ECLI:NL:RBMNE:2020:2405

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/5294
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van financiële tegemoetkoming in vervoerskosten op basis van Wmo en het primaat van collectief openbaar vervoer

In deze zaak heeft eiser, die sinds 2012 een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten ontving op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van deze tegemoetkoming door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De beëindiging vond plaats na een heronderzoek, waarbij eiser niet wilde meewerken aan een medisch onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de tegemoetkoming rechtmatig was, omdat de verzekeringsarts concludeerde dat eiser in staat was om gebruik te maken van de regiotaxi, een vorm van collectief openbaar vervoer. Eiser betoogde dat de regiotaxi geen passend alternatief was vanwege zijn psychische klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat er geen medische redenen waren die het gebruik van de regiotaxi in de weg stonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een overgangstermijn voor de beëindiging van de tegemoetkoming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Chahid).

Inleiding

Eiser heeft op 7 juni 2012 van verweerder een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend gekregen. Vanaf 12 april 2012 heeft verweerder eiser in dit kader maandelijks een bedrag van € 110,- uitbetaald. Daarmee heeft eiser zijn vervoerskosten voor een reguliere taxi betaald.
De tegemoetkoming heeft verweerder tot en met 11 september 2018 ongewijzigd voortgezet. Op 13 februari 2019 heeft eiser zich bij verweerder gemeld, omdat zijn tegemoetkoming al vijf maanden niet was uitbetaald.
Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder de tegemoetkoming over die vijf maanden alsnog uitbetaald aan eiser. Tevens is verweerder een heronderzoek gestart naar de noodzaak van voortzetting van de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten.
Omdat eiser niet wilde meewerken aan het heronderzoek, specifiek het medisch onderzoek, heeft verweerder de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten bij besluit van 28 februari 2019 (het primaire besluit) per die datum stopgezet.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Tijdens de telefonische hoorzitting op 5 juni 2019 hebben eiser en verweerder afgesproken dat een medisch advies opgevraagd gaat worden. Op 27 augustus 2019 heeft L. ten Hove (Ten Hove), verzekeringsarts bij Argonaut, een medisch advies uitgebracht. In het advies concludeert Ten Hove – kort gezegd – dat er medisch gezien geen reden is waarom eiser geen gebruik kan maken van individueel vervoer met de regiotaxi. Dan is er geen noodzaak voor een tegemoetkoming in de vervoerskosten voor een reguliere taxi.
Eiser heeft op 18 september 2019 aangegeven het niet eens te zijn met het medisch advies, waarop Ten Hove een aanvulling op het advies heeft gegeven. Bij bericht van 31 oktober 2019 heeft eiser volhardt in zijn standpunt in bezwaar.
Bij besluit van 25 november 2019, verzonden op 27 november 2019, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft de beëindiging van de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten dus gehandhaafd. Daarbij baseert verweerder zich op het (aanvullend) advies van Ten Hove.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen vervolgens gevraagd om toestemming om de behandeling van het beroep op een zitting achterwege te laten. Eiser heeft deze toestemming gegeven. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn aangegeven dat hij gebruik wil maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarop het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op 22 juni 2020 gesloten.

De beoordeling van de rechtbank

1. Eiser heeft in beroep betoogd dat de oude regeling, van een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten, moet worden voortgezet. Eiser vindt het individuele vervoer met de regiotaxi geen passend en adequaat alternatief voor hem. Bij gebruikmaking van de regiotaxi geldt er altijd een wachttijd en bestaat er altijd onzekerheid over de aankomst- en vertrektijden. Dat geeft stress, welke eiser vanwege zijn psychische klachten niet kan verduren. De individuele regiotaxi past dus niet bij de persoonlijkheidsstructuur en medische beperkingen van eiser. De uitleg hieromtrent in het advies van Ten Hove acht eiser niet juist. Ter onderbouwing heeft eiser medische informatie overgelegd van psychotherapeut [A] van 31 januari 2007, van A-REA van 8 augustus 2012, van huisarts [B] van 12 mei 2010 en van KNO-arts dr. [C] van 1 december 2011.
2. Volgens verweerder geven de stellingen van eiser geen aanleiding te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het advies van Ten Hove. De door eiser ingebrachte stukken zijn van ver voor de datum in geding. Ook zijn de door hem genoemde psychische klachten en longklachten meegenomen in het advies van Ten Hove en wordt eiser met die klachten in staat geacht van individueel vervoer met de regiotaxi gebruik te kunnen maken.
3.1.
De rechtbank geeft eiser op dit punt geen gelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten voor een reguliere taxi mogen beëindigen. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
3.2.
Niet in geschil is dat verweerder op grond van artikel 7.2, derde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Utrecht 2019 (de Verordening) het eerdere besluit tot toekenning van de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten kan herzien, als blijkt dat op basis van deze Verordening een ander besluit zou zijn genomen.
3.3.
In artikel 2.3.5, eerste lid, van de Verordening is het zogenaamde primaat van het aanvullend collectief openbaar vervoer (oftewel de regiotaxi) neergelegd. Dit primaat houdt in dat slechts wanneer collectief vraagafhankelijk vervoer in de individuele situatie niet of onvoldoende compenserend is, een individuele financiële tegemoetkoming voor vervoer wordt toegekend.
3.4.
In het (aanvullend) advies concludeert verzekeringsarts Ten Hove dat eiser in staat kan worden geacht gebruik te maken van het aanvullend collectief openbaar vervoer, te weten de regiotaxi. Naar het oordeel van de rechtbank is het (aanvullend) advies zorgvuldig tot stand gekomen. Eiser is op het spreekuur gezien door M. Nemutlu, arts in opleiding tot verzekeringsarts. Nemutlu heeft aantekeningen gemaakt van dit spreekuurcontact en aanvullend informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. Ten Hove heeft, bij afwezigheid van Nemutlu, het onderzoek voortgezet door de aantekeningen van Nemutlu en de ingestuurde medische informatie van de huisarts te bestuderen. Ook heeft Ten Hove telefonisch contact gehad met eiser.
3.5.
De rechtbank ziet in de stellingen van eiser ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het (aanvullend) advies van Ten Hove. Ten Hove heeft op basis van haar onderzoeksbevindingen eenduidig en inzichtelijk uiteengezet hoe zij tot haar beoordeling is gekomen. Ten Hove acht eiser vanwege zijn psychische klachten beperkt in het verblijven in een groep mensen in combinatie met het verblijven in een kleine (afgesloten) ruimte. Dat staat reizen met het openbaar vervoer en collectief vervoer in de weg. Ten Hove acht eiser wel in staat op individuele basis gebruik te maken van de regiotaxi, omdat eiser dan onderweg geen drukte of groep mensen om zich heen heeft. Reizen met een chauffeur kan eiser kennelijk, aangezien hij ook met een taxi reist. Dat het wachten op de regiotaxi voor eiser te belastend is, ziet Ten Hove niet. Er is geen medische aandoening die daaraan in de weg staat, aldus Ten Hove. Eiser kan zelf kiezen waar hij opgehaald en afgezet wil worden en kan zo zelf zorgen voor een rustige (wacht)plek. Tijdens het wachten hoeft eiser niet in een groep mensen in een beperkte ruimte te verblijven, maar kan hij ook zelf rust en ruimte (eventueel buiten) opzoeken.
De medische stukken die eiser hiertegen heeft ingebracht zijn allen van ver voor de beoordelingsdatum. Ook blijkt uit die medische stukken niet dat eiser vanwege zijn psychische klachten en longklachten niet in staat is met de regiotaxi kan reizen. Hoewel de longklachten niet specifiek zijn benoemd in het (aanvullend) advies, heeft Ten Hove uitdrukkelijk aangegeven dat er in zijn algemeenheid geen medische aandoening is die aan het wachten op de regiotaxi in de weg staat. Dat eiser vanwege zijn longklachten niet buiten in de kou kan wachten, blijkt niet uit de medische stukken en is ook geen belemmering om gebruik te maken van de regiotaxi. Ten Hove heeft hieromtrent namelijk overwogen dat eiser zelf kan kiezen waar hij wacht en dus zelf een geschikte plek kan opzoeken (binnen of buiten).
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het (aanvullend) advies van Ten Hove mogen baseren. Nu daaruit volgt dat eiser in staat kan worden geacht individueel met de regiotaxi te reizen, heeft verweerder de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten mogen beëindigen.
4. Eiser heeft in beroep ook betoogd dat beëindiging van de financiële tegemoetkoming zonder overgangstermijn onzorgvuldig is.
5. Volgens verweerder bestaat er geen aanleiding eiser een overgangstermijn te geven. Individueel vervoer met de regiotaxi wordt door verweerder namelijk als passende en toereikende voorziening gezien, waarmee eiser voldoende in zijn participatieprobleem wordt gecompenseerd.
6. De rechtbank geeft eiser ook op dit punt geen gelijk. Zoals hierboven is geoordeeld heeft verweerder de financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten voor een reguliere taxi mogen beëindigen, omdat eiser middels het individuele gebruik van de regiotaxi voldoende wordt gecompenseerd in zijn participatiebehoefte. Voor een overgangstermijn of gewenningsperiode bestaat geen wettelijke grondslag. Ook ziet de rechtbank in de stellingen van eiser geen medische noodzaak tot een gewenningsperiode. Van strijd met de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is naar het oordeel van de rechtbank dan geen sprake.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 26 juni 2020 gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.