heeft de kantonrechter dan ook op grond van artikel 69 lid 2 Rv bevolen dat de procedure in de stand waarin zich deze bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Een bevel tot verbetering dan wel aanvulling van processtukken, zoals bedoeld in lid 1 van laatstgenoemd artikel, kan naar het oordeel van de kantonrechter achterwege blijven. Partijen zijn immers verschenen ter comparitie en zijn nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld hun stellingen (eventueel) aan te passen.
4.3.
Partijen twisten niet over het bestaan van de vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] heeft erkend dat op 5 maart 2020 overeenstemming is bereikt over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zodat de vorderingen van [eiser] in die zin voor toewijzing gereed liggen. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat zij een grote feestzaal exploiteert waarin grote [.] en [..] feesten worden gegeven voor zo’n 100 tot 300 gasten. Deze activiteiten liggen door de corona-maatregelen sinds 16 maart 2020 stil en er is geen enkel concreet vooruitzicht op het hervatten van de activiteiten. Gezien de omvang van de feesten worden ook per 1 juli 2020 de activiteiten niet hervat. Er zijn geen werknemers meer in de onderneming en de schuldenlast is zo aanzienlijk dat gevreesd wordt voor een faillissement. Uit dit betoog maakt de kantonrechter op dat [gedaagde] bedoeld heeft te stellen dat nakoming door [eiser] thans niet verlangd kan worden, omdat sprake is van overmacht dan wel onvoorziene omstandigheden die nakoming op dit moment in de weg staat.
4.4.
Voor een geslaagd beroep op overmacht is ingevolge artikel 6:75 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist dat de tekortkoming niet is te wijten aan de schuld van de debiteur en ook niet op grond van de wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn risico komt. Om een beroep op overmacht te rechtvaardigen moet de belemmering de prestatie zelf betreffen. Van overmacht wordt niet gesproken, indien door een later ingetreden verandering van de omstandigheden het aanvankelijk bestaande evenwicht tussen de wederzijdse prestaties wordt verbroken.
4.5.
In dit geval is de prestatie zelf, de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, niet belemmerd. Het gaat om de benodigde financiële middelen die volgens [gedaagde] niet voldoende voor handen zijn door de coronacrisis, wat [eiser] heeft betwist. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling geen stukken in het geding gebracht die dit ondersteunen. Of haar standpunt echter juist is kan in het midden blijven, want ook indien het voor [gedaagde] als gevolg van de coronacrisis financieel zwaar is, is dit een omstandigheid die voor risico van [gedaagde] komt. Betalingsonmacht ontheft [gedaagde] niet van haar verplichting tot betaling jegens [eiser] . [gedaagde] kan niet gevolgd worden in haar standpunt dat [eiser] op de hem toekomende bedragen moet wachten tot zij weer in staat is om betalingen te verrichten. [gedaagde] kan haar ondernemersrisico niet afwentelen op [eiser] . Bovendien is volstrekt onduidelijk of en wanneer [gedaagde] haar betalingsverplichting jegens [eiser] dan wel na zou kunnen komen.
4.6.
Ten aanzien van een beroep op onvoorziene omstandigheden op grond van artikel 6:258 lid 1 BW stelt de rechtbank voorop dat het uitgangspunt in het contractenrecht is dat overeenkomsten moeten worden nagekomen. Indien echter sprake is van onvoorziene omstandigheden kan de rechter op vordering van een van partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden als de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst kan worden verwacht. Een beroep op artikel 6:258 BW wordt slechts in uitzonderlijke gevallen gehonoreerd.
4.7.
Hoewel de coronacrisis zeker een uitzonderlijke omstandigheid is die geen van partijen heeft kunnen voorzien en waar de overeenkomst geen regeling voor biedt, is net als bij het beroep op overmacht de vraag voor wiens rekening en risico die omstandigheid moet komen. [gedaagde] heeft haar beroep op overmacht niet specifiek onderbouwd. Onduidelijk is bijvoorbeeld of zij aanspraak heeft gemaakt op enige overheidsregeling ter ondersteuning van ondernemers en wat daarvan de uitkomst was. Onder andere het al dan niet toekennen van financiële ondersteuning en, bij toekenning, de hoogte daarvan, is van belang bij de belangenafweging tussen partijen en de beoordeling of de overeenkomst ongewijzigd in stand dient te blijven. Nu niet kan worden beoordeeld of op grond van de coronacrisis wijziging of ontbinding van de overeenkomst aan de orde is, komen de gevolgen van deze crisis daarom voor rekening van [gedaagde] als werkgever van [eiser] .
4.8.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter de vorderingen van [eiser] onder II b tot en met f, waarvan de juistheid door [gedaagde] niet is betwist, toewijzen. De vordering onder I, de vernietiging van het ontslag op staande voet, wordt afgewezen nu uit de door partijen gewisselde correspondentie blijkt dat reeds overeenstemming was bereikt over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 mei 2020. De vordering onder I a zal hierdoor beperkt worden toegewezen door rekening te houden met de hiervoor genoemde einddatum van 1 mei 2020.
4.9.
Gelet op de uitkomst van de procedure zal [gedaagde] veroordeeld worden in de kosten gevallen aan de zijde van [eiser] . Deze kosten worden begroot op € 583,00, waaronder € 500,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat [gedaagde] de tussen partijen gesloten overeenkomst van 5 maart 2020 dient na te komen en veroordeelt [gedaagde] in dat verband;
om aan [eiser] te betalen het loon ad € 3.905,72 bruto, te vermeerderen met de vakantietoeslag van 8% vanaf 1 november 2019 tot 1 mei 2020, onder afgifte van deugdelijke loonspecificaties;
om aan [eiser] te betalen een beëindigingsvergoeding van € 3.000,00 bruto;
om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.200,00 netto, zijnde de door [eiser] voorgeschoten gelden;
om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.500,00 exclusief BTW (€ 3.025,00 inclusief BTW) als bijdrage in de door [eiser] gemaakte kosten van rechtsbijstand;
om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.200,00 netto wegens openstaand verlof per datum einde dienstverband;
om aan [eiser] te betalen de opgebouwde vakantietoeslag vanaf 1 juni 2019 tot en met 1 mei 2020;
om aan [eiser] af te geven een positief geformuleerd getuigschrift.
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 583,00, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van [eiser] ;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Jaarsveld op 24 juni 2020.