ECLI:NL:RBMNE:2020:2224

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
8289323
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanzegvergoeding en transitievergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster] en de vennootschap onder firma BSO. [Verzoekster] was sinds 27 november 2017 in dienst bij BSO als pedagogisch medewerker. Haar arbeidsovereenkomst was op 27 mei 2019 verlengd voor bepaalde tijd tot 27 november 2019. BSO heeft [verzoekster] niet tijdig schriftelijk geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, wat resulteert in een aanzegvergoeding. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat BSO ook een transitievergoeding verschuldigd is, omdat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd en er geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan. De kantonrechter heeft de vorderingen van [verzoekster] toegewezen, inclusief de wettelijke rente over de vergoedingen. BSO is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8289323 UE VERZ 20-21 SV/40160
Beschikking van 29 mei 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
BSO [verweerster sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: BSO,
verweerster sub 1,

2 [verweerster sub 2] ,

wonende te [woonplaats] en vennoot van verweerster sub 1,
verder ook te noemen: [verweerster sub 2] ,
verweerster sub 2,

3 [verweerster sub 3] ,

wonende te [woonplaats] en vennoot van verweerster sub 1,
verder ook te noemen: [verweerster sub 3] ,
verweerster sub 3.
Verweersters sub 1 tot en met 3 worden hierna gezamenlijk ‘BSO’ genoemd.
Verweersters sub 1 en sub 3 zijn in de procedure vertegenwoordigd door verweerster sub 2.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] met 11 producties, ter griffie ingekomen op
25 januari 2020;
  • de akte van [verzoekster] van 13 maart 2020 met producties 12 tot en met 14;
  • het verweerschrift van BSO van 15 maart 2020 met 2 producties;
- de brief van [verzoekster] van 7 april 2020 met een reactie op het verweerschrift van BSO;
- de brief van BSO van 19 april 2020 met een reactie op de brief van [verzoekster] .
1.2.
De mondelinge behandeling die bepaald was op 16 maart 2020, is uitgesteld omdat verzoekster ziek was. Vanwege de coronacrisis heeft de kantonrechter op 26 maart 2020 besloten de zaak verder schriftelijk te behandelen. Beide partijen hebben daarna een schriftelijke reactie ingediend waarin zij op elkaars standpunten konden reageren.
1.3.
De kantonrechter acht zich voldoende geïnformeerd om uitspraak te kunnen doen. Partijen hebben niet kenbaar gemaakt dat zij alsnog prijs stellen op een zitting. De kantonrechter heeft daarom besloten geen nieuwe zitting te bepalen en op basis van de ingediende processtukken een beslissing te nemen.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [1993] , is sinds 27 november 2017 in dienst van BSO als pedagogisch medewerker voor 18 uur per week. De arbeidsovereenkomst is op
27 mei 2019 verlengd voor de bepaalde tijd tot 27 november 2019. Bij de verlenging is de arbeidsduur gewijzigd in minimaal 15,5 uur per week. Het bruto-uurloon is € 13,83. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Kinderopvang van toepassing.
2.2.
Op 24 november 2019 heeft [verzoekster] aan BSO een e-mail gestuurd met een voorstel om vanaf 27 november 2019 door te werken tot en met 19 december 2019 (productie 5):
“Beste [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] ,
Allereerst wil ik jullie bedanken voor de afgelopen 2 jaar dat ik heb mogen werken bij BSO [verweerster sub 1] . Zoals jullie ook weten eindigt mijn contract per 27-11-2019.
Daarom zal ik per 27-11-2019 niet meer werkzaam zijn bij BSO [verweerster sub 1] .
Ik kan eventueel doorwerken t/m 19-12-2019, maar dan wel zonder een opzegtermijn van 2 maanden. Mijn laatste werkdag zal dan 19-12-2019 (Donderdag) zijn.
Ik hoor graag van jullie.
Met vriendelijke groet,
[verzoekster] ”
2.3.
[verzoekster] heeft op (maandag) 25 november 2019 een gesprek gehad met [verweerster sub 3] .
2.4.
Op 28 november 2019 heeft [verzoekster] een gesprek gehad met [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] bij BSO. Na dit gesprek heeft [verzoekster] dezelfde dag, om 12.36 uur, een What’s app-bericht gestuurd naar [verweerster sub 2] , waarin zij onder meer meldt die dag niet naar het werk te gaan (productie 6):
“Beste [verweerster sub 2] , ik heb nog steeds geen reactie mogen ontvangen op mijn mail van 24-11-2019. Mijn contract is afgelopen op 26-11-2019. Hierbij wil ik zeggen dat ik vandaag niet naar werk zal gaan. Ik zou graag mijn uren en vakantiedagen die ik nog tegoed heb uitbetaald willen krijgen. Ik zal de sleutels zo inleveren bij collega’s.”
Kort daarna, om 12.52 uur, heeft [verweerster sub 3] namens BSO de volgende e-mail gestuurd naar [verzoekster] (productie 7):
“Dag [verzoekster] ,
Bedankt voor je mail. Wat ik maandag mondeling al heb gezegd en vandaag ook nog besproken dat je in dienst bent t/m 19-12-2019.
Dan verrekenen we de verlofuren en het vakantiegeld.
Vriendelijke groet,
[verweerster sub 3] ”
2.5.
BSO heeft na een verzoek daartoe door de gemachtigde van [verzoekster] , het loon over november 2019 betaald en een eindafrekening verstrekt. BSO heeft geweigerd de gevraagde aanzeg- en transitievergoeding uit te betalen, waarna [verzoekster] deze procedure is gestart.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, BSO te veroordelen tot betaling van de aanzegboete, begroot op
€ 921,80, de transitievergoeding, begroot op € 619,00 bruto en de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaar worden van de hiervoor genoemde vergoedingen tot de dag van algehele voldoening. [verzoekster] heeft daarnaast verzocht BSO te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoekster] het volgende ten grondslag.
BSO was verplicht uiterlijk een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd schriftelijk te berichten of het dienstverband wordt voortgezet. BSO heeft dit niet schriftelijk aangezegd, waardoor zij een aanzegboete is verschuldigd. Daarnaast is BSO volgens [verzoekster] een transitievergoeding verschuldigd omdat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd en daarna op initiatief van BSO niet aansluitend is voortgezet.

4.Het verweer

4.1.
BSO voert verweer. BSO stelt zich op het standpunt dat de aanzegverplichting niet te laat is nagekomen en betwist dat zij een transitievergoeding verschuldigd is.
4.2.
BSO voert over de aanzegverplichting aan dat de arbeidsovereenkomst per
27 november 2019 zou worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit is meerdere malen meegedeeld, schriftelijk middels werkgeversverklaringen en mondeling. De schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was al in oktober opgesteld, alleen nog niet aan [verzoekster] overhandigd. [verzoekster] heeft steeds geantwoord dat zij hiermee akkoord ging. BSO was verrast door de e-mail van [verzoekster] van 24 november 2019 met de mededeling dat zij de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet zou voortzetten en het aanbod om tot 19 december 2019 voor BSO te blijven werken. BSO heeft in een gesprek met [verzoekster] op 25 november 2019 ingestemd met dit aanbod. Op 28 november 2019 heeft [verzoekster] in een Whats’app-bericht haar aanbod om tot 19 december 2019 te blijven werken, ingetrokken. Er blijkt nergens uit dat BSO het voornemen had de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te beëindigen. De transitievergoeding is ook niet verschuldigd omdat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoekster] is beëindigd. [verzoekster] heeft de aangeboden arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op het laatste moment niet geaccepteerd en heeft haar aanbod om tot 19 december 2019 te blijven werken, ingetrokken.

5.De beoordeling

Is het verzoekschrift tijdig ingediend?
5.1.
De kantonrechter stelt vast dat de arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd tot
27 november 2019 niet is voortgezet en daardoor op 27 november 2019 van rechtswege is geëindigd. Het verzoekschrift is per fax op 25 januari 2020 ingediend. Gelet op de wettelijke vervaltermijn van drie maanden voor het indienen van het verzoek om toekenning van een transitievergoeding en een aanzegvergoeding (artikel 7:686a van het Burgerlijk Wetboek (BW)), is het verzoekschrift tijdig ingediend.
Aanzegvergoeding:
5.2.
Op grond van artikel 7:668 lid 1 BW moest BSO [verzoekster] schriftelijk uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou eindigen informeren:
a. over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst; en
b. bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder zij de arbeidsovereenkomst wilde voortzetten.
5.3.
BSO erkent dat zij [verzoekster] op 27 oktober 2019, een maand voordat de arbeidsovereenkomst zou eindigen, nog niet schriftelijk had geïnformeerd over het voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
5.4.
BSO voert het verweer dat zij vanaf 26 september 2019 meerdere malen aan [verzoekster] mondeling kenbaar heeft gemaakt dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden voortgezet en dat [verzoekster] hierop heeft geantwoord dat zij hiermee akkoord ging. [verzoekster] heeft dit verweer uitdrukkelijk betwist.
5.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:668 lid 1 BW moet een werkgever een schriftelijke mededeling doen over het al dan niet voortzetten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De aanzegverplichting is in de wet opgenomen om de belangen van de werknemer te beschermen. Aan hem moet tijdig duidelijkheid worden verschaft. De eis van een geschrift draagt bij aan de door de wetgever beoogde grote mate van duidelijkheid. Een mededeling die alleen mondeling is gedaan, kwalificeert dus niet als een aanzegging overeenkomstig de wet. Dat geldt zeker wanneer, zoals in deze zaak, partijen het niet eens zijn over de inhoud van hun gesprekken. Het mondeling of schriftelijk uiten van een voornemen om een arbeidsovereenkomst voort te zetten, kwalificeert ook niet als een aanzegging in de zin van de wet. Een voornemen is geen aanbod. Het kan niet aanvaard worden. Een voornemen verschaft dus niet de vereiste mate van duidelijkheid.
5.6.
Voor zover BSO met haar stelling dat zij een werkgeversverklaring heeft afgegeven, ook heeft bedoeld dat dit een schriftelijke mededeling over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst is, volgt de kantonrechter BSO hierin niet. De door [verzoekster] overgelegde werkgeversklaring (productie 12) die op 14 oktober 2019 door [verweerster sub 2] namens BSO is ondertekend, bevat alleen een verklaring om bij gelijkblijvend functioneren en ongewijzigde bedrijfsomstandigheden de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op te laten volgen door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, maar bevat geen uitdrukkelijke mededeling van BSO aan [verzoekster] dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet en onder welke voorwaarden die wordt voortgezet. Ook uit de stelling van BSO dat de schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wel was ‘klaargemaakt’, maar nog niet was overhandigd aan [verzoekster] , waarvoor zij verwijst naar een schermafdruk van haar computerbestanden (productie 1), blijkt niet dat BSO [verzoekster] schriftelijk heeft geïnformeerd over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst.
5.7.
Nu BSO [verzoekster] niet schriftelijk heeft geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, is BSO haar een vergoeding verschuldigd als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand.
5.8.
Voor wat betreft de verschuldigde vergoeding ter hoogte van één maand loon geldt het brutoloon vermenigvuldigd met het aantal per maand gewerkte uren. [verzoekster] heeft de aanzegvergoeding gesteld op € 921,80 bruto. BSO heeft deze stelling niet betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van dit bedrag. [verzoekster] verzoekt verder om een veroordeling tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van opeisbaarheid. Tegen de verschuldigdheid van de wettelijke rente is geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal de ingangsdatum van de wettelijke rente bepalen op 27 november 2019, een maand na de dag waarop de aanzegverplichting op grond van artikel 7:668 lid 1 BW is ontstaan.
Transitievergoeding:
5.9.
Indien de arbeidsovereenkomst tenminste 24 maanden heeft geduurd en na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd (zie artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder a sub 3 BW, zoals dit gold tot en met 31 december 2019).
5.10.
Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst op 27 november 2019 van rechtswege is geëindigd. Nu het dienstverband is geëindigd op 27 november 2019, staat daarmee ook vast dat het dienstverband van [verzoekster] 24 maanden heeft geduurd.
5.11.
BSO betwist dat zij een transitievergoeding verschuldigd is. Zij stelt dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoekster] is beëindigd. Volgens BSO heeft [verzoekster] de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op het laatste moment niet geaccepteerd, heeft [verzoekster] de arbeidsovereenkomst in haar e-mail van 24 november 2019 zelf opgezegd en heeft zij haar verzoek om tot 19 december 2019 te blijven werken, ingetrokken. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
5.12.
[verzoekster] heeft gemotiveerd betwist dat BSO haar vóór het einde van rechtswege op 27 november 2019 een aanbod heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De stelling van BSO dat [verzoekster] door middel van haar e-mail van 24 november 2019 de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd, blijkt niet uit de tekst van deze e-mail.
5.13.
De kantonrechter stelt vast dat BSO bij gebreke van enig geschrift niet voldoende heeft onderbouwd dat zij vóór 27 november 2019 een voorstel heeft gedaan om de arbeidsovereenkomst aansluitend voort te zetten. Zij heeft ook niet met concrete feiten onderbouwd dat [verzoekster] een aanbod heeft afgewezen. Het staat wel vast dat [verzoekster] met de e-mail van 24 november 2019 aan BSO heeft voorgesteld om tot en met 19 december 2019 te blijven werken. Het What’s app-bericht van [verzoekster] aan BSO om niet meer naar het werk te gaan en de sleutels in te leveren, dat is verzonden op 28 november 2019, kan worden aangemerkt als een intrekking van dit voorstel. Op 28 november 2019 was de arbeidsovereenkomst al geëindigd. Uit dit bericht kan daarom ook niet de conclusie worden getrokken dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoekster] is geëindigd.
De kantonrechter is daarom van oordeel dat de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege op 27 november 2019 op initiatief van BSO niet aansluitend is voortgezet en dat vóór het eindigen van de arbeidsovereenkomst op initiatief van BSO geen nieuwe opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan.
5.14.
Uit het voorgaande volgt dat BSO een transitievergoeding is verschuldigd. Tegen de door [verzoekster] gestelde hoogte van de transitievergoeding is door BSO geen verweer gevoerd, zodat het gevorderde bedrag van € 619,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 zal worden toegewezen.
Proceskosten:
5.15.
BSO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 83,00
- salaris gemachtigde €
480,00(tarief eenvoudig kanton kort geding)
Totaal € 563,00
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring:
5.16.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt BSO om aan [verzoekster] een aanzegvergoeding van € 921,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 27 november 2019 tot de voldoening;
6.2.
veroordeelt BSO om aan [verzoekster] een transitievergoeding van € 619,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 27 december 2019 tot de voldoening;
6.3.
veroordeelt BSO tot betaling van de proceskosten tot op heden begroot op
€ 563,00;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2020.