Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding, mede inhoudende een voorlopige voorziening strekkende tot afgifte van stukken,
- de conclusie van antwoord ten aanzien van de voorlopige voorziening, tevens onbevoegdheidsverweer, tevens verzoek om aanhouding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, tevens akte overlegging producties en vermindering en wijziging van eis,
- de akte uitlating eisvermindering, eiswijziging en producties
- het verzoek van Hoch Capital om de beslissing in het bevoegdheidsincident aan te houden
- de reactie daarop van [eiseres]
- de rolbeslissing van deze rechtbank van 10 juni 2020 inhoudende een afwijzing van het verzoek om aanhouding.
2.De beoordeling in het incident tot onbevoegdverklaring
- het begrip „verbintenis uit onrechtmatige daad” omvat elke vordering die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een “verbintenis uit overeenkomst” (zie arrest van 28 januari 2015, Kolassa, C-375/13, EU:C:2015:37, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak),
- de enkele omstandigheid dat één van de contractpartijen een civielrechtelijke aansprakelijkheidsvordering instelt tegen de andere partij volstaat op zich niet om te spreken van een vordering die voortvloeit uit „verbintenis uit overeenkomst”,
- daarvan is slechts sprake indien de verweten gedraging kan worden beschouwd als niet-nakoming van de contractuele verbintenissen zoals deze kunnen worden bepaald aan de hand van het voorwerp van de overeenkomst (arrest van 13 maart 2014, Brogsitter, C-548/12),
- een door een consument ingestelde vordering inzake wettelijke aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad valt onder artikel 17 e.v. Brussel Ibis-Vo, indien deze vordering onlosmakelijk verbonden is met een overeenkomst die de betrokken consument en de beroepsmatig handelende wederpartij daadwerkelijk hebben gesloten (HvJEU 2 april 2020, AU/Reliantco, C-500/18).
- dat één van de contractanten een consument is die handelt in een kader dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd,
- dat er daadwerkelijk een overeenkomst is gesloten tussen deze consument en een bedrijfs- of beroepsmatig handelende persoon, en
- dat deze overeenkomst onder een van de in lid 1, onder a) tot en met c), van dat artikel 17 bedoelde categorieën valt.
- het begrip „consument” moet restrictief moet worden uitgelegd op basis van de positie die de betrokken persoon in een bepaalde overeenkomst inneemt in verband met de aard en het doel van deze overeenkomst, en niet op basis van de subjectieve situatie van die persoon,
- alleen overeenkomsten die een individu los en onafhankelijk van enige bedrijfs- of beroepsmatige activiteit of doelstelling sluit met als enige doel te voldoen aan de eigen particuliere consumptiebehoeften, vallen onder de beschermende regeling van artikelen 17 tot en met 19 Brussel Ibis-Vo,
- deze bijzondere bescherming is niet gerechtvaardigd wanneer een overeenkomst wordt gesloten omwille van een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit; dat is niet anders wanneer deze activiteit voor de toekomst is gepland,
- dit betekent dat deze regeling enkel van toepassing is indien de overeenkomst tussen de partijen is gesloten voor een niet bedrijfs- of beroepsmatig gebruik van het goed of de dienst in kwestie,
- niet relevant is of de consument zich op een specifieke manier gedraagt,
- bij financiële dienstverleningsovereenkomsten betekent dit dat niet relevant is wat de waarde is van de verrichte transacties, de omvang van de risico’s op financiële verliezen, de eventuele kennis of deskundigheid van een persoon op het gebied van financiële instrumenten of zijn actieve gedrag bij dergelijke transacties, noch of de consument een groot aantal transacties heeft verricht in een relatief kort tijdsbestek of dat hij grote bedragen in die transacties heeft geïnvesteerd,
- evenmin is relevant of de betreffende persoon een „niet-professionele belegger” is in de zin van artikel 4 lid 1 onder 12 van de EU-Richtlijn MIFID I
- mantelzorger is en zorg draagt voor haar twee kinderen,
- werkzaam is in de relatief kleine onderneming van haar echtgenoot (een caravanstalling),
- bij op de website van Hoch Capital terecht is gekomen door te klikken op een advertentie via sociale media over een bekende Nederlander die naar verluidt fortuin had gemaakt in cryptomunten met als kop: ‘ [naam] deed een enorme onthulling en de RTL Late Night Kijkcijfers schoten omhoog’;
- wilde investeren in cryptomunten maar is gaan investeren in Credit For Difference producten (CFD’s);
- met privévermogen op advies van Hoch Capital is gaan investeren in CFD’s;
- niet beroeps- of bedrijfsmatig in complexe financiële hefboomproducten heeft gehandeld.
- de advocaat van [eiseres] zich in een brief van 7 oktober 2019 (productie 2 bij de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring) aldus heeft uitgelaten jegens [eiseres] :
- [eiseres] in een bij Hoch Capital ingeleverd formulier van 13 februari 2019 (productie 3 bij de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring) heeft verklaard als professioneel belegger behandeld te willen worden (als bedoeld in EU-Richtlijn MIFID II
- [eiseres] is met Hoch Capital in contact gekomen door te responderen op een advertentie voor het beleggen in cryptomunten die was gericht op particulieren (producties 4 bij dagvaarding). De advertentie was geplaatst bij een artikel op sociale media over de grote winst bij het beleggen in cryptomunten en ook blijkens de tekst van dit artikel was het gericht op particulieren. [eiseres] heeft vervolgens haar persoonsgegevens ingevuld op de website van Bitcoin Revolution (productie 5 bij dagvaarding), waarna zij een bevestiging ontving van Hoch Capital dat er voor haar een beleggingsaccount was aangemaakt voor “financial trading in the different capital markets” (productie 6 bij dagvaarding). Waar [eiseres] op basis van deze advertentie het idee had om te gaan beleggen in cryptomunten, is zij uiteindelijk gaan beleggen in CFD’s. De aanvankelijke doelstelling, handel in cryptomunten, in combinatie met de wijze waarop [eiseres] met Hoch Capital in contact is gekomen, duidt niet op een beroepsmatige doelstelling om te gaan beleggen in complexe financiële producten.
- Hoch Capital kon op basis van het door [eiseres] ingeleverde formulier (zie 2.12) weten dat [eiseres] medewerkster was bij een caravanstalling. Zij is gaan beleggen in CFD’s in de winterperiode waarin de caravanstalling gesloten was (par. 17 incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring). Haar functie en de timing van de contractsluiting duiden er eerder op dat het beleggen in CFD’s bedoeld was om deze winterperiode te overbruggen, dan op een doel om haar beroep te maken van het handelen in complexe financiële producten.
- Hoch Capital heeft niet gesteld dat [eiseres] vóór of na afloop van het contract op enige wijze actief is geweest in het beleggen in (complexe) financiële producten.
- een „professionele belegger” is een belegger die als professionele cliënt wordt aangemerkt of op verzoek als professionele cliënt kan worden behandeld in de zin van bijlage II van Richtlijn MIFID-I (artikel 4 lid 1 Richtlijn MIFID-II). De toekenning van de hoedanigheid van “professionele cliënt” veronderstelt dat nagegaan is of de betrokkene voldoet aan ten minste twee van drie criteria, namelijk i) dat hij tijdens de vier voorafgaande kwartalen gemiddeld tien transacties van significante omvang per kwartaal heeft verricht, ii) dat de omvang van zijn portefeuille financiële instrumenten groter is dan € 500.000, en iii) dat hij gedurende ten minste een jaar een beroepsbezigheid heeft uitgeoefend in de financiële sector.
- voor het zijn van “consument” is het objectieve doel van de overeenkomst voor de betrokkene doorslaggevend, namelijk of dat doel is beroeps- of bedrijfsmatig gebruik, dan wel consumptief gebruik. De aard en omvang van de verrichte transacties is daarbij niet van belang, evenmin als de omvang van de portefeuille. Het uitoefenen van een beroep in de financiële sector zou wel relevant kunnen zijn, maar Hoch Capital heeft niet gesteld dat dat bij [eiseres] het geval was (dat was ook niet aangevinkt op het formulier).
3.De beoordeling in het incident strekkende tot een voorlopige voorziening
4.De beslissing
5 augustus 2020voor conclusie van antwoord.