ECLI:NL:RBMNE:2020:2310

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
UTR 20/1590
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens benzodiazepine afhankelijkheid en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De ongeldigverklaring was gebaseerd op de bevindingen van twee psychiaters die concludeerden dat de verzoeker afhankelijk was van benzodiazepinen, met name oxazepam en temazepam. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn nieuwe baan als beveiliger.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de onderzoeksrapporten van de psychiaters zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat het inzage- en correctierecht niet was geschonden. De verzoeker had niet aannemelijk gemaakt dat hij sinds mei 2019 was gestopt met het gebruik van benzodiazepinen. De voorzieningenrechter vond dat de belangenafweging in het voordeel van de verkeersveiligheid uitviel, en dat de rapporten van de psychiaters voldoende overtuigend waren om de ongeldigverklaring te rechtvaardigen. De verzoeker had ook geen bewijs geleverd dat hij niet meer afhankelijk was van benzodiazepinen.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de psychiaters. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de voorzieningenrechter benadrukte dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit voorlopig werd beoordeeld en niet bindend was voor de hoofdzaak. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zou later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1590

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

ProcesverloopBij besluit van 21 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser per 28 februari 2020 ongeldig verklaard.

Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Verweerder krijgt op 25 maart 2019 bericht van de politie dat vermoed wordt dat verzoeker niet langer geschikt is om auto te rijden. Verweerder heeft verzoeker opgedragen een onderzoek te laten doen naar zijn geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Het onderzoek is uitgevoerd door [A] ( [A] ), psychiater. Dit onderzoek bestond uit een anamnese, een psychiatrisch onderzoek alsmede het opvragen van aanvullende informatie van de behandelend psychiater. In het verslag van bevindingen concludeert [A] dat sprake is van benzodiazepine-afhankelijkheid met dagelijks forse doseringen oxazepam en temazepam. Op verzoek van verzoeker heeft een tweede onderzoek plaatsgevonden dat is uitgevoerd door [B] ( [B] ), psychiater. Dit onderzoek bestond ook uit een anamnese en een psychiatrisch onderzoek. In het verslag van bevindingen concludeert [B] dat sprake is van benzodiazepinen afhankelijkheid, vanaf 1 januari 2020 in remissie.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op de bevindingen van [A] en [B] en geconcludeerd dat verzoeker de geschiktheid mist om een motorrijtuig te besturen. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft verweerder verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard.
Spoedeisend belang
3. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Verzoeker heeft met bewijstukken onderbouwd dat hij zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn nieuwe baan als beveiliger. Verweerder heeft dat verder ook niet bestreden.
5. In het kader van de in deze procedure te maken belangenafweging is het (spoedeisend) belang van verzoeker echter niet doorslaggevend, omdat bij ongeschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig daar een groot belang van verkeersveiligheid tegenover staat. Een rijbewijs moet immers ongeldig worden verklaard op grond van artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 als verzoeker vanwege de daarvoor gestelde lichamelijke of geestelijke eisen ongeschikt wordt bevonden tot het besturen van een motorrijtuig.
Psychiatrische rapporten
6. De voorzieningenrechter ziet zich daarom voor de vraag gesteld of naar voorlopig oordeel aan de overtuigende kracht van de psychiatrische rapporten van [A] en [B] moet worden getwijfeld, omdat er aanwijzingen zijn dat hun rapporten naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertonen of inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent zijn, zodat er twijfel bestaat of verweerder zich daarop heeft mogen baseren. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt het volgende.
7. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hem ten onrechte geen inzage- en correctierecht is verleend voor het rapport van de psychiaters. Verzoeker stelt dat hij op aandringen van de psychiaters afstand van dat recht heeft gedaan. De communicatie met de psychiaters verliep moeizaam omdat verzoeker de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Het bestreden besluit is daarom volgens verzoeker genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 en met artikel 3:9 van de Awb.
8. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet. Uit de gedingstukken volgt namelijk dat de rapporten van de psychiaters in concept ter inzage- en correctie aan verzoeker zijn toegezonden. Op het concept-rapport van [A] heeft verzoeker gereageerd. Na ontvangst van het rapport van [B] heeft verzoeker een verklaring ondertekend dat hij geen gebruik wil maken van nadere inzage-, correctie- en blokkeringsrecht(en). De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker daarmee schriftelijk afstand heeft gedaan van zijn inzage- en correctierecht en het blokkeringsrecht. Niet aannemelijk is geworden verzoeker dit op aandringen van [B] heeft gedaan. Ook is niet gebleken dat verzoeker vanwege een onvoldoende beheersing van het Nederlands niet tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat was. Van schending van het inzage- en correctierecht is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake.
9. Verder voert verzoeker aan dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt waarop de ongeldigheidverklaring van het rijbewijs precies is gebaseerd. Verzoeker stelt dat hij sinds mei 2019 geen benzodiazepine en oxazepam meer gebruikt en dat hij ook geen consulten meer heeft gehad bij zijn behandelend psychiater. Na die datum is abusievelijk nog een recept afgegeven volgens verzoeker, maar die medicatie heeft hij niet gebruikt. Verzoeker voert verder aan dat de diagnose benzodiazepineafhankelijkheid niet gesteld kan worden zonder dat een urineonderzoek is verricht.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de ongeldig verklaring van het rijbewijs heeft gebaseerd op paragraaf 10.19 van de bijlage bij de Regeling. Blijkens deze paragraaf zijn personen waar sprake is van misbruik van geneesmiddelen, zoals benzodiazepinen, amfetamines en opioïden, ongeschikt. Dit volgt ook uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter.
11. Uit het onderzoeksrapport van [A] blijkt dat hij verzoeker vanwege het gebruik van oxazepam en een te hoge dosering temazepam niet rijgeschikt acht. Het onderzoeksrapport van [B] vermeldt dat bij verzoeker sprake is van benzodiazepine afhankelijkheid, die sinds 1 januari 2020 in remissie is als blijkt dat geen recepten meer heeft verkregen van de psychiater of huisarts. Omdat de recidiefvrije periode van een jaar nog niet is verstreken, acht [B] verzoeker ongeschikt om auto te rijden.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de onderzoeksrapporten van de psychiaters volgt dat verzoeker (dagelijks) 50 mg oxazepam en 40 mg temazepam heeft gebruikt, hetgeen door verzoeker ten aanzien van de periode tot mei 2019 ook niet wordt bestreden. Ook blijkt dat laatstelijk op 1 december 2019 nog oxazepam 50 mg aan verzoeker is voorgeschreven. De voorgeschreven hoeveelheden oxazepam en temazepam duiden op een langdurig gebruik van benzodiazepinen en daarmee in ieder geval tot mei 2019 op een afhankelijkheid van die medicijnen. Dit betekent dat verweerder op basis van de rapporten heeft kunnen concluderen dat verzoeker niet rijgeschikt is.
13. De vraag is of verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf mei 2019 is gestopt met het gebruik van benzodiazepinen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en is van oordeel dat verweerder waarde heeft mogen hechten aan de omstandigheid dat uit het rapport van [B] blijkt dat de behandelend psychiater van verzoeker op 1 december 2019 nog 50 mg oxazepam heeft voorgeschreven. De stelling van verzoeker dat deze medicatie abusievelijk aan hem is voorgeschreven acht de voorzieningenrechter onvoldoende voor de conclusie dat verzoeker na 1 mei 2019 niet langer benzodiazepinen heeft gebruikt. Evenmin kan uit de door verzoeker overgelegde medische informatie van het UMC en het VUMC worden afgeleid dat verzoeker niet langer benzodiazepinen gebruikt. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vermelding dat verzoeker geen medicatie gebruikt volgt uit de anamnese en geen resultaat is van een specifiek op benzodiazepinegebruik gericht onderzoek. Bovendien is niet komen vast te staan dat verzoeker in de periode na 1 mei 2019 niet meer in Nederland verbleef, zodat hij de voorgeschreven medicatie niet kon gebruiken.
14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het niet verrichten van urineonderzoek bij verzoeker niet meebrengt dat het onderzoek door de psychiaters onzorgvuldig is geweest. Van belang is daarbij dat urineonderzoek onvoldoende bewijs levert dat iemand met het gebruik van benzodiazepinen is gestopt. Verzoeker heeft verder geen medische verklaring van zijn behandelend psychiater of een (recent) medicatieoverzicht van de apotheek overgelegd waaruit blijkt dat hij al ruim vóór 1 december 2019 is gestopt met het gebruik van oxazepam en temazepam.
Contra-expertise
15. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake is van afhankelijkheid van benzodiazepine een rapport contra-expertise van 28 mei 2020 van psychiater [C] ( [C] ) overgelegd. [C] concludeert op basis van zijn onderzoek dat is uitgevoerd op 14 april 2020 en waarbij een urineonderzoek is gedaan, dat bij verzoeker in de afgelopen 12 maanden geen sprake is van benzodiazepine-afhankelijkheid.
16. De voorzieningenrechter ziet in de contra-expertise onvoldoende aanleiding anders te oordelen, omdat het onderzoek door [C] zich met name richt op de huidige situatie van verzoeker. Ter zitting heeft verweerder de schriftelijke reactie van [B] op de contra-expertise overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat [B] de conclusies van [C] niet onderschrijft. Verweerder zal de contra-expertise en de reactie van [B] nader betrekken bij de heroverweging van het primaire besluit. De voorzieningenrechter ziet thans geen aanleiding te concluderen dat de contra-expertise van [C] er toe leidt dat verweerder zich niet heeft mogen baseren op de rapporten van [A] en [B] bij het nemen van de bestreden besluitvorming.
Conclusie
17. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, ziet de voorzieningenrechter op dit moment niet in dat het bezwaar kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen daarom af.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is gedaan op 16 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken. De uitspraak wordt ook gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel