ECLI:NL:RBMNE:2020:2266

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2336
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor maatschappelijke doeleinden in strijd met bestemmingsplan

Op 4 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning die was verleend aan een stichting voor het gebruiken van een bedrijfsruimte voor maatschappelijke doeleinden. Eisers, bewoners van een nabijgelegen pand, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, dat hun bezwaar tegen de vergunning ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunningaanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de vergunning toch verleend kon worden op basis van de kruimelgevallenregeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de activiteiten die in het kader van de dagbesteding plaatsvinden, niet meer geluidsoverlast en verkeersoverlast met zich meebrengen dan de eerder toegestane bedrijfsactiviteiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn discretionaire bevoegdheid en dat de belangen van eisers voldoende zijn meegewogen. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam] , verweerder

(gemachtigden: dhr. mr. B.W.M.B.M. van den Bosch en dhr. mr. P. Phielix).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam stichting] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van een bedrijfsruimte aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] in [plaatsnaam] voor maatschappelijke doeleinden.
Bij besluit van 3 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eisers bewonen het [naam locatie] aan de [straatnaam 2] [nummeraanduiding 2] te [plaatsnaam] . Dit pand ligt tegenover het perceel aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] in [plaatsnaam] ( [naam winkel] ). Beide panden liggen op een afstand van ongeveer 36 meter van elkaar af. Tussen beide panden ligt een weg en een spoorweg. Hieronder is op een kaart te zien waar de twee percelen ten opzichte van elkaar liggen.
[FOTO]
Op 27 juli 2018 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruiken van het pand aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] voor maatschappelijke doeleinden. Vergunninghouder wil dagbestedingsactiviteiten in het pand laten uitvoeren door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De dagbesteding zal bestaan uit het uitvoeren van leegruimingen en verhuizingen. Daarbij vertrekken de deelnemers ‘s morgens vanaf de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] en zijn zij verder de hele dag aan het leegruimen en/of verhuizen. Verder zullen in het pand goederen die door de leegruimingen worden verkregen, worden verwerkt. Deze goederen worden schoongemaakt, gesorteerd, opgeknapt en gedemonteerd om er vervolgens producten van te maken. De opgeknapte producten worden verkocht in een kleine winkel in het pand. De winkel staat in dienst van de dagbesteding en beslaat maximaal 20% van het bruto vloeroppervlak. Er zullen maximaal 7 deelnemers tegelijk aanwezig zijn op de locatie.
Grondslag van het bestreden besluit
2. De vergunningaanvraag is in strijd met artikel 11 van het bestemmingsplan “Zuidelijke Eng”. Hierin heeft het pand aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] in [plaatsnaam] als bestemming Bedrijfsdoeleinden ( [.] ). Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, onder 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), dus met toepassing van de zogenoemde kruimelgevallenregeling.
Toetsingskader
3. Niet in geschil is dat de gevraagde activiteiten in strijd zijn met artikel 11 van het bestemmingsplan. De rechtbank stelt dit dan ook vast. Een vergunning kan in een dergelijk geval worden verleend als de activiteiten passen binnen de in artikel 4 van Bijlage II van het Bor opgenomen categorieën kruimelgevallen en als de activiteiten niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening (artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onderdeel 2, van de Wabo).
4. Artikel 4, onder 9, van bijlage II bij het Bor bepaalt dat voor de verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van art 2.12, lid 1, sub a, onder 2, Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt: het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen. De rechtbank stelt vast dat de vergunningaanvraag past binnen deze bepaling. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat verweerder beleid heeft voor het toepassen van de kruimelgevallenregeling, maar dat dit beleid ziet op woningen en dus niet op het bedrijfspand waar het nu om gaat. Dat betekent dat verweerder voor dit geval een individuele belangenafweging moet maken.
5. Ten aanzien van de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de kruimelgevallenregeling overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt voorop dat toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de Wabo een zogenoemde discretionaire (dat wil zeggen een vrije) bevoegdheid van verweerder is. Bij gebruikmaking van deze bevoegdheid moet verweerder nagaan of met realisering van het bouwplan de belangen van eisers onevenredig worden geschaad. De rechtbank moet het al dan niet gebruiken van deze bevoegdheid terughoudend toetsen. Dat betekent dat de rechtbank beoordeelt of verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. [1]
Ruimtelijke ordening
6.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de activiteiten in het kader van de dagbesteding naar aard en omvang vergelijkbaar zijn of passen binnen categorie 1 zoals gehanteerd in het boekje “Bedrijven en Milieuzonering” (VNG 2009). Daarin is aangegeven dat reparatie voor particulieren onder categorie 1 valt. Werkzaamheden die binnen deze categorie passen hebben een relatief minimale ruimtelijke impact en zijn slechts in zeer geringe mate belastend voor de omgeving. Het perceel aan de [straatnaam 1] ligt binnen een bedrijventerrein waar een dergelijke verandering van functie niet wenselijk is, gelet op het behoud en de clustering van bedrijfsruimtes. In dit gemengde gebied acht verweerder deze maatschappelijke functie echter wel passend.
Uitbreiding van reguliere detailhandel buiten de winkelgebieden is in strijd met het Retailbeleid 2016-2026. In dit geval gaat het echter niet om reguliere detailhandel maar is de vorm van detailhandel die vergunninghouder gebruikt een middel om invulling te geven aan de maatschappelijke activiteit (dagbesteding voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt). De nadruk ligt niet op de verkoop van producten, maar op het bieden van een zinvolle dagbesteding aan cliënten van vergunninghouder. De belangen die het Retailbeleid beoogt te beschermen (het behouden van een goede winkelstructuur) worden door de vergunningverlening niet geschaad. Door aan de toegestane oppervlakte voor de verkoop van producten een maximum te stellen, wordt het toegestane gebruik voldoende ingekaderd.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het gewenste gebruik van het pand aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] ruimtelijk aanvaardbaar is. Het gewenste gebruik (kleinschalige verkoop en bewerking van gebruikte goederen) past goed binnen de omgeving en levert, gelet op de kleinschaligheid van de activiteiten en de lage milieucategorie, geen onevenredige aantasting op van het woon- en leefklimaat van nabij gelegen woningen. Planologisch gezien bestaan er geen bezwaren tegen het gewenste gebruik. Er zijn geen milieu- of omgevingsaspecten die aan de ontwikkeling van de vergunningaanvraag in de weg staan.
Belangenafweging bij de toepassing van de kruimelgevallenregeling
7. Eisers voeren aan dat verweerder bij de toepassing van de kruimelgevallenregeling onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Zo ervaren eisers parkeer- en verkeersoverlast door de vergunde activiteiten. De [straatnaam 1] is een doodlopende weg, waar voorheen nooit verkeer kwam. Nu rijdt er verkeer van het personeel en het winkelpubliek van vergunninghouder en worden er auto’s geparkeerd. Verder is volgens eisers gedurende de gehele dag sprake van geluidsoverlast die wordt veroorzaakt door het personeel en het winkelpubliek. Het personeel komt ’s morgens bij het pand aan. De overheaddeuren staan dan open, terwijl de radio aanstaat. Vervolgens worden de busjes en de aanhanger ingepakt. Hierna zorgt het winkelpubliek tot ongeveer 16.00 uur voor geluidsoverlast. Rond 16.00 uur komen de busjes en de aanhanger terug bij het pand om te worden leeggehaald. Hierbij wordt ook met spullen gegooid.
Parkeren / verkeersveiligheid
8.1.
Verweerder heeft toegelicht dat de op grond van het bestemmingsplan toegestane activiteiten in en rond het perceel [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] , voor toepassing van de Nota Parkeernormen auto en fiets, 3e herziening van 28 september 2017, vallen onder de functie bedrijfsgebouw met een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per 100 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. De bestaande parkeersituatie op eigen terrein is voor het toegestane gebruik voldoende. Door de vergunningverlening en de functiewijziging treedt geen verandering van de toepasselijke norm op, zodat een aanvullende parkeereis niet aan de orde is.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de parkeernorm voor de gewenste activiteiten niet boven de huidige parkeernorm ligt. Deze activiteiten vereisen daarom geen extra parkeerplaatsen. Eisers hebben hun stelling dat sprake is van verkeersoverlast niet onderbouwd. Uit niets blijkt dat sprake is van een significante toename van het aantal verkeersbewegingen, waardoor de verkeersveiligheid en bereikbaarheid van de [straatnaam 1] nadelig beïnvloed wordt.
De beroepsgrond slaagt niet.
Geluidsoverlast
9. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun stelling dat de gewenste activiteiten tot zodanig onevenredige geluidsoverlast leiden, dat verweerder het belang van eisers op dit punt anders had moeten wegen. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat bij de activiteiten die vergund zijn, niet méér geluidsoverlast valt te verwachten dan wanneer op die locatie sprake is van een bedrijf dat wel past binnen het bestemmingsplan. Voor zover eisers excessieve geluidsoverlast bij het pand aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1/letteraanduiding] ervaren, is dit een kwestie van handhaving en kan dit niet aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staan.
Op grond van artikel 2.22 van de Wabo kan verweerder voorwaarden aan de vergunning verbinden, maar alleen voor activiteiten waarvoor niet reeds via milieuwetgeving zoals het Activiteitenbesluit maatregelen of voorwaarden zijn gesteld. De voorschriften moeten ruimtelijk relevant zijn. Een voorschrift met betrekking tot het dichthouden van overheaddeuren heeft verweerder daarom niet aan deze omgevingsvergunning kunnen verbinden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan de kruimelgevallenregeling. Verweerder heeft het bestreden besluit voldoende ruimtelijk gemotiveerd en er heeft een zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden. Daarbij zijn de belangen van eisers uitdrukkelijk meegewogen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 4 juni 2020 gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in
aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4263.