ECLI:NL:RBMNE:2020:2333

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
C/16/441477 / HA ZA 17-540
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van het Najafproject met betrekking tot onrechtmatig handelen en informatieplicht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, staat de aansprakelijkheid van bestuurders centraal in het kader van het Najafproject. Eiser, een aandeelhouder van de betrokken vennootschap, heeft gedaagden aangeklaagd wegens onbehoorlijk bestuur en onrechtmatig handelen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 2 oktober 2019 al enkele belangrijke punten vastgesteld, maar is nog niet in staat om definitief te oordelen over de aansprakelijkheid van gedaagden. De rechtbank heeft aanvullende informatie van gedaagden gevraagd, met name over de financiële aspecten van het Najafproject, om te kunnen beoordelen of eiser onterecht is benadeeld. De rechtbank overweegt om een registeraccountant en mogelijk een software-expert als deskundige te benoemen om de administratie en de software die in het project is gebruikt te onderzoeken. De rechtbank heeft ook enkele verschrijvingen in het tussenvonnis gecorrigeerd en benadrukt dat eiser recht heeft op volledige informatie over de kosten en opbrengsten van het Najafproject. De zaak is aangehouden voor verdere aktewisseling, waarbij gedaagden de gevraagde informatie moeten verstrekken. De rechtbank heeft aangegeven dat de kosten van een eventuele deskundige voorlopig voor rekening van gedaagden komen, gezien hun verzwaarde motiveringsplicht. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor het nemen van een akte door gedaagden, waarna eiser kan reageren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/441477 / HA ZA 17-540
Vonnis van 24 juni 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , Ontario,
eiser,
advocaat mr. M.N. Stoop te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 4] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. P.B.J. van den Oord te Alphen aan den Rijn.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden worden afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] genoemd. Gedaagden 1 tot en met 4 zullen gezamenlijk worden aangeduid als [gedaagde sub 1] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 oktober 2019
  • de akte van [gedaagde sub 1] c.s. en [gedaagde sub 5] van 11 december 2019
  • de antwoordakte van [eiser] van 5 maart 2020
  • de akte uitlating producties van [gedaagde sub 1] c.s. en [gedaagde sub 5] van 1 april 2020.
1.2.
Aan partijen is meegedeeld dat voor de verdere beoordeling van deze zaak de plaats van mr. Wolbrink is ingenomen door mr. Van den Boom. De reden hiervoor is dat mr. Wolbrink al geruime tijd niet meer werkt in de afdeling Civiel van deze rechtbank. Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank is na kennisname van de aktes nog steeds niet in staat om te beoordelen of [gedaagde sub 1] onbehoorlijk bestuur heeft gepleegd ten opzichte van [gedaagde sub 5] en daarbij onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser] . Daarvoor is nog meer informatie van [gedaagde sub 1] c.s. nodig, vooral over het Najafproject. [gedaagde sub 1] c.s. zal die informatie in eerste instantie bij een volgende akte moeten geven, zoveel mogelijk onderbouwd met stukken. [eiser] zal daarop in een antwoordakte mogen reageren. De rechtbank sluit niet uit dat zij daarna een registeraccountant als deskundige zal benoemen om de administratie van [gedaagde sub 1] over 2012 en later te laten onderzoeken. Verder overweegt de rechtbank om, na de volgende aktewisseling en na het eventuele onderzoek van de registeraccountant, een software-expert als deskundige te benoemen om de door [gedaagde sub 1] in het Najafproject geïmplementeerde software te laten beoordelen (dit mede in het kader van wat al in randnummer 3.29. van het tussenvonnis van 2 oktober 2019 is overwogen). De rechtbank zal deze beslissingen hieronder toelichten. Maar eerst zal de rechtbank drie verschrijvingen uit het tussenvonnis van 2 oktober 2019 herstellen.
Herstel van verschrijvingen in het tussenvonnis van 2 oktober 2019
2.2.
In 3.3 van het tussenvonnis staat: ‘Om dit te kunnen doen heeft [gedaagde sub 1] als bestuurder van [gedaagde sub 5] gunstige licentieovereenkomsten gesloten tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 5] (dus eigenlijk met zichzelf), zodat [gedaagde sub 1] de [gedaagde sub 5] producten kon inzetten bij haar projecten.’ Aan het einde van die zin had moeten staan: ‘bij het Najafproject’. Partijen zijn het er namelijk over eens dat het een eenmalige licentie was voor het Najafproject.
2.3.
In 3.4 van het tussenvonnis staat dat DCS [naam 1] dezelfde functionaliteit heeft als DCS [naam 2] , ‘een softwareproduct dat [eiser] / [bedrijfsnaam] heeft ontwikkeld’. Het is andersom: [naam 1] DCS is door [eiser] ontwikkeld (en de rechten daarvoor zitten in [gedaagde sub 5] ), en [gedaagde sub 1] heeft [naam 2] DCS ontwikkeld.
2.4.
In 4.5 van het tussenvonnis staat: ‘ [eiser] stelt ter onderbouwing van deze vordering dat [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, omdat zij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat [gedaagde sub 5] haar verplichtingen jegens hem niet nakomt en [gedaagde sub 1] c.s. ook geen verhaal biedt.’ Dat moet zijn: ‘ [eiser] stelt ter onderbouwing van deze vordering dat [gedaagde sub 1] c.s. onrechtmatig jegens [bedrijfsnaam] heeft gehandeld, omdat zij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat [gedaagde sub 5] haar verplichtingen jegens [bedrijfsnaam] niet is nagekomen en [gedaagde sub 5] ook geen verhaal biedt.’
Het Najafproject: aanvullende informatie / het plan om een registeraccountant te benoemen
2.5.
Voor de beoordeling van de vraag of [eiser] onnodig of onevenredig door [gedaagde sub 1] c.s. is benadeeld, is onder meer van belang of [gedaagde sub 5] gelet op de bestaande joint-venture-verhoudingen en gelet op het uit te voeren project voldoende heeft meegedeeld in de opbrengst van het Najafproject (zie het tussenvonnis van 2 oktober 2019, 3.21). Om dit te kunnen beoordelen moeten eerst de omvang, de opbrengsten en de kosten van het Najafproject in kaart worden gebracht (zie dat tussenvonnis, 3.22). Met het oog daarop heeft de rechtbank [gedaagde sub 1] c.s. 17 vragen gesteld, die [gedaagde sub 1] c.s. (met een aantal stukken) heeft beantwoord in haar aktes. De rechtbank stelt vast dat daarmee voor haar de omvang, opbrengsten en kosten van het Najafproject onvoldoende duidelijk zijn geworden. Ook blijkt daaruit niet welke winst redelijkerwijs kon worden verwacht in 2012, bij aanvang van het project, en eind 2014, toen [gedaagde sub 5] de licentievergoeding van € 70.000,- aan [gedaagde sub 1] factureerde.
2.6.
De cijfers van [gedaagde sub 1] voor het Najafproject over de periode 2013 tot en met september 2019 zijn volgens [gedaagde sub 1] c.s. als volgt:
  • omzet € 14.200.579
  • af: voorzieningen voor niet te incasseren vergoedingen
subtotaal € 12.246.878
  • af: directe kosten voor het project € 10.456.996
  • af: financieringskosten € 103.654
  • af: aandeel in overige kosten op basis van de omzetverhouding € 1.660.804
saldo € 25.428
2.7.
De rechtbank komt overigens uit op een saldo van € 25.424,-. [gedaagde sub 1] c.s. onderbouwt deze cijfers met een overzicht dat is opgesteld door de boekhouder van [gedaagde sub 1] (productie 96), en met een schriftelijke verklaring van die boekhouder, inhoudend dat die cijfers aansluiten bij de door [gedaagde sub 1] gepubliceerde jaarrekeningen. Die jaarrekeningen maken (tot nu toe) geen onderdeel uit van de processtukken, maar [gedaagde sub 1] c.s. heeft wel onbetwist aangevoerd dat [eiser] die jaarrekeningen in zijn bezit heeft. De rechtbank gaat er daarom - voorlopig - vanuit dat de in productie 96 vermelde resultaten van het Najafproject inderdaad als zodanig zijn verwerkt in de door diezelfde boekhouder opgestelde jaarrekeningen.
2.8.
Toch is deze onderbouwing op dit moment voor de rechtbank onvoldoende. Hieronder wordt uitgelegd waarom dat zo is. Daarbij staat de rechtbank eerst stil bij de juridische positie van [eiser] wat betreft de kennisname van de informatie die [gedaagde sub 1] c.s. nog moet verschaffen.
Het recht van [eiser] tot kennisname van informatie over het Najafproject
2.9.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft aangeboden om de rechtbank, eventueel door middel van een deskundige, nader te informeren over haar inkomsten en kosten van het Najafproject. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiser] echter geen recht op alle informatie, omdat dat commercieel gevoelig zou zijn. De rechtbank is het daarmee niet eens. Wat betreft het Najafproject heeft [eiser] het recht om volledig geïnformeerd te worden, en dus ook over alle financiële aspecten. Daarvoor zijn twee redenen: 1) de aard en inhoud van de samenwerking in [gedaagde sub 5] , en 2) de omvang van het aandeel van de [gedaagde sub 5] -software in het Najafproject.
Bij 1
2.10.
[gedaagde sub 1] is met [eiser] al in oktober 2004 een joint-venture aangegaan in de vorm van [gedaagde sub 5] , waarbij [eiser] 49% van de aandelen in [gedaagde sub 5] heeft gekregen en waarbij het de bedoeling was dat [gedaagde sub 1] en [eiser] ‘director’ van [gedaagde sub 5] zouden worden. Uiteindelijk is alleen [gedaagde sub 1] statutair bestuurder geworden (en heeft [gedaagde sub 2] die taak feitelijk uitgevoerd). Maar gedurende de samenwerking is [eiser] feitelijk net zo belangrijk voor [gedaagde sub 5] geweest als [gedaagde sub 1] . Essentieel voor de samenwerking waren namelijk de omstandigheden dat a) [eiser] de door hem ontwikkelde software heeft ingebracht in [gedaagde sub 5] en b) dat [eiser] een grote en cruciale rol speelde bij het implementeren van de verkochte [gedaagde sub 5] -software.
Bij 2
2.11.
[gedaagde sub 1] heeft in het Najafproject zowel software geïmplementeerd die zij zelf heeft ontwikkeld (in ieder geval CUPPS en [.] ), als software van [gedaagde sub 5] (in ieder geval [naam 1] DCS en FIDS). Voor de rechtbank staat vast dat [naam 1] DCS een zeer belangrijk onderdeel is van alle door [gedaagde sub 1] in Najaf geïmplementeerde software, en dat ook FIDS belangrijk is voor het vliegveld in Najaf. Dit wordt als volgt toegelicht. Partijen zijn het erover eens dat iedere luchtvaartmaatschappij gebruik maakt van een Departure Control System (DCS). Daarmee staat vast dat een DCS cruciaal is voor een soepel verloop van de passagiersstromen op vliegvelden. Partijen zijn het niet eens over de functie van CUPPS. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is CUPPS een platform waardoor luchtvaartmaatschappijen gebruik kunnen maken van [naam 1] DCS of van een ander DCS dat ‘CUPPS-compliant’ is, en maakt een luchtvaartmaatschappij daarbij hoe dan ook gebruik van CUPPS. Volgens [eiser] maakt een vertrekkende luchtvaartmaatschappij die gebruik maakt van het DCS van [gedaagde sub 5] ( [naam 1] DCS) geen gebruik van CUPPS omdat [naam 1] DCS een stand-alone programma is, waardoor ondersteuning, bijvoorbeeld door CUPPS, niet nodig is. De rechtbank kan (nog) niet vaststellen wie op dit punt gelijk heeft, maar dat is niet relevant voor het antwoord op de vraag of [eiser] recht heeft op kennisneming van alle cijfers bij het Najafproject. [gedaagde sub 1] c.s. heeft namelijk niet weersproken de stelling van [eiser] , dat voor alle 8,88 miljoen passagiers die in de periode van 2013 tot en met september 2019 vanaf de luchthaven in Najaf zijn weggevlogen, geldt dat de luchtvaartmaatschappijen in minimaal 48,99% van de gevallen (4,35 miljoen passagiers) gebruik hebben gemaakt van [naam 1] DCS. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. deze stelling niet heeft betwist, staat deze voor de rechtbank vast. Voor FIDS geldt dat dit Flight Information Display System op luchthavens, en ook op die van Najaf, de informatie verzorgt over aankomst- en vertrektijden van alle vluchten, door middel van beeldschermen die verspreid over de luchthaven zijn opgehangen. Zonder FIDS (of een soortgelijk programma) zou het op het vliegveld van Najaf een chaos zijn. Het belang van deze softwareproducten in het gehele Najafproject rechtvaardigen een redelijke vergoeding voor [gedaagde sub 5] . [eiser] kan pas beoordelen wat een redelijke vergoeding is als hij volledig inzicht heeft (gekregen) in de cijfers van het Najafproject.
Conclusie over het recht van [eiser] tot kennisname
2.12.
Gelet op deze omstandigheden heeft [eiser] er dus recht op om in detail geïnformeerd te worden over de kosten en opbrengsten van het Najafproject. [eiser] had daarop overigens ook al recht in 2015. Als [gedaagde sub 1] c.s. hem die informatie toen zou hebben gegeven, had [eiser] op dat moment zelf kunnen beoordelen of de door [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 5] betaalde licentievergoeding voor [naam 1] DCS en FIDS van in totaal € 70.000 redelijk was (en was deze procedure misschien niet eens aanhangig gemaakt). Overigens heeft de rechtbank wel begrip voor de wens van [gedaagde sub 1] c.s. dat gevoelige informatie over het Najafproject niet openbaar wordt gemaakt. Bij het formuleren van de tekst van de volgende vonnissen zal de rechtbank met die wens rekening houden.
Het Najafproject: prognoses van [gedaagde sub 1] in 2012
2.13.
Uit het contract voor het Najafproject (hierna: het Najafcontract) blijkt dat [gedaagde sub 1] en haar opdrachtgever er bij het ondertekenen op 18 april 2012 vanuit zijn gegaan dat [gedaagde sub 1] in de loop van zeven jaar een omzet zou genereren van $ 22.541.518. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. had zij in 2012 echter ook eigen prognoses, op basis waarvan zij er rekening mee hield dat de inkomsten veel lager zouden zijn. [gedaagde sub 1] c.s. heeft die stelling echter niet met stukken onderbouwd. Bij haar akte dient [gedaagde sub 1] c.s. die stukken, zoals bijvoorbeeld berekeningen en e-mails, over te leggen.
Het Najafproject: afspraken van [gedaagde sub 1] met luchtvaartmaatschappijen
2.14.
[gedaagde sub 1] kan in het Najafproject omzet genereren doordat haar opdrachtgever haar het exclusieve recht heeft gegeven om met alle luchtvaartmaatschappijen die gebruik maken van het vliegveld in Najaf, gebruiksvergoedingen overeen te komen voor de software die [gedaagde sub 1] daar heeft geïmplementeerd (zie de artikel 6 en 9 van het Najafcontract). Bij aanvang van het project heeft [gedaagde sub 1] in overleg met haar opdrachtgever begroot dat de luchtvaartmaatschappijen aan [gedaagde sub 1] een vergoeding zouden betalen van $ 1,98 per vertrekkende passagier.
2.15.
Over de inhoud van de afspraken tussen [gedaagde sub 1] en de luchtvaartmaatschappijen die op Najaf vliegen, weet de rechtbank echter nog niets. De rechtbank wil hierover meer informatie. Daarom moet [gedaagde sub 1] c.s. in haar akte toelichten:
  • met welke luchtvaartmaatschappijen zij voor het vliegveld in Najaf overeenkomsten heeft gesloten voor het gebruik van de door haar geïmplementeerde software, en
  • welke vergoeding zij met elke luchtvaartmaatschappij is overeengekomen.
Op Najaf vliegen vooral Iraanse luchtvaartmaatschappijen, omdat daar een sjiitisch heiligdom staat. Er maken echter ook niet-Iraanse luchtvaartmaatschappijen gebruik van dat vliegveld. [gedaagde sub 1] c.s. moet bij wijze van voorbeeld twee contracten met luchtvaartmaatschappijen in het geding te brengen die zij in het kader van het Najafproject heeft gesloten: één met een Iraanse en één met een niet-Iraanse luchtvaartmaatschappij.
Het Najafproject: afname van de voorzieningen voor niet te incasseren vergoedingen
2.16.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. zijn de aantallen passagiers die vanaf het vliegveld in Najaf zijn vertrokken sinds 2018 afgenomen vanwege grote politieke onrust en spanningen in de regio. Tegelijkertijd zijn ook de boekhoudkundige voorzieningen van [gedaagde sub 1] voor niet te incasseren vergoedingen in 2017 (€ 205.271) en 2018 (€ 26.507) aanzienlijk lager dan in de jaren 2014 tot en met 2016 (respectievelijk € 376.245, € 740.816 en € 604.856). De rechtbank wil dat [gedaagde sub 1] c.s. bij haar akte de boekhoudkundige stukken overlegt op basis waarvan de boekhouder van [gedaagde sub 1] heeft verklaard dat de hiervoor genoemde voorzieningen zijn geboekt, en dat [gedaagde sub 1] c.s. in haar akte de reden voor deze afname geeft en toelicht.
Het Najafproject: kosten van [gedaagde sub 1]
2.17.
In het Najafcontract is opgenomen dat [gedaagde sub 1] 15% van haar omzet als commissie moest afdragen aan haar opdrachtgever. Dit is onderdeel van de directe kosten van [gedaagde sub 1] . De rechtbank wil meer informatie over de directe kosten omdat zij voor het restant ervan nog onvoldoende onderbouwing heeft gezien.
2.18.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft [gedaagde sub 1] in totaal 41% van haar omzet moeten afdragen aan diverse andere externe partijen, zoals de lokale country manager, luchthavenmanagers, een agent en lokale programmeurs. Stukken waaruit dit blijkt ontbreken. Gelet op het enorme (gestelde) aandeel van deze vergoedingen in de directe kosten moet [gedaagde sub 1] in haar akte de namen en woon- of vestigingsplaatsen van alle derden geven met wie zij een vergoedingsafspraak heeft gemaakt, en per derde een kopie in het geding brengen van het document waarin die afspraken zijn vastgelegd. Als die afspraken niet op schrift staan moet [gedaagde sub 1] c.s. uitleggen waarom een schriftelijke vastlegging ontbreekt, wat elke afspraak inhoudt en moet zij stukken overleggen waaruit blijkt dat die commissies zijn betaald. Ook moet [gedaagde sub 1] in haar akte toelichten of die vergoedingsafspraken afhankelijk zijn van daadwerkelijke geïncasseerde bedragen bij de betalende luchtvaartmaatschappijen of niet (en waarom niet). Deze laatste informatie is van belang omdat [gedaagde sub 1] stelt dat zij in totaal 56% van de omzet van € 14.200.579 heeft moeten afdragen aan derden (15% aan de luchthaven en 41% aan anderen), terwijl [eiser] bij zijn berekening van de inkomsten en afdrachten niet uitgaat van die omzet, maar van het bedrag dat overblijft doordat van de omzet wordt afgetrokken het bedrag van de voorzieningen voor niet bij luchtvaartmaatschappijen geïncasseerde vergoedingen, ter hoogte van € 12.246.878.
2.19.
Ook is het voor de rechtbank nog onduidelijk waaruit het restant van de directe kosten bestaat, terwijl dit een bedrag vertegenwoordigt van miljoenen euro’s. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. bedragen de directe kosten in totaal immers € 10.456.996,-. [gedaagde sub 1] c.s. zal dit in haar akte gedetailleerd, en met stukken onderbouwd, moeten toelichten. In productie 96 van [gedaagde sub 1] c.s. is als afzonderlijke post nog vermeld ‘managementfee + ov kosten’ ter hoogte van in totaal € 2.188.567,-. De rechtbank gaat ervan uit dat dit bedrag onderdeel is van de totale directe kosten van € 10.456.996,-, omdat anders het saldo van € 25.424,- onjuist is (zie 2.6 en 2.7). Als die veronderstelling niet klopt, moet [gedaagde sub 1] c.s. in haar akte uitleggen hoe het wel zit.
2.20.
Het aandeel in overige kosten op basis van de omzetverhouding bedraagt volgens [gedaagde sub 1] c.s. € 1.660.804,-. [gedaagde sub 1] c.s. moet dit bedrag in haar akte nader onderbouwen met stukken uit haar administratie, en uitleggen waarom zij dit bedrag aan het Najafproject heeft toegerekend.
2.21.
De financieringskosten bedragen volgens [gedaagde sub 1] c.s. € 103.654,-. Ook dit bedrag moet [gedaagde sub 1] c.s. in haar akte met stukken nader onderbouwen.
2.22.
Wat voor de rechtbank ook nog onduidelijk is - en door [gedaagde sub 1] c.s. moet worden opgehelderd - zijn de licentievergoedingen voor de door [gedaagde sub 1] in het Najafproject geïmplementeerde software. Tussen partijen staat vast dat dit een zogenoemd BOT-project is (‘Build, Operate and Transfer’). Toegespitst op het Najafproject gaat de rechtbank er, in ieder geval voorlopig, vanuit dat de belangrijkste tegenprestatie van de opdrachtgever van [gedaagde sub 1] was dat zij [gedaagde sub 1] het exclusieve recht heeft gegeven om met alle luchtvaartmaatschappijen die gebruik maken van het vliegveld in Najaf gebruiksvergoedingen af te spreken voor de daar door [gedaagde sub 1] geïmplementeerde software (zie ook hierboven). Daaraan is de voorwaarde verbonden dat [gedaagde sub 1] 15% van de gebruiksvergoedingen afdraagt aan de luchthaven in Najaf. Met de resterende 85% van die inkomsten moest [gedaagde sub 1] al haar kosten terugverdienen en, indien mogelijk, winst maken.
2.23.
Als productie 98 heeft [gedaagde sub 1] c.s. een stuk overgelegd met de titel ‘Project Deliverables’, dat volgens haar een bijlage is bij het Najafcontract. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. staan in dit document alle door [gedaagde sub 1] te leveren hardware en software, inclusief licenties, en de daarbij horende kosten. Voor de CUPPS-software zijn twee licenties vermeld, elk ter waarde van $ 2.689.470 (in totaal afgerond $ 5,4 miljoen). Ervan uitgaande dat de rechtbank de werking van een BOT-project goed heeft begrepen, heeft de opdrachtgever van [gedaagde sub 1] haar niet rechtstreeks licentievergoedingen betaald, maar heeft [gedaagde sub 1] die licentievergoedingen moeten verdienen met de gebruiksvergoedingen van de luchtvaartmaatschappijen. [gedaagde sub 1] c.s. moet in haar akte meedelen of dit klopt en, als dat niet zo is, uitleggen hoe het wel zit. Ook zal [gedaagde sub 1] c.s. duidelijkheid moeten geven over de vraag of het bedrag van $ 5,4 miljoen volledig betrekking heeft op kosten voor de ontwikkeling van CUPPS, of dat dit bedrag ook gedeeltelijk bestaat uit een resultaat/rendement dat [gedaagde sub 1] met CUPPS hoopte te halen (zoals [eiser] betoogt). Ook wil de rechtbank weten of [gedaagde sub 1] CUPPS inmiddels ook aan andere opdrachtgevers (dan die in Najaf) heeft verkocht en hoe zij de ontwikkelingskosten voor CUPPS boekhoudkundig heeft verwerkt. Zijn die kosten volledig meegenomen in het overzicht van omzet en kosten voor het Najafproject, of worden zij ook, direct of indirect, aan andere opdrachtgevers in rekening gebracht? Daarnaast moet [gedaagde sub 1] c.s. uitleggen, en schriftelijk onderbouwen, van welke te ontvangen licentievergoeding voor het door haar te leveren DCS zij in 2012 of 2013 is uitgegaan, en of die licentievergoeding onderdeel uitmaakt van het bedrag van afgerond $ 5,4 miljoen. Daarnaast wil de rechtbank weten waarom op het document ‘Project Deliverables’ niet afzonderlijk een licentie/licentievergoeding voor DCS is vermeld. Op verschillende plaatsen in het contract staat immers ( [naam 1] ) DCS genoemd, onder andere in artikel 5.1, dat onderdeel is van ‘The second Party Deliverables’. Met ‘The Second Party’ is [gedaagde sub 1] bedoeld. Ten slotte wil de rechtbank in dit verband van [gedaagde sub 1] c.s. weten of met de vermelding ‘FIDS SW Sys’ op het document ‘Project Deliverables’ bedoeld is de licentievergoeding van $ 25.000 voor deze software (en waar volgens [gedaagde sub 1] c.s. abusievelijk staat vermeld dat er twee licenties zijn in plaats van één). Anders dan bij CUPPS ontbreekt onder ‘FIDS Sys’ namelijk een verwijzing naar ‘lic’, waarmee een licentie zal zijn bedoeld.
2.24.
Als de rechtbank na de volgende aktewisseling besluit om een registeraccountant als deskundige te benoemen, zullen de vragen van de rechtbank hoogstwaarschijnlijk vergelijkbaar zijn met de vragen die de rechtbank nu aan [gedaagde sub 1] heeft gesteld. Omdat de rechtbank nog niet heeft besloten óf zij een registeraccountant als deskundige zal benoemen, formuleert rechtbank in dit vonnis nog geen vragen voor de deskundige. Voor het geval de rechtbank wel besluit om een registeraccountant te benoemen verzoekt de rechtbank [gedaagde sub 1] om in haar akte wel alvast vragen voor de deskundige te formuleren die zij in dat geval graag gesteld wil zien. [eiser] zal in zijn antwoordakte hetzelfde moeten doen. Dit is misschien ten overvloede, maar met deze relatief kleine extra inspanning met het dossier al in de hand, kan mogelijk op een later moment aanzienlijk tijd en moeite worden uitgespaard.
2.25.
Als de rechtbank besluit om een registeraccountant als deskundige te benoemen komen de kosten daarvan - in ieder geval voorlopig - volledig voor rekening van [gedaagde sub 1] c.s. De gevraagde informatie bevindt zich immers in de administratie van [gedaagde sub 1] en op [gedaagde sub 1] c.s. rust daarom een verzwaarde motiveringsplicht. Bovendien had [gedaagde sub 1] c.s. (het grootste deel van) deze informatie al uit eigen beweging in 2015 aan [eiser] moeten verstrekken.
Mogelijk verloop van de procedure na de aktewisseling /eventueel onderzoek RA
2.26.
De mogelijkheid bestaat dat de rechtbank na de aktewisseling (en eventueel na een onderzoek van een registeraccountant) tot de conclusie komt dat [gedaagde sub 5] onvoldoende is gecompenseerd voor het aandeel van haar software in het Najafproject, en dat [gedaagde sub 1] c.s. aansprakelijk is voor de schade die [eiser] daardoor leidt. Voor dat geval is de rechtbank van plan om de schade van [eiser] te begroten aan de hand van het belang van de [gedaagde sub 5] -software in het Najafproject, uit te drukken in een percentage van de winst. De rechtbank weet nog niet welke aspecten bij die begroting allemaal een rol zullen spelen en welk belang aan al die aspecten moet worden toegekend. Vooralsnog lijkt het aantal passagiers waarvoor luchtvaartmaatschappijen gebruik hebben gemaakt van [naam 1] DCS daarbij in ieder geval van groot belang.
2.27.
Om de procedure zo efficiënt mogelijk te laten verlopen dient [gedaagde sub 1] daarom in haar akte te specificeren en te onderbouwen voor hoeveel passagiers in Najaf door luchtvaartmaatschappijen tot nu toe gebruik is gemaakt van [naam 1] DCS en van [naam 2] DCS.
2.28.
Ook van belang bij de eventuele schadebegroting voor het Najafproject is het aandeel van CUPPS in dat project. Daarom moet de rechtbank weten hoe CUPPS werkt. Omdat partijen, die allebei deskundig zijn op dit gebied, elkaar tegenspreken (zie 2.11), overweegt de rechtbank om ter beantwoording van deze vraag, en van andere vragen, een software-expert als deskundige te benoemen. Die deskundige zal zich dan ook moeten uitlaten over de vraag welk belang elk door [gedaagde sub 1] in Najaf geïmplementeerd software-onderdeel (technisch gezien) heeft.
2.29.
Behalve dat [gedaagde sub 1] volgens haar stellingen per saldo maar ongeveer € 25.000 winst heeft gemaakt benadrukt [gedaagde sub 1] c.s. dat de licentievergoeding van € 70.000 van [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 5] ook genoeg compensatie is omdat a) zij in haar eentje het Najafproject heeft gefinancierd met eigen middelen en met een lening van de drie aandeelhouders van € 300.000, b) het project mogelijk werd via een ‘lead’ van [gedaagde sub 1] ( [A] ), en c) zij vanwege de politieke onrust in die regio een groot financieel risico heeft genomen. Dat risico bestond eruit dat de verwachte passagiers aantallen - en daarmee de gebruiksvergoedingen van de luchtvaartmaatschappijen - niet zouden worden gehaald. De rechtbank vindt dit geen zwaarwegende argumenten omdat zij geen recht doen aan de bedoeling van partijen. Bij de start van de samenwerking hebben zij namelijk afgesproken dat [gedaagde sub 1] financiële steun en haar salesexpertise aan [gedaagde sub 5] ter beschikking zou stellen (zie het tussenvonnis van 2 oktober 2019, 2.3).
2.30.
Ook als de rechtbank tot de conclusie komt dat [gedaagde sub 1] [gedaagde sub 5] voor het Najafproject door de betaling van € 70.000 voldoende heeft gecompenseerd voor het gebruik van [naam 1] DCS en FIDS, moet zij nog afzonderlijk beoordelen of [gedaagde sub 1] c.s. ten opzichte van [eiser] een specifieke zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden door in 2015 de samenwerking te beëindigen. Ook met het oog daarop kan het nodig zijn dat de rechtbank een software-expert als deskundige inschakelt. Immers, [gedaagde sub 1] c.s. voert als een belangrijke reden voor het beëindigen van de samenwerking aan dat de kwaliteit van de software van [gedaagde sub 5] in 2012 slecht was, of dat die software in ieder geval ongeschikt was voor een project met de omvang van het Najafproject. De rechtbank is nog niet overtuigd van de juistheid van die stelling, in ieder geval niet voor zover het gaat om [naam 1] DCS en FIDS. Weliswaar staat vast dat [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 3] werkzaamheden aan die software hebben verricht om deze gebruiksklaar te maken voor Najafproject, maar de rechtbank vindt het bedrag dat [gedaagde sub 1] daarvoor aan [gedaagde sub 5] in rekening heeft gebracht (€ 68.000) niet erg hoog in vergelijking met alle kosten van [gedaagde sub 1] voor het Najafproject. Bovendien staat vast dat [naam 1] DCS ongeveer vier jaar (begin 2013 tot en met eind 2016/begin 2017) en FIDS bijna vijf jaar (begin 2013 tot najaar 2017) in Najaf hebben gefunctioneerd. En [gedaagde sub 1] c.s. heeft niet gesteld dat zij aan die software meer dan gemiddeld onderhoud heeft moeten plegen. Gelet op deze omstandigheden komen de kosten van een onderzoek door een software-expert - in ieder geval in eerste instantie - voor rekening van [gedaagde sub 1] c.s.
2.31.
Als de rechtbank besluit om een software-expert te benoemen wil zij die deskundige ook vragen om te onderzoeken of [naam 1] DCS en FIDS in 2016/2017 inderdaad, zoals [gedaagde sub 1] c.s. aanvoert, verouderd waren, en als dat zo is, of die producten niet zodanig gemoderniseerd/verbeterd hadden kunnen worden dat zij nog steeds op een rendabele manier hadden kunnen worden gebruikt/verkocht. Mogelijk zal de rechtbank die deskundige ook vragen om te onderzoeken of de versie van BRS die [gedaagde sub 1] in Najaf heeft geïmplementeerd (vrijwel) identiek is aan de BRS-software van [gedaagde sub 5] .
2.32.
Een ander aspect dat de rechtbank moet betrekken bij de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. bij de beëindiging van de samenwerking een specifieke zorgvuldigheidsnorm ten opzichte van [eiser] heeft geschonden, is dat [gedaagde sub 1] in ieder geval sinds 2015 ook in andere projecten dan het Najafproject DCS en FIDS heeft verkocht, zonder dat [eiser] er toen mee had ingestemd dat de activiteiten van [gedaagde sub 5] werden beëindigd. Daarbij is ook van belang of [gedaagde sub 1] c.s. de samenwerking mocht beëindigen, zonder [eiser] daarvoor financieel te compenseren. Ook voor de beoordeling daarvan kan het nodig zijn dat een software-expert wordt ingeschakeld.
2.33.
In ieder geval wil de rechtbank weten of het bij de DCS en FIDS software die [gedaagde sub 1] met ingang van 2015 in andere projecten dan het Najafproject bij klanten heeft geïmplementeerd, gaat om [naam 1] DCS of [naam 2] DCS en om de door [eiser] / [bedrijfsnaam] ontwikkelde FIDS of die van [gedaagde sub 1] . Daarnaast wil de rechtbank weten in hoeveel projecten [gedaagde sub 1] sinds begin 2015 DCS ( [naam 1] of [naam 2] ) en FIDS (van [bedrijfsnaam] of van [gedaagde sub 1] ) heeft geïmplementeerd, inclusief de namen en vestigingsplaatsen van de opdrachtgevers. [gedaagde sub 1] c.s. moet deze informatie in haar akte geven en onderbouwen.
2.34.
Een ander relevant aspect is het antwoord op de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. open en eerlijk met [eiser] heeft gecommuniceerd dat [gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde sub 5] de verkoopactiviteiten van [gedaagde sub 5] ging staken, en dat [gedaagde sub 1] door haarzelf te ontwikkelen versies van DCS en FIDS ging verkopen, dan wel of dit in ieder geval wel duidelijk moet zijn geweest voor [eiser] . Vooralsnog gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde sub 1] c.s. daarover in 2014/2015 niet helemaal open kaart heeft gespeeld. Pas in de loop van deze procedure is [eiser] er immers achter gekomen dat [gedaagde sub 1] al vanaf begin 2015 DCS in bijvoorbeeld Dalaman en Diyarbakir heeft geïmplementeerd. Anderzijds geldt a) dat [gedaagde sub 3] in december 2014 tegen [eiser] heeft gezegd dat hij van plan was om de software van [gedaagde sub 5] te hercoderen,
b) dat [gedaagde sub 2] in mei 2015 [eiser] heeft gevraagd om de verdere ontwikkeling van FIDS stop te zetten en
c) dat [gedaagde sub 2] in juli 2015 tegen [eiser] heeft gezegd dat [gedaagde sub 1] geen [gedaagde sub 5] -producten meer wilde verkopen.
2.35.
De rechtbank wil dat partijen zich in hun aktes uitlaten over de in de eerste zin van de in 2.34 geformuleerde vraag, waarbij de rechtbank in ieder geval ook wil weten of [gedaagde sub 3] in december 2014 heeft gezegd met welk doel hij de [gedaagde sub 5] -software wilde gaan hercoderen.
2.36.
Ten slotte wil de rechtbank van [gedaagde sub 1] c.s. weten of [gedaagde sub 1] een nieuw contract voor het vliegveld in Najaf heeft gesloten. Als dat zo is moet [gedaagde sub 1] dat contract in het geding brengen en in haar akte een korte samenvatting geven van de afspraken in dat contract.
2.37.
Alle overige beslissingen zullen later worden genomen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 juli 2020voor het nemen van een akte door [gedaagde sub 1] c.s. over hetgeen is vermeld onder:
2.13,
2.15,
2.16,
2.18,
2.19,
2.20,
2.21,
2.23,
2.24,
2.27,
2.33,
2.35, en
2.36,
waarna [eiser] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JvdB/4223