In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2020 een verzoek tot wraking van mr. G.L.M. Urbanus ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoekster in een jeugdzorgzaak, waarbij de rechter betrokken was in verschillende procedures met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar zoon. Verzoekster voerde aan dat de rechter partijdig was door onder andere niet-belanghebbenden toe te laten tot de zitting zonder haar toestemming, en dat de rechter niet voldoende kennis had van het dossier. Daarnaast stelde zij dat haar advocaat niet de kans kreeg om te reageren op uitspraken van de gezinsvoogd, en dat de rechter beschuldigingen jegens haar had geuit. De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde punten niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. De wrakingskamer oordeelde dat de toelating van de niet-belanghebbenden een procesbeslissing was en dat het niet geven van een tweede termijn aan de advocaat ook niet onterecht was. De vragen van de rechter over het dossier werden niet als bewijs van partijdigheid gezien. De wrakingskamer benadrukte dat kritische vragen van de rechter in het belang van de zaak zijn en dat de rechter niet onterecht had gehandeld door de ingangsdatum van de verlenging van de ondertoezichtstelling als een kennelijke verschrijving te beschouwen. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, en de procedures werden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden voor het wrakingsverzoek.