In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2020 een tussenbeschikking gegeven in een familierechtelijke procedure betreffende de omgangsregeling van [voornaam van verzoekster]. De verzoekster, die bij de moeder en de vader woont, heeft via een informele rechtsingang verzocht om wijziging van de omgangsregeling. De kinderrechter heeft op 12 februari 2020 met de verzoekster gesproken en op 16 maart 2020 een mondelinge behandeling gehouden waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster niet tevreden is met de huidige omgangsregeling en liever bij de moeder woont, met om de week een bezoek aan de vader. De vader heeft aangegeven dat hij het goed vindt dat de verzoekster bij de moeder woont, maar maakt zich zorgen over mogelijke ouderverstoting. De moeder benadrukt dat de kinderen centraal moeten staan en dat er naar hen geluisterd moet worden.
Gezien de onduidelijkheid over de situatie van de verzoekster heeft de kinderrechter besloten dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek moet uitvoeren naar de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. In afwachting van dit onderzoek heeft de kinderrechter een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij de verzoekster bij de moeder woont en om de week het weekend bij de vader doorbrengt. De kinderrechter heeft de Raad gevraagd om uiterlijk zeven dagen voor de pro forma zitting op 11 december 2020 schriftelijk te rapporteren over de omgangsregeling die in het belang van de verzoekster is. De beschikking is openbaar uitgesproken op 10 april 2020.