ECLI:NL:RBMNE:2020:2368

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
UTR 20/272
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over terugbetaling lening en boete inburgeringsplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, van 4 december 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een eerdere beslissing van 12 april 2019, waarin werd bepaald dat hij een boete moest betalen en zijn lening moest terugbetalen omdat hij niet op tijd had voldaan aan zijn inburgeringsplicht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 19 juli 2019, waarin verweerder aangaf dat eiser vanaf 1 januari 2020 zou beginnen met terugbetalen, geen besluit is waartegen bezwaar gemaakt kan worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wijziging in de rechten of verplichtingen van eiser is opgetreden door deze brief, aangezien de verplichting tot terugbetaling al was vastgesteld in het besluit van 12 april 2019. Eiser's argument dat de brief een besluit is, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/272

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van
4 december 2019.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Op 12 april 2019 heeft verweerder beslist dat eiser een boete moet betalen en zijn lening moet terugbetalen, omdat eiser niet op tijd heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht. In dit besluit wordt ook benoemd dat eiser pas begint met terugbetalen als hij klaar is met inburgeren. In de brief van 19 juli 2019 geeft verweerder aan dat eiser vanaf 1 januari 2020 begint met terugbetalen. Bij brief van 14 augustus 2019 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft in het bezwaar van eiser gelezen dat het gericht is tegen het besluit van 12 april 2019 en heeft eiser verzocht aan te geven waarom het bezwaar te laat is ingediend. Hierop heeft eiser op 2 december 2019 aangegeven dat het bezwaar is gericht tegen de brief van 19 juli 2019. Dit is volgens eiser de enige brief die hij heeft ontvangen met betrekking tot de terugbetaling. Eiser zegt wel eerder een brief te hebben ontvangen met betrekking tot de boete en heeft daartegen geen bezwaar ingediend. Verweerder stelt zich in de beslissing op bezwaar van 4 december 2019 op het standpunt dat de brief van 19 juli 2019 geen besluit is waartegen bezwaar gemaakt kan worden en heeft om die reden het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. Volgens de wet is er sprake van een ‘besluit’ als er een schriftelijke beslissing is van een bestuursorgaan die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt. Dit betekent dat er door het besluit iets moet veranderen in iemands rechten, verplichtingen of bevoegdheden. Dit staat in artikel 1:3 van de Awb.
4. Eiser stelt in zijn beroepschrift dat de brief van 19 juli 2019 een besluit is waartegen bezwaar gemaakt kan worden, omdat in de brief staat dat hij voor 30 augustus 2019 een bezwaarschrift kan indienen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank verandert door de brief van 19 juli 2019 niets in eisers rechten, verplichtingen of bevoegdheden of in die van iemand anders. In de brief staat namelijk wanneer en op welke manier eiser begint met terugbetalen van de lening. Dat eiser de lening moet terugbetalen was al beslist in het besluit van 12 april 2019. Op dat moment zijn de rechtsgevolgen voor eiser al ingetreden. Daaraan heeft de brief van 19 juli 2019 niets veranderd. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat eiser het besluit van 12 april 2019 niet zou hebben ontvangen, omdat eiser aangeeft wel bericht te hebben gehad met betrekking tot de boete. Nu in het besluit over de boete ook benoemd staat dat eiser de lening moet terugbetalen oordeelt de rechtbank dat eiser hiervan wel degelijk op de hoogte was of kon zijn.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de brief van 19 juli 2019 een besluit is, omdat in de brief staat dat eiser een bezwaarschrift kan indienen. Dat de brief een bezwaarclausule bevat is ongelukkig, maar dit maakt niet dat de brief een besluit zoals bedoeld in de Awb is.
7. Het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een besluit waar eiser bezwaar tegen kon maken is dus juist. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Wat eiser heeft geschreven aan de rechtbank is geen reden om hier anders over te denken. Het besluit van verweerder is juist en het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2020 door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van O.G.J. Stroek, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.