ECLI:NL:RBMNE:2020:2307
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de vergelijkingsmethode
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, de eigenaar van de woning gelegen aan [adres 1] in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente], die de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 had vastgesteld op € 312.000,--. Eiser was van mening dat de waarde te hoog was en stelde een lagere waarde van € 255.000,-- voor. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een Skype-zitting op 2 juni 2020, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder en de taxateur van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Dit werd onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen geschikt waren en dat de waardeverschillen inzichtelijk waren gemaakt. Eiser's argumenten, waaronder het niet meenemen van een verkoopcijfer van een andere woning, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat het aan de heffingsambtenaar was om de meest vergelijkbare woningen te selecteren en dat de gekozen referentiewoningen adequaat waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet op een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.