ECLI:NL:RBMNE:2020:2227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
UTR - 18 _ 4685
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing van urgentieverzoek voor woonruimte op basis van sociale indicatie

Op 9 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten. De eiseres had een verzoek ingediend om urgentie te verlenen voor woonruimte op basis van een sociale indicatie, maar dit verzoek was door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft eerder al twee tussenuitspaken gedaan waarin verweerder was opgedragen om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Ondanks deze opdrachten heeft verweerder geen adequate reactie gegeven en is het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze hersteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nieuwe motivering van verweerder onvoldoende en onjuist was, en dat er geen rekening was gehouden met de feitelijke situatie van de eiseres en haar kinderen. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M.A. Vermin),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten, verweerder
(gemachtigden: mr. L. Bosboom en G. Kok).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om op grond van een sociale indicatie urgentie te verlenen voor woonruimte afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .
Bij tussenuitspraak van 13 juni 2019 [1] (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omgeschreven gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 23 juli 2019 een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven.
Een tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Bij tweede tussenuitspraak van 10 april 2020 [2] (de tweede tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de twee tussenuitspraken. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraken heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraken. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 [3] en 15 augustus 2012 [4] .
2. In de tweede tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit niet op de door de rechtbank (in de eerste tussenuitspraak) voorgeschreven wijze is hersteld. Verweerder heeft namelijk, anders dan de rechtbank had opgedragen, de nieuwe motivering niet in een nieuw besluit verwoord en ook niet het bestreden besluit ingetrokken. Verder is verweerders nieuwe motivering onvoldoende en onjuist. De nieuwe motivering van verweerder houdt in dat eiseres niet in aanmerking komt voor urgentie, omdat haar kinderen de mogelijkheid behouden om in de echtelijke woning te blijven wonen. Met dit standpunt houdt verweerder geen rekening met het feit dat uit het convenant en het ouderschapsplan blijkt dat sprake is van co-ouderschap, dat de kinderen hun hoofdverblijf bij eiseres hebben en dat het woonrecht van de woning toekomt aan de ex-man van eiseres. Dat de kinderen in de Basisregistratie personen staan geregistreerd op het adres van de voormalige echtelijke woning kan eiseres niet worden tegengeworpen. De inzet van deze procedure is namelijk juist om via een urgentie voor eigen huisvesting op een ander adres in aanmerking te komen. Met de tweede tussenuitspraak is verweerder in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde gebreken te herstellen.
3. Verweerder heeft niet gereageerd op de tussenuitspraak. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is met de artikelen 3:4 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De reden daarvoor is nu juist dat verweerder geen poging heeft ondernomen het gebrek te herstellen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om voor een derde keer een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de twee tussenuitspraken. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1837,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, 1 punt voor het verschijnen voor een tweede zitting na de tussenuitspraak met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1837,50.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juni 2020 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.