Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
gezamenlijk. Omdat de handtekening van [A] op de huurovereenkomst ontbreekt, is de huurovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand gekomen. Daar komt bij dat het optreden van [gedaagde] tegelijk als gevolmachtigde en als wederpartij van [eiseres] in strijd is met artikel 3:68 BW, zodat ook om die reden de huurovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, aldus [eiseres] .
verhuur tweede woning [adres ] ’in combinatie met de schriftelijke verklaring van [C] van 10 juni 2020. In deze door [gedaagde] in het geding gebrachte verklaring, verklaart [C] onder meer:
In 2016 hoorde ik van [eiseres] dat zij aan de [adres ] in [woonplaats] waar zijzelf, [A] en in het verleden ook [E] woonde nog een woning had aangekocht, met het idee dat [gedaagde](toevoeging voorzieningenrechter, lees: [gedaagde] )
en haar gezin hier dan ook zouden komen wonen (…). Dit is dan ook in december 2016 zo besproken tijdens een bespreking ten kantore van PWC in Amsterdam en er is een huur van € 800,-- per maand overeengekomen. Mij is gevraagd of ik de formaliteit hiervan in een standaard huurovereenkomst wilde vormgeven. In verband met mijn vakantie en wat andere dringende zaken heb ik dit begin 2017 voor hun geregeld.”
is op basis van een huurovereenkomst (…) woonachtig in een door mevrouw [eiseres] gehuurde woning’. Het door Werknemer te betalen huurbedrag ad EUR 800 wordt maandelijks ingehouden op de loon van Werknemer.’