ECLI:NL:RBMNE:2020:237

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
494458 / HA RK 19-353
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 24 januari 2020, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter mr. Y. Sneevliet. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een regiezitting die op 4 december 2019 heeft plaatsgevonden in een bestuursrechtelijke zaak. Verzoeker heeft de rechter verweten dat zij buiten de omvang van het geschil is getreden, niet is ingegaan op zijn argumenten en dat relevante verklaringen niet zijn opgenomen in het proces-verbaal. Hij heeft de indruk dat de rechter partijdig is en al een oordeel had gevormd voordat de regiezitting plaatsvond.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker het wrakingsverzoek te laat heeft ingediend. Volgens artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid zouden kunnen aantasten, bekend zijn geworden. Aangezien verzoeker meer dan drie weken na de regiezitting het verzoek heeft ingediend, heeft de wrakingskamer geoordeeld dat het verzoek niet-ontvankelijk is. De wrakingskamer heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking en de procedure in de bestuurszaak dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer: 494458 / HA RK 19-353
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
24 januari 2020
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van de verzoeker bij brief van 30 december 2019;
  • de reactie op het wrakingsverzoek van mr. Y. Sneevliet van 8 januari 2020.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 10 januari 2020 behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is mr. J.A. van Vredendaal namens de minister van Defensie verschenen. Verzoeker en mr. Y. Sneevliet zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank is een bestuurszaak aanhangig met de zaaknummers UTR 17/1653 en UTR 17/1655. Op 4 december 2019 heeft in deze zaak een regiezitting plaatsgevonden waarbij mr. Y. Sneevliet, verder te noemen de rechter, als rechter optrad.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Hij verwijt de rechter dat zij buiten de omvang van het voorgelegde geschil is getreden; dat zij niet is ingegaan op zijn brief van 31 oktober 2019 en de argumenten van hem en zijn gemachtigde; dat verzoeker en gemachtigde nauwelijks de gelegenheid hebben gekregen om hun visie op de zaak te geven; dat relevante verklaringen van hem en zijn gemachtigde niet zijn opgenomen in het (verkort) proces-verbaal aan de zitting; dat de rechter de indruk wekte de stukken niet te hebben gelezen danwel een onjuiste interpretatie daaraan heeft gegeven en dat er tijdens de regiezitting geen afspraken tussen partijen en/of de rechter zijn gemaakt waardoor het proces-verbaal van afspraken inhoudelijk een verzinsel is van de rechter. Daardoor is het beeld ontstaan dat zij bij aanvang van de regiezitting haar oordeel al klaar had. Verzoeker meent dat de rechter partijdig is en tegenover hem en zijn gemachtigde een vooringenomenheid koestert althans dat die vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich allereerst op het standpunt dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Er is namelijk niet voldaan aan de wettelijke eis dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden op grond waarvan verzoeker meent dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt aan hem bekend zijn geworden. De regiezitting was op
4 december 2019 en op 5 december 2019 is het verkort proces-verbaal van afspraken aan verzoeker gestuurd. Uit het wrakingsverzoek blijkt niet dat er na de zitting en na het toesturen van het verkort proces-verbaal van afspraken nadere feiten zijn voorgevallen die hebben bijgedragen aan het besluit van verzoeker om te wraken. Verzoeker heeft op 30 december 2019 het wrakingsverzoek ingediend en dat is te laat, aldus de rechter. In het geval er tot een ontvankelijkheid wordt gekomen, betwist de rechter dat er sprake is van objectieve en/of subjectieve feiten en/of omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat zij partijdig of vooringenomen zou zijn.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een verzoek tot wraking wordt
gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade
zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden. Dat wat verzoeker aanvoert als gronden voor zijn wrakingsverzoek ziet op de regiezitting van 4 december 2019. Voorts stelt verzoeker dat het verkort proces-verbaal van afspraken een verzinsel is. Dat proces-verbaal is op 5 december 2019 aan verzoeker gestuurd. Verzoeker doet op 30 december 2019 het wrakingsverzoek.
3.2.
De wrakingskamer constateert dat verzoeker ruim drie weken nadat de genoemde
feiten en omstandigheden hem bekend zijn geworden een verzoek tot wraking heeft
ingediend. Dit maakt dat de wrakingskamer van oordeel is dat het wrakingsverzoek niet voldoet aan de eis dat het verzoek tot wraking wordt gedaan
zodrade feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (artikel 8:16, eerste lid, Awb. Het verzoek is dus niet tijdig gedaan. De wrakingskamer zal verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, de andere betrokken partijen, alsmede de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummers UTR 17/1653 en UTR 17/1655 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.J.J.M. Essink, voorzitter, en mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. H.A Brouwer, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R.H.M. den Ouden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.