ECLI:NL:RBMNE:2020:2406

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
UTR 20 /581
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht door eiseres die werkzaamheden verrichtte voor een stichting

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. Eiseres ontving vanaf 23 december 2014 bijstand, maar in 2019 werd een handhavingsonderzoek gestart naar haar activiteiten voor een stichting waar zij als voorzitter werkzaam was. Eiseres had deze werkzaamheden niet gemeld bij de gemeente, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van eerder ontvangen bijstand. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij de stichting had opgericht en dat zij daar werkzaamheden verrichtte die op geld waardeerbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij recht had op bijstand in de periode waarin zij de inlichtingenplicht had geschonden. Eiseres had ook geen objectieve en verifieerbare administratie overgelegd die haar recht op bijstand kon onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om terugvordering af, omdat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, maar niet in een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder

(gemachtigde: T.I. Wever).

Procesverloop

1. Eiseres ontving vanaf 23 december 2014 een bijstandsuitkering.
1.1.
Eind 2018 heeft eiseres tijdens een gesprek met haar werkcoach verklaard dat ze vrijwilligerswerk doet voor de kerk [kerk] . Eiseres heeft vervolgens op 13 februari 2019 een overeenkomst van haar werkzaamheden voor de kerk ingeleverd waarin staat dat ze 12 uur per week voor € 6,50 per uur werkzaamheden verricht voor de Stichting [stichting] (Stichting). De inkomsten uit deze door eiseres opgegeven werkzaamheden voor de Stichting zijn vervolgens aangemerkt als inkomen en met de bijstand van eiseres verrekenend.
1.2.
In overleg met het Team Handhaving heeft de klantmanager besloten om gegevens bij eiseres op te vragen. Eiseres heeft op 25 en 27 maart 2019 en op 1 en 10 april 2019 stukken ingeleverd.
1.3.
Op 4 juni 2019 is een handhavingsonderzoek gestart. Daarbij is onder andere internetonderzoek gedaan en is eiseres bij brief van 19 juli 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 24 juli 2019. In die brief is zij gevraagd om de in deze brief genoemde bewijsstukken mee te nemen.
Omdat eiseres op 24 juli 2019 niet op het gesprek is gekomen heeft verweerder bij besluit van 24 juli 2019 eiseres’ recht op bijstand opgeschort. Eiseres is in dit besluit uitgenodigd voor een gesprek op 25 juli 2019 en is gevraagd de in dit besluit genoemde bewijsstukken mee te nemen. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 25 juli 2019 heeft een gesprek met eiseres plaatsgevonden. De resultaten van het handhavingsonderzoek staan in het adviesrapport Handhaving van 16 augustus 2019 (rapport).
1.5.
Verweerder heeft bij besluit van 21 augustus 2019 de bijstand van eiseres met ingang van 24 juli 2019 ingetrokken omdat eiseres het verzuim niet binnen de hersteltermijn heeft hersteld. Ook heeft verweerder eiseres’ recht op bijstand over de periode van 6 juni 2017 tot en met 23 juli 2019 ingetrokken omdat eiseres niet heeft gemeld dat zij op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht voor de Stichting. Eiseres heeft niet gemeld dat zij de Stichting heeft opgericht en heeft de omvang van haar rol binnen deze Stichting verzwegen. Dit is een schending van de inlichtingenplicht. Omdat eiseres heeft verklaard dat zij geen administratie of urenregistratie heeft bijgehouden kan volgens verweerder het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.6.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 22 augustus 2019 de over de periode van 6 juni 2017 tot en met 30 juni 2019 gemaakte kosten van bijstand van eiseres teruggevorderd tot een bedrag van € 28.140,89.
1.7.
Eiseres heeft tegen de onder 1.5. en 1.6. vermelde besluiten bezwaar gemaakt.
1.8.
De commissie bezwaarschriften heeft op 9 januari 2020 advies uitgebracht. Overeenkomstig dit advies heeft verweerder op 10 januari 2020 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
1.9.
Tegen het besluit van 10 januari 2020 heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft op 23 maart 2020 een verweerschrift ingediend.
1.10.
De rechtbank heeft dit beroep behandeld op de zitting van 23 juni 2020 via een Skype-verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3. De rechtbank stelt, gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat eiseres geen gronden tegen de op artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw) gebaseerde intrekking na de opschorting heeft aangevoerd.
De intrekking
4. De periode waarop de op artikel 54, derde lid, van de Pw gebaseerde intrekking ziet loopt van 6 juni 2017 tot en met 23 juli 2019 (te beoordelen periode).
4.1.
Het besluit waarbij het recht op bijstand wordt ingetrokken is een voor eiseres belastend besluit. Daarom moet verweerder aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan.
4.2.
Verweerder heeft het recht op bijstand over de te beoordelen periode ingetrokken omdat eiseres haar activiteiten als voorzitter van de Stichting niet heeft gemeld. Dit zijn volgens verweerder activiteiten waarvoor normaal gezien betaald wordt. Bovendien heeft eiseres ook verklaard dat zij inkomsten van de Stichting heeft ontvangen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat als zij de inlichtingenplicht wel was nagekomen zij recht had gehad op (aanvullende) bijstand. Verweerder komt tot de conclusie dat als gevolg van schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat haar activiteiten voor de Stichting geen economische activiteiten en niet op geld waardeerbaar zijn en dat het uitoefenen van een godsdienstige activiteit niet is onderworpen aan de inlichtingenplicht. Dit betekent dat in de begintijd van de kerk, voordat de kerkgangers giften gingen geven, eiseres alleen haar geloof heeft beleden wat volgens haar geen consequenties mag hebben voor haar recht op bijstand. De inkomsten uit giften van de kerkgangers vanaf 2019, waarvan een deel aan eiseres is uitgekeerd als inkomen, heeft zij aan verweerder doorgegeven.
5.1.
In artikel 17 van de Pw staat dat een belanghebbende uit eigen beweging aan verweerder van alles mededeling moet doen waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat het van belang is voor zijn recht op bijstand (de inlichtingenplicht). De vraag die de rechtbank als eerste moet beantwoorden is of eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
5.2.
Vaststaat dat eiseres op 6 juni 2017 de Stichting heeft opgericht, dat zij voorzitter is van deze Stichting en alleen/zelfstandig bevoegd is. Eiseres heeft verklaard dat de Stichting onderdeel is van een grotere kerk, [kerk] , en dat de eigenaar daarvan haar heeft gezegend en gezegd dat zij verder kan met haar eigen kerk. Verder heeft eiseres verklaard dat zij feitelijk alle taken binnen de Stichting zelf verricht en dat zij elke dag voor de kerk werkt, daar de hele dag mee bezig is en dat zij ook ’s nachts beschikbaar is
.Eiseres heeft verder verklaard dat zij de pastoor is en de belangrijkste contactpersoon van haar kerk en dat haar activiteiten bestaan uit prediken, bijbel-les geven, counseling, bezoeken van zieken, flyers maken om mensen binnen te krijgen, geld tellen, het storten van het offergeld, het voeren van de administratie en boekhouding en het organiseren van diensten en conferenties. Verder is eiseres verantwoordelijk voor de financiën en heeft zij de bevoegdheid voor het beheer en het gebruik van de zakelijke rekening van de Stichting. Aan deze verklaringen doet niet af dat eiseres in de te beoordelen periode vanwege medische redenen meermalen is geopereerd.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door niet uit eigen beweging te melden dat zij op 6 juni 2017 de Stichting heeft opgericht alsook daarvan voorzitter is en dat zij ook andere dan de aan de werkcoach gemelde werkzaamheden heeft verricht voor de Stichting uit welke werkzaamheden blijkt dat zij deze Stichting in feite in haar eentje runt. De hiervoor onder 5.2. beschreven activiteiten zijn naar het oordeel van de rechtbank gelet op hun aard, omvang en het terugkerend karakter ervan, op geld waardeerbaar. De omstandigheid dat de Stichting geen winstoogmerk heeft en dat eiseres deze werkzaamheden op basis van haar geloofsovertuiging (heeft) verricht laat onverlet dat de werkzaamheden als bestuurslid van een stichting, in het bijzonder als voorzitter, op geld waardeerbaar (kunnen) zijn. [1] De werkzaamheden die eiseres (heeft) verricht voor de Stichting zijn immers vergelijkbaar met het werk van een dominee, priester, voorganger of pastoor, die voor deze werkzaamheden worden betaald. De stelling dat de activiteiten die eiseres voor de Stichting (heeft) verricht niet op geld waardeerbaar zijn, onderschrijft de rechtbank dan ook niet.
Aannemelijk is dat eiseres, die de Stichting zelf heeft opgericht en daarvan voorzitter is, deze activiteiten voor de kerk, althans een deel daarvan, vanaf het begin verricht. De stelling dat eiseres in de begintijd van de Stichting alleen maar bezig was met het belijden van haar geloof slaagt dan ook niet. Bovendien blijkt uit de door eiseres overgelegde winst- en verliesrekening dat, anders dan eiseres stelt, de Stichting in 2017 al actief was. In 2017 had de Stichting immers al inkomsten, in de vorm van giften, offers en leningen.
Volgens vaste rechtspraak is het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden van belang voor het recht op bijstand ongeacht met welke intentie iemand de werkzaamheden heeft verricht en of daarmee daadwerkelijk geld is verdiend. [2] Dat eiseres, zoals zij stelt, de activiteiten in het begin onbetaald als vrijwillig heeft verricht, maakt dus niet dat zij de activiteiten niet uit eigen beweging bij verweerder had moeten melden.
Eiseres heeft de oprichting van de Stichting en al haar werkzaamheden voor de Stichting niet meteen en uit eigen beweging bij verweerder gemeld terwijl het haar redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze gegevens voor de verlening van de bijstand van belang konden zijn. Doordat eiseres de oprichting van en de werkzaamheden voor de Stichting niet heeft gemeld bij verweerder, heeft zij haar inlichtingenplicht geschonden. Niet is gebleken dat eiseres door gezondheidsproblemen niet in staat was om dit (tijdig) aan verweerder door te geven. Voor zover bij eiseres twijfel bestond of de oprichting van en activiteiten voor de Stichting van invloed konden zijn op haar recht op bijstand, had eiseres daarin aanleiding moeten zien om contact op te nemen met verweerder om op dit punt duidelijkheid te verkrijgen.
6. Als door schending van de inlichtingenplicht niet meer kan worden vastgesteld of iemand de bijstand nodig had, is dit een reden voor intrekking van de bijstand.
6.1.
Als eiseres vindt dat zij in de periode van 6 juni 2017 tot en met 24 juli 2019 toch recht had op bijstand, dan ligt het op haar weg om aannemelijk te maken dat zij in die periode recht had op (aanvullende) bijstand als zij wel aan de inlichtingenplicht had voldaan.
6.2.
Eiseres heeft dat niet aannemelijk kunnen maken. Eiseres heeft geen met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwde administratie of boekhouding van de Stichting overgelegd en zij heeft verklaard dat die er ook niet is en dat zij alles met de hand bijhoudt
.Eiseres heeft ook niet over de hele periode van 6 juni 2017 tot en met 23 juli 2019 afschriften van de bankrekening van de Stichting overgelegd. Verder blijkt uit de bankafschriften die eiseres wel heeft overgelegd dat er sprake is van een financiële verwevenheid tussen de op naam van de Stichting staande rekening en de privérekening van eiseres. Bovendien blijkt uit bankafschriften van de Stichting dat er niet alleen bedragen door derden worden overgemaakt maar dat er ook kasstortingen worden gedaan. Eiseres heeft in dit verband verklaard dat contant geld/offers worden opgehaald en dat als er te weinig inkomsten zijn om de onkosten te betalen de moederkerk [kerk] dit contant aanvult. Van deze contante geldstromen heeft eiseres geen bewijsstukken overgelegd waardoor op geen enkele wijze te controleren is hoeveel geld er via contante betalingen is binnengekomen. Doordat er geen met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwde boekhouding of administratie is en eiseres ook niet op een andere objectieve en verifieerbare manier haar werkzaamheden en de contant ontvangen bedragen heeft bijgehouden, kan niet worden beoordeeld of eiseres in de te beoordelen periode recht had op (aanvullende) bijstand. De door eiseres in beroep overgelegde stukken over de inkomsten en uitgaven leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. Ten eerste zijn deze stukken niet opgesteld door een onafhankelijk boekhouder of accountant die het een en ander heeft gecontroleerd en ten tweede zijn zij niet voorzien van de achterliggende bewijsstukken, zoals facturen van de aankopen.
6.3.
De conclusie is dat met de door eiseres ingeleverde gegevens de omvang van haar werkzaamheden niet valt vast te stellen en ook niet is vast te stellen over welke middelen zij heeft kunnen beschikken.
6.4.
Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat over de periode van 6 juni 2017 tot en met 24 juli 2019 als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, ook niet schattenderwijs.
6.5.
Omdat als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, was verweerder gehouden om de bijstand in te trekken. [3]
De terugvordering
7. Eiseres heeft aangevoerd dat er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Het lukt haar niet om bijstand aan te vragen laat staan te krijgen en ze heeft nu een inkomen van slechts € 500,- per maand. Voor eiseres is haar geloof zo belangrijk dat zij dit niet zal opgeven om bijstand te kunnen aanvragen wat betekent dat haar inkomen onder bijstandsniveau zal blijven.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw, doen zich volgens de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. [4] De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres gestelde financiële situatie geen dringende reden vormt om van terugvordering af te zien, reeds vanwege het feit dat eiseres niet met stukken aannemelijk heeft gemaakt dat haar maandelijks inkomen daadwerkelijk slechts € 500,- is. Eiseres kan bovendien altijd de bescherming inroepen van de wettelijke regels over de beslagvrije voet. De beslagvrije voet is dat deel van het inkomen waarop geen beslag kan worden gelegd en wat iemand altijd moet overhouden om van te kunnen leven, ook als er schulden moeten worden afbetaald. Met deze beslagvrije voet moet verweerder ook rekening houden bij de invordering van de te veel betaalde bijstand.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:240 en van 3 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1290.
2.Zie beide uitspraken genoemd in voetnoot 1.
3.Artikel 54, derde lid, van de Pw.
4.Zie bv. overweging 5.10 van de hiervoor in voetnoot 1 genoemde uitspraak van de CRvB van 3 april 2019.