ECLI:NL:RBMNE:2020:2337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
UTR 18/3143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over lichthinder door sportverlichting en toepassing van de Richtlijn Lichthinder

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 19 juni 2020, wordt de afwijzing van een verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen vanwege lichthinder van een tennispark beoordeeld. Eisers, bewoners nabij het tennispark, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum, die hun verzoek om maatwerkvoorschriften afwezen. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) ingeschakeld om de toepassing van de Richtlijn Lichthinder uit 2014 te beoordelen. De StAB concludeert dat deze richtlijn niet de meest recente milieutechnische inzichten bevat om lichthinder van sportverlichtingsinstallaties adequaat te beoordelen. De rechtbank volgt dit advies en oordeelt dat het onderzoek naar de aanvaardbaarheid van lichthinder onvoldoende is geweest. Verweerder krijgt de gelegenheid om het gebrek te herstellen door een nieuw onderzoek uit te voeren aan de hand van de concept Richtlijn Lichthinder 2019. De rechtbank stelt een termijn van 16 weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/3143-T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 19 juni 2020 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: ing. M.G.M. van Schaik),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigden: mr. drs. V.M. Groeneveld-Bakker en R. Jansen)

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om aan tennisvereniging [derde-partij] (hierna: de tennisvereniging) maatwerkvoorschriften te stellen vanwege de door eisers ervaren lichthinder van het tennispark, afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2019. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting is het onderzoek geschorst. Met partijen is afgesproken dat verweerder een onderzoeksbureau zal benaderen met het verzoek om zo spoedig mogelijk lichtmetingen uit te voeren op het perceel van eisers en aan de hand van de resultaten een nader besluit zal nemen over de vraag of maatwerkvoorschriften moeten worden gesteld.
Bij besluit van 20 mei 2019 heeft verweerder opnieuw geweigerd om aan de tennisvereniging maatwerkvoorschriften te stellen. Daaraan ligt het rapport Lichthindermeting [derde-partij] van 9 april 2019 van Lichtconsult ten grondslag.
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens aanleiding gezien om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) in te schakelen als deskundige.
De StAB heeft op 13 januari 2020 verslag uitgebracht.
Eisers en verweerder hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 12 mei 2020.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Het terrein van de tennisvereniging omvat vijf tennisbanen. Eisers wonen op korte afstand van het terrein. Zij ervaren al lange tijd lichthinder van de lichtinstallaties van de tennisbanen die aan hun achtertuin grenzen. Omdat zij willen dat de overlast wordt beperkt, hebben zij verweerder verzocht om maatwerkvoorschriften te stellen, in aanvulling op de algemene regels die voor de tennisvereniging op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer al gelden. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen.
Wat ging hieraan vooraf?
2. Bij besluit van 16 juli 2015 heeft verweerder aan de tennisvereniging een omgevingsvergunning verleend voor het verplaatsen en vervangen van vier lichtmasten op de tennisbanen 1 en 2. Het door eisers tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 28 december 2016 ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank (UTR 17/469) en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (UTR 17/468). Bij uitspraak van 16 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter het beroep van eisers ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
3. Eisers hebben verweerder op 24 juli 2015 gevraagd om handhavend op te treden tegen de door hen ervaren lichthinder van de vijf tennisbanen van de tennisvereniging. Bij besluit van 7 september 2015 heeft verweerder dit verzoek om handhaving afgewezen. Het door eisers tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 26 april 2017 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit hebben eisers geen beroep ingesteld.
4. Op 2 augustus 2017 hebben eisers verweerder verzocht om aan de tennisvereniging maatwerkvoorschriften te stellen, omdat zij ernstige lichthinder ondervinden van de verlichtingsinstallaties van de tennisbanen.
Besluitvorming tot aan het nieuwe besluit van 20 mei 2019
5. Door eisers is tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft op 14 december 2017 een hoorzitting plaatsgevonden bij de commissie bezwaarschriften. De commissie heeft op 27 februari 2018 een tussenadvies uitgebracht omdat zij nog niet over voldoende informatie beschikte om een eindadvies uit te brengen. De commissie vindt dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de gestelde lichtoverlast, omdat na het lichtrapport van [naam] , waar verweerder naar verwijst, een nieuwe situatie is ontstaan doordat bij de tennisbanen 1 en 2 nieuwe lichtmasten zijn geplaatst.
6. Naar aanleiding van het tussenadvies van de commissie heeft LPB Sight op 23 april 2018 een lichtmeting uitgevoerd in de tuin van eisers. Vanwege de bladgroei had LPB Sight niet genoeg goede meetresultaten om een volledige rapportage te kunnen opstellen. LPB Sight wilde in het najaar, zodra het blad uit de bomen zou zijn, nieuwe metingen uitvoeren.
Bij brief van 25 juni 2018 hebben eisers aan verweerder laten weten dat zij dit niet acceptabel vinden gelet op het verloop van de procedure. Eisers hebben verweerder verzocht om binnen vier weken op hun bezwaar te beslissen. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit (bestreden besluit 1) genomen en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Daaraan ligt het advies van de commissie bezwaarschriften van 11 juli 2018 ten grondslag.
Het nieuwe besluit van 20 mei 2019
7. Op de zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over het alsnog laten uitvoeren van de noodzakelijke metingen. Met partijen is afgesproken dat verweerder een onderzoeksbureau zal benaderen met het verzoek om zo spoedig mogelijk lichtmetingen uit te voeren op het perceel van eisers om de lichtsterkte afkomstig van de tennisvereniging te meten. Verder is afgesproken dat verweerder aan de hand van de resultaten een nader besluit zal nemen over de vraag of maatwerkvoorschriften moeten worden gesteld.
8. In opdracht van verweerder heeft Lichtconsult lichtmetingen uitgevoerd en de resultaten van de metingen getoetst aan de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV). De resultaten hiervan staan in het rapport Lichthindermeting [derde-partij] van 9 april 2019. In dit rapport staat dat volgens de Richtlijn Lichthinder in stedelijke (woon)gebieden de grenswaarde voor verticale verlichtingssterkte in de dag- en avondsituatie Ev 10 lux is. De grenswaarde voor lichtsterkte I in de dag- en avondsituatie bedraagt 10.000 candela. Er is een maximale waarde gemeten van 2,5 lux en een maximale waarde van 7.068 candela voor een cluster van drie stuks schijnwerpers. De conclusie van het rapport is dat de grenswaarden voor verticale verlichtingssterkte en lichtsterkte in de actuele situatie niet worden overschreden.
9. Op basis van het rapport van Lichtconsult heeft verweerder bij besluit van 20 mei 2019 opnieuw geweigerd om maatwerkvoorschriften te stellen aan de tennisvereniging. In dit besluit staat dat dit besluit het besluit van 27 augustus 2017 (de rechtbank begrijpt: het primaire besluit van 21 augustus 2017) vervangt. De rechtbank ziet dat anders en vindt dat het nieuwe besluit van 20 mei 2019 niet het primaire besluit vervangt, maar het bestreden besluit 1, de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft op basis van het rapport van Lichtconsult immers heroverwogen of het primaire besluit tot weigering van het stellen van maatwerkvoorschriften kan worden gehandhaafd. Het nieuwe besluit zal hier worden aangeduid als het bestreden besluit 2. Omdat met het bestreden besluit 2 niet is tegemoetgekomen aan het beroep van eisers, is het beroep van rechtswege ook gericht tegen het bestreden besluit 2.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1
10. Het bestreden besluit 2 is vervangt het bestreden besluit 1 en komt daarmee geheel in de plaats van het bestreden besluit 1. Niet is gebleken dat eisers nog procesbelang hebben bij de beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1. Daarom zal het beroep daartegen in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ter beoordeling ligt alleen het bestreden besluit 2 voor. Dit betekent dat de beroepsgronden die zich richten tegen het bestreden besluit 1 niet besproken zullen worden.
Het beroep tegen het bestreden besluit 2
Verslag hoorzitting
11. Eisers voeren aan dat zij op de hoorzitting niet volledig zijn gehoord over hun bezwaren, omdat al snel werd voorgesteld naar een informele oplossing te zoeken waarmee zij hebben ingestemd. Er is dus niet gesproken over wat in het verslag van de hoorzitting onder het kopje ‘standpunt van partijen’ staat weergegeven. Zij vinden dat sprake is van strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12. Zoals hiervoor is overwogen ligt alleen nog het bestreden besluit 2 ter beoordeling voor. Dat besluit is genomen nadat al beroep was ingesteld tegen het bestreden besluit 1. De wetgever heeft vanuit een oogpunt van efficiënte rechtspleging bepaald dat het nieuwe besluit meeloopt in de beroepsprocedure. Dat betekent dat voor het bestreden besluit 2 geen bezwaarfase wordt doorlopen en dat artikel 7:2 van de Awb niet van toepassing is op de totstandkoming van dat besluit. Wat eisers aanvoeren over de hoorzitting heeft dus enkel betrekking op het bestreden besluit 1 en kan niet tot een vernietiging van het bestreden besluit 2 leiden.
Omvang van het geding
13. Verweerder stelt zich ook in het bestreden besluit 2 op het standpunt dat het verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen geen betrekking kan hebben op de verlichting van de tennisbanen 3, 4 en 5. Verweerder vindt dat eisers hun rechten ten aanzien van deze banen verspeeld hebben door niet in beroep te gaan tegen het besluit op bezwaar van 26 april 2017, waarbij de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden in stand is gebleven. Omdat de situatie van de lichtmasten bij de tennisbanen 1 en 2 anders is dan ten tijde van het onderzoek dat ten grondslag lag aan de afwijzing van het handhavingsverzoek, kan het verzoek van eisers wel betrekking hebben op de lichthinder van deze tennisbanen.
14. Eisers zijn van mening dat het geschil niet beperkt kan worden tot lichthinder van de tennisbanen 1 en 2, omdat de inrichting in haar totaliteit beoordeeld moet worden.
15. De rechtbank stelt vast dat eisers hun verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen niet hebben beperkt tot lichthinder van de tennisbanen 1 en 2. Het verzoek ziet, zoals eisers ook stellen, naar zijn aard op de gehele inrichting. Dit betekent dat het verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen niet beperkt kan worden tot lichthinder van de tennisbanen 1 en 2. Dat in het verleden een verzoek om handhavend op te treden tegen de lichthinder van de tennisvereniging is afgewezen, staat er naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg om te verzoeken om voor de hele inrichting, dus voor alle tennisbanen, maatwerkvoorschriften te stellen. Omdat verweerder Lichtconsult toch opdracht heeft gegeven om ook de lichthinder van de masten van de tennisbanen 3 tot en met 5 te meten en Lichtconsult dit ook heeft gedaan, heeft dit voor het bestreden besluit 2 geen gevolgen.
Afwijzing verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen
16. De rechtbank stelt voorop dat het Activiteitenbesluit milieubeheer weliswaar voorschriften kent ter voorkoming van lichthinder, maar dat daarbij niet is voorzien in voorschriften waarin met het oog hierop grenswaarden zijn gesteld. De voorschriften ter voorkoming van lichthinder hebben het karakter van een zorgplicht voor de drijver van een inrichting om lichthinder te voorkomen dan wel tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het Activiteitenbesluit milieubeheer geeft vervolgens de bevoegdheid om ter nadere invulling van de zorgplicht maatwerkvoorschriften te stellen. Bij het nemen van een beslissing om al dan niet maatwerkvoorschriften te stellen heeft het bevoegd gezag beleidsruimte. Deze beleidsruimte wordt door bevoegde gezagen in de praktijk vaak beoordeeld aan de hand van de Richtlijn Lichthinder uit 2014. Als er, zoals in deze zaak, vraagtekens worden gesteld over de toepassing van de richtlijn, is het aan de rechtbank om te oordelen of het bevoegde gezag de richtlijn en de daaraan ten grondslag liggende methodiek in redelijkheid heeft kunnen gebruiken bij de toepassing van de bepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
17. Eisers hebben ter ondersteuning van hun beroep meerdere rapporten van S-advies ingebracht. Zij voeren in de kern aan dat verweerder de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de lichthinder ten onrechte heeft getoetst aan de Richtlijn Lichthinder van de NSVV. Deze richtlijn is in dit geval niet geschikt, omdat hierin geen lichthinder wordt beschreven die het gevolg is van inkijk in de lichtarmaturen en de daarmee samenhangende luminantie. Eisers vinden dat de lichtsituatie getoetst had moeten worden aan de publicatie ‘Empfehlungen für die Messung, Beurteilung und Minderung von Lichtimmissionen en künstlicher Lichtquellen’ van de Deutsche Lichttechnische Gesellschaft (hierna: Empfehlungen). Daarin is wel een methode opgenomen om verblinding vanwege de inkijk in lichtarmaturen bij sportvelden te beoordelen. In het rapport van S-advies van 27 juni 2019 is aan de hand van de formule uit de Empfehlungen geconcludeerd dat bij de woning van eisers sprake is van ernstige lichthinder door verblinding.
18. Verweerder is van mening dat hij de Richtlijn Lichthinder in redelijkheid mocht toepassen, omdat deze richtlijn in Nederland algemeen wordt erkend als leidraad voor het vaststellen van lichthinder. In het bestreden besluit 2 staat dat het gebruik van een andere richtlijn tot rechtsonzekerheid en -ongelijkheid zou leiden.
Deskundigenverslag
19. Om het geschilpunt over de toepassing van de Richtlijn Lichthinder te kunnen beoordelen heeft de rechtbank de StAB als deskundige ingeschakeld.
20. In het deskundigenverslag is uiteengezet dat de Richtlijn Lichthinder van de NVSS in zijn algemeenheid een goede basis vormt om mogelijke lichthinder te kunnen beoordelen, ook voor situaties waarin mogelijk sprake is van onaanvaardbare lichthinder en waarop de zorgplicht uit het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. De Richtlijn Lichthinder uit 2014 bevat echter niet de meest recente milieutechnische inzichten om lichthinder van sportverlichtingsinstallaties (buiten) en dan met name de ‘discomfort glare’ op een meer correcte wijze te kunnen beoordelen. Volgens het deskundigenverslag betekent dit dat omwonenden die op korte afstand van een sportveld met verlichtingsinstallaties wonen van de (te) hoge luminantie afkomstig van verlichtingsarmaturen, ondanks de gestelde grenswaarden in de Richtlijn Lichthinder voor de verlichtingssterkte, te veel hinder kunnen ondervinden van de lichtschittering/-verblinding (discomfort glare).
21. Daarnaast staat in het deskundigenverslag dat de Empfehlungen de meest recente milieutechnische inzichten bevatten ten aanzien van de lichtschittering/-verblinding van sportverlichtingsinstallaties. De deskundige wijst erop dat de Empfelungen een andere indeling voor de perioden van het etmaal heeft en de gehanteerde waarden rechtstreeks uit onderzoek van de universiteiten komen. Daarin is nog geen rekening gehouden met een beleidsmatige keuze zoals die in Nederland vaak plaatsvindt, waarbij de hoogte van de grenswaarden vaak wordt afgestemd op een bepaald percentage hinder dat door de bevolking mag worden ondervonden.
22. Over de lichtmetingen van Lichtconsult staat in het deskundigenverslag dat de meetresultaten zijn afgezet tegen de grenswaarden uit de Richtlijn Lichthinder. Deze metingen geven volgens de deskundige onvoldoende objectieve informatie over de vraag in hoeverre er hinder optreedt van de lichtschittering/-verblinding (discomfort glare). Dit komt omdat de grenswaarden die in de Richtlijn Lichthinder worden aanbevolen voor de beperking van hinder van heldere armaturen in het veld worden uitgedrukt in vereenvoudigde waarde voor de lichtsterkte. Door deze vereenvoudiging wordt geen rekening gehouden met de daadwerkelijke luminantie, het schijnbare oppervlak van de armatuur, de verblindingshoek en de afstand tot omwonenden. Omdat het rapport van Lichtconsult geen gegevens bevat over deze parameters, is geen uitspraak te doen over in hoeverre mogelijke sprake is van onaanvaardbare hinder vanwege de lichtschittering/-verblinding. De deskundige merkt op dat gelet op de korte afstand van de woning van eisers tot aan de eerste lichtmasten sprake zou kunnen zijn van onaanvaardbare hinder van lichtschittering/-verblinding. Er zullen maatregelen nodig zijn om de lichtschittering/-verblinding te verminderen. De maatregelen zoals deze zijn beschreven in bijlage 3 bij de Richtlijn Lichthinder moeten daarbij als ‘best beschikbare technieken’ worden aangemerkt. Verder merkt de deskundige op dat in de nog te verschijnen versie van de Richtlijn Lichthinder 2019 van de NSVV (hierna: de concept Richtlijn Lichthinder 2019) grenswaarden zijn opgenomen voor de lichtsterkte, waarbij rekening is gehouden met de luminantie, hoek afstand en schijnbaar oppervlak van een armatuur. Op die manier wordt meer recht gedaan aan het optreden van de mogelijke lichtschittering/-verblinding.
23. De rechtbank overweegt dat zij in beginsel mag afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige. Dat is slechts anders, indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
24. Eisers hebben ingestemd met de beantwoording van de vragen door de deskundige, maar hebben nog wel kanttekeningen, opmerkingen en vragen geplaatst bij het deskundigenverslag.
25. Verweerder heeft in reactie op het deskundigenverslag aangegeven van mening te blijven dat de Richtlijn Lichthinder de best aangewezen technieken bevat om de lichthinder te toetsen. Buitenlandse richtlijnen kunnen pas gebruikt worden als er een Nederlandse versie is gemaakt, passend bij de keuzes die relevant zijn in Nederland. Ook denkt verweerder dat er overgangsrecht zal gaan gelden voor bestaande situaties als andere beleidsmatige keuzes gemaakt gaan worden.
Lichthinder op juiste wijze beoordeeld in het bestreden besluit 2?
26. De rechtbank ziet in wat verweerder naar voren heeft gebracht geen aanleiding om de deskundige niet te volgen in het standpunt dat de Richtlijn Lichthinder uit 2014 niet de meest recente milieutechnische inzichten bevat om lichthinder van sportverlichtingsinstallaties en dan met name de ‘discomfort glare’ op een meer correcte wijze te kunnen beoordelen. De overwegingen daarover in het deskundigenverslag worden door verweerder ook niet betwist. De enkele omstandigheid dat er in Nederland geen ander algemeen erkend toepasbare methodiek is om lichthinder vast te stellen betekent niet dat verweerder een richtlijn mag gebruiken die door de deskundige nu (deels) als ongeschikt wordt aangemerkt. De rechtbank realiseert zich dat het voor verweerder ook niet eenvoudig is om dit te onderkennen, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft dus niet onderkend dat de Richtlijn Lichthinder onvoldoende is om de door eisers ervaren lichthinder van de verlichtingsmasten rondom de tennisbanen te beoordelen.
Omdat het bestreden besluit 2 is gebaseerd op het rapport van Lichtconsult en daarin is getoetst aan de Richtlijn Lichthinder, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderzocht of de door eisers ervaren lichthinder vanwege lichtschittering/-verblinding aanvaardbaar is. Dit betekent dat het bestreden besluit 2, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
27. In wat eisers in reactie op het deskundigenrapport hebben aangevoerd ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de deskundige. Met het deskundigenrapport heeft de deskundige de vragen van de rechtbank beantwoord en op inzichtelijke wijze uitgelegd hoe hij tot zijn conclusies is gekomen. Dat het verslag van de deskundige onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Hoe gaat het verder?
28. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Verweerder kan dit gebrek in het bestreden besluit 2 herstellen met een aanvullende motivering of met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit 2.
29. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder de vraag of sprake is van aanvaardbare lichtschittering/-verblinding als gevolg van de inkijk in lichtarmaturen beoordelen aan de hand van de meest recente milieutechnische inzichten. Om dit te beoordelen kan verweerder nieuw onderzoek laten uitvoeren, waarbij de concept Richtlijn Lichthinder 2019 moet worden gebruikt. De rechtbank wijst hiervoor naar paragraaf 2.4.2 van het deskundigenverslag. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat in het nieuw uit te voeren onderzoek de mogelijke hinder van lichtschittering/-verblinding (discomfort glare) voor de masten van alle tennisbanen (de banen 1 tot en met 5) beoordeeld moet worden, waarbij rekening moet worden gehouden met de luminantie, hoek, afstand en schijnbaar oppervlak van de armaturen. De rechtbank ziet in het deskundigenverslag geen aanknopingspunten om, zoals eisers wensen, het onderzoek te baseren op de methode zoals beschreven in de Empfehlungen. Daarbij wijst zij op wat in overweging 18 staat.
30. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
31. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers en de tennisvereniging in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
Tot slot
32. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
33. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 16 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is op 19 juni 2020 gedaan door mr. R.C. Moed, voorzitter, en
mr. K. de Meulder en mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van
mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.