ECLI:NL:RBMNE:2020:2300

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
C/16/497632 / FO RK 20-262
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling en onderzoek Raad voor de Kinderbescherming in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2020 een tussenbeschikking gegeven in een familierechtelijke procedure betreffende de omgangsregeling van [voornaam van verzoekster]. De verzoekster, die bij de moeder en de vader woont, heeft via een informele rechtsingang verzocht om wijziging van de omgangsregeling. De kinderrechter heeft op 12 februari 2020 met de verzoekster gesproken en op 16 maart 2020 een mondelinge behandeling gehouden waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster niet tevreden is met de huidige omgangsregeling en liever bij de moeder woont, met om de week een bezoek aan de vader. De vader heeft aangegeven dat hij het goed vindt dat de verzoekster bij de moeder woont, maar maakt zich zorgen over mogelijke ouderverstoting. De moeder benadrukt dat de kinderen centraal moeten staan en dat er naar hen geluisterd moet worden.

Gezien de onduidelijkheid over de situatie van de verzoekster heeft de kinderrechter besloten dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek moet uitvoeren naar de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. In afwachting van dit onderzoek heeft de kinderrechter een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de verzoekster bij de moeder woont en om de week het weekend bij de vader doorbrengt. De kinderrechter heeft de Raad gevraagd om uiterlijk zeven dagen voor de pro forma zitting op 11 december 2020 schriftelijk te rapporteren over de omgangsregeling die in het belang van de verzoekster is. De beschikking is openbaar uitgesproken op 10 april 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/497632 / FO RK 20-262
Beschikking van 10 april 2020
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] en [woonplaats 2] ,
hierna: [voornaam van verzoekster] ,
met als belanghebbenden:
[belanghebbende 1] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna: de vader,
en
[belanghebbende 2] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna: de moeder.
De Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland, locatie [plaatsnaam] (hierna: de Raad), is op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) betrokken in de procedure.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[voornaam van verzoekster] heeft door middel van meerdere brieven een verzoek bij de rechtbank ingediend via de zogenaamde “informele rechtsingang” (op grond van artikel 1:251a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek). In deze brieven vraagt [voornaam van verzoekster] om de omgangsregeling met haar vader te wijzigen.
1.2.
De kinderrechter heeft op 12 februari 2020 met [voornaam van verzoekster] gesproken.
1.3.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft de kinderrechter de ouders en de Raad uitgenodigd voor een mondelinge behandeling. De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2020 plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • de moeder;
  • mw. [A] namens de Raad.

2.De beoordeling

Waar gaat het om?
2.1
De ouders hebben samen het ouderlijk gezag over [voornaam van verzoekster] . [voornaam van verzoekster] woont de ene week bij de moeder, en de andere week bij de vader.
2.2
[voornaam van verzoekster] heeft zich tot de kinderrechter gewend via de zogenaamde “informele rechtsingang” (op grond van artikel 1:251a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek). Dat betekent dat [voornaam van verzoekster] de kinderrechter vraagt van haar ambtshalve bevoegdheid gebruik te maken om een beslissing te nemen over de omgangsregeling. Ambtshalve betekent dat er geen officieel formeel verzoek is gedaan. [voornaam van verzoekster] kan zo’n officieel verzoek ook niet zelfstandig indienen. Zij heeft geen formele eigen rechtsingang.
2.3
De kinderrechter heeft in de brief van [voornaam van verzoekster] gelezen dat zij niet blij is met de omgangsregeling die nu geldt. [voornaam van verzoekster] heeft dat ook verteld in het gesprek met de kinderrechter. [voornaam van verzoekster] wil niet de ene week bij de moeder zijn en de andere bij de vader. Ze wil liever bij de moeder wonen, en om het weekend naar de vader toe. De reden hiervoor is dat [voornaam van verzoekster] bij de vader thuis meer spanning ervaart, en dat zij het fijner vindt bij de moeder. Ook praktisch gezien zou het handiger zijn als ze fulltime bij de moeder woont, omdat de ouders niet goed dingen met elkaar kunnen afstemmen.
2.4
De vader heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat hij het prima vindt dat [voornaam van verzoekster] liever bij de moeder wil wonen als dat beter is voor haar. Hij maakt zich wel zorgen over dat er misschien sprake zou kunnen zijn van parentificatie of ouderverstoting bij [voornaam van verzoekster] . De vader vindt dat de moeder het co-ouderschap steeds meer vermijdt en dat zij aan de kinderen trekt. De vader vindt het ook gek dat hij thuis niets heeft gemerkt van dat [voornaam van verzoekster] liever bij de moeder wil wonen. Voordat de vader er van overtuigd kan zijn dat dit echt is wat [voornaam van verzoekster] wil, wil hij graag dat er in samenwerking met hulpverlening een duidelijk beeld komt van wat er speelt bij alle drie de kinderen.
2.5
De moeder heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat de kinderen nu centraal moeten staan en dat er naar hen geluisterd moet worden. [voornaam van verzoekster] is er volgens de moeder klaar mee dat ze steeds met mensen moet praten, maar dat er niet naar haar wordt geluisterd.
Raadsonderzoek
2.6
De kinderrechter weet op dit moment te weinig over de situatie van [voornaam van verzoekster] om een definitieve beslissing te kunnen nemen. Daarom vindt de kinderrechter het nodig dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek gaat doen. De Raad zal daarvoor de vader, de moeder en [voornaam van verzoekster] benaderen voor een afspraak en een plan maken voor de manier waarop het onderzoek zal worden gedaan.
De kinderrechter vraagt de Raad om te onderzoeken:
- welke verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders is in het belang van [voornaam van verzoekster] ?
Voorlopige zorgregeling
2.7
In afwachting van het rapport van de Raad over dit onderzoek, zal de kinderrechter een voorlopige omgangsregeling vaststellen. De voorlopige regeling houdt in dat [voornaam van verzoekster] bij de moeder woont, en dat ze om de week vanaf vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend als ze naar school gaat bij de vader is. Wat de vakanties betreft geldt voor [voornaam van verzoekster] dezelfde regeling als voor haar zussen. De kinderechter zal deze voorlopige beslissing hieronder uitleggen.
2.8
De kinderrechter heeft begrepen dat [voornaam van verzoekster] en haar zussen al een lange tijd klem zitten in de strijd tussen de ouders. De vertegenwoordiger van de Raad heeft bij de mondelinge behandeling ook aangegeven dat het voor kinderen in het algemeen moeilijk vol te houden is als ze langdurig tegenstrijdige berichten krijgen over hun ouders over en weer. Als het niet meer vol te houden is dan komen sommige kinderen op het punt dat ze een keuze moeten maken voor hun gevoel. De kinderrechter kan zich daarom goed voorstellen dat [voornaam van verzoekster] na veel ingezette hulpverlening en veel jaren nu graag rust wil, en dat ze deze rust krijgt door niet steeds van de één naar de andere ouder hoeft te verhuizen. Daarnaast geeft [voornaam van verzoekster] al een langere tijd aan dat ze het fijner zou vinden om fulltime bij de moeder te wonen. De kinderrechter denkt dat het daarom beter is als [voornaam van verzoekster] voorlopig bij de moeder woont, en de vader om de week een weekend ziet. Het is wel belangrijk dat [voornaam van verzoekster] het contact met de vader goed blijft onderhouden, en dat de moeder ook goed aan [voornaam van verzoekster] laat blijken dat dit belangrijk is en dat de zij daar achter staat.
2.9
De kinderrechter zal de griffier vragen om ook een afschrift van deze beslissing aan [voornaam van verzoekster] te sturen op zowel het adres van de vader als de moeder, omdat de kinderrechter deze beslissing heeft genomen in het kader van een door haar gestuurde brief. Na ontvangst van het rapport van de Raad, zal de kinderrechter [voornaam van verzoekster] waarschijnlijk weer uitnodigen voor een kindgesprek, en daarna ook de ouders en de Raad.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1
stelt de volgende voorlopige omgangsregeling vast:
- [voornaam van verzoekster] woont bij de moeder. Om de week vanaf vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend als ze naar school gaat, gaat [voornaam van verzoekster] naar de vader;
3.2
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
vraagt de Raad om te onderzoeken:
- welke omgangsregeling is op dit moment in het belang van [voornaam van verzoekster] ?
met het verzoek aan de Raad om tenminste zeven dagen voor de hierna te noemen pro forma datum schriftelijke te rapporteren en te adviseren;
3.4
houdt de definitieve beslissing op het verzoek aan tot de
pro formadatum van
11 december 2020, met bepaling dat afhankelijk van de dan verkregen informatie over de voortgang van het raadsonderzoek een nadere zittingsdatum wordt bepaald;
3.5
verzoekt
de griffierom de vader, de moeder en de Raad voor de Kinderbescherming op te roepen tegen een nader te bepalen datum en tijdstip;
3.6
verzoekt
de griffierom [voornaam van verzoekster] uit te nodigen voor een kindgesprek.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.A. Nettekoven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2020.