ECLI:NL:RBMNE:2020:2220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
C/16/497218 / HA RK 20-34
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor val op natte mat tijdens kerkdienst

In deze zaak heeft verzoekster, die op 29 april 2018 ten val kwam, een deelgeschil aanhangig gemaakt bij de Rechtbank Midden-Nederland. Tijdens een kerkdienst viel zij op een rubberen mat die over elektriciteitskabels was gelegd en nat was van de regen. Verzoekster stelt dat de mat ondeugdelijk was en dat [verweerster sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door deze mat te gebruiken zonder te waarschuwen voor het gevaar van gladheid. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld aan de hand van de maatschappelijke zorgvuldigheid en de omstandigheden van het geval. De rechtbank concludeert dat het enkele feit dat iemand valt door een mat niet automatisch betekent dat er onrechtmatig is gehandeld. De mat was goed zichtbaar en [verweerster sub 1] had geen reden om extra veiligheidsmaatregelen te treffen, aangezien er geen eerdere meldingen van letsel door een val op de mat waren ontvangen. De rechtbank oordeelt dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de mat niet voldeed aan de eisen voor gebruik. Het verzoek van verzoekster wordt afgewezen, en de rechtbank begroot de kosten van de procedure op € 4.290,00, zonder [verweerster sub 1] te veroordelen tot betaling van deze kosten, omdat de aansprakelijkheid niet is vastgesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/497218 / HA RK 20-34
Beschikking van 10 juni 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster
advocaat mr. F.J. Straathof te 's-Hertogenbosch
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verweerder,
advocaat mr. A.K. Sjouw te 's-Gravenhage.
Verzoekster wordt hierna [verzoekster] genoemd. Verweerders worden hierna gezamenlijk [verweerster sub 1] genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift voor een deelgeschil ingediend en in een aanvullend verzoekschrift een toelichting gegeven op de schade. [verweerster sub 1] heeft in een verweerschrift een reactie gegeven op het verzoekschrift en daarbij een voorwaardelijke tegenvordering ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats door middel van een zitting via Skype. Daarbij waren partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting. Ter zitting hebben partijen afgesproken te proberen om in onderling overleg tot overeenstemming te komen
1.2.
In een e-mail van 29 mei 2020 heeft de advocaat van [verzoekster] de rechtbank meegedeeld dat [verzoekster] een uitspraak van de rechtbank wenst.

2.Het geschil

2.1.
Op 29 april 2018 is [verzoekster] ten val gekomen. Bij haar val heeft zij haar kuit- en scheenbeen gebroken.
2.2.
Op de dag van het ongeval woonde [verzoekster] een kerkdienst bij. Om het kerkgebouw te bereiken moest zij een trap op. Op de heenweg naar de kerk lagen onderaan de trap elektriciteitskabels. Deze waren neergelegd door [verweerster sub 1] . De kabels waren nodig voor de elektriciteitsvoorziening van de kermis die op het nabijgelegen parkeerterrein werd opgebouwd. [verzoekster] heeft op de heenweg de kabels gezien en zij is er overheen gestapt. Tijdens de kerkdienst heeft het hard geregend. Toen [verzoekster] na de kerkdienst weer onderaan de trap kwam, zag zij dat er een rubberen mat over de kabels lag. De mat was nat van de regen. Er lagen plassen op. Toen zij op de mat stapte is zij gevallen.
2.3.
Volgens [verzoekster] heeft [verweerster sub 1] onrechtmatig gehandeld door gebruik te maken van een ondeugdelijke mat en/of niet te waarschuwen voor het gevaar dat de mat glad was. In dit deelgeschil verzoekt [verzoekster] te beslissen dat [verweerster sub 1] en NN (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de schade die zij heeft geleden en nog lijdt ten gevolge van de onrechtmatige daad die op 29 april 2018 ten opzichte van haar is gepleegd.
2.4.
[verweerster sub 1] stelt zich op het standpunt dat hij niet aansprakelijk is voor de val van [verzoekster] . Voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat [verweerster sub 1] wel aansprakelijk is, heeft hij het tegenverzoek gedaan dat de rechtbank bepaalt dat de schade als gevolg van de val in overwegende mate (100%, maar in elk geval meer dan 75%) voor rekening van [verzoekster] dient te blijven, omdat de val mede is veroorzaakt door haar onoplettendheid.

3.De beoordeling

3.1.
Het enkele feit dat iemand valt door een voorwerp als een mat is op zichzelf onvoldoende om te kunnen oordelen dat er onrechtmatig is gehandeld. Dat een ongeval kán gebeuren door op de openbare weg een mat te plaatsen over stroomkabels betekent nog niet dat het in het leven roepen of het in stand laten van die situatie in strijd is met de maatschappelijke zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 6:162 BW. De vraag is of de situatie zo gevaarlijk was dat er maatregelen genomen hadden moeten worden om dit gevaar te voorkomen. Of dit het geval is geweest, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Factoren die daarbij een rol kunnen spelen zijn geformuleerd in het Kelderluikarrest van de Hoge Raad van 5 november 1965 (ECLI:NL:HR:1965:AA7079): hoe waarschijnlijk is het dat iemand de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht neemt, hoe groot is de kans dat uit deze niet-inachtneming een ongeval ontstaat, en wat is dan naar verwachting de ernst van de gevolgen van een dergelijk ongeval en hoe bezwaarlijk is het om gepaste veiligheidsmaatregelen te treffen.
3.2.
Niet in geschil is dat [verweerster sub 1] de mat heeft neergelegd uit oogpunt van veiligheid, om te voorkomen dat voetgangers struikelen over de kabels. De zwarte mat was goed zichtbaar en [verweerster sub 1] heeft in de vele jaren ervaring nimmer meldingen van letsel door een val op een mat ontvangen. Voor het nemen van extra veiligheidsmaatregelen, bijvoorbeeld door het plaatsen van een waarschuwingsbord was dan ook geen reden. Ook niet als de mat nat zou zijn door de regen. Het is algemeen bekend dat een oppervlak dat nat is, glad(der) wordt. [verweerster sub 1] mocht er vanuit gaan dat een voetganger die ziet dat het oppervlak nat is en dus glad kan zijn, extra oplettend is. In dit geval had het extreem hard geregend en het was goed zichtbaar dat de mat nat was en dus glad zou kunnen zijn. [verzoekster] heeft ter zitting ook naar voren gebracht dat de mat er glad en glimmend uitzag en dat er plassen op te zien waren.
3.3.
Het voorgaande zou anders kunnen zijn als vast komt te staan dat [verweerster sub 1] een mat heeft gebruikt die niet voldeed aan de eisen die aan een dergelijke mat moeten worden gesteld, zoals [verzoekster] betoogt. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen kwaliteits- of veiligheidsnormen zijn vastgesteld (bijvoorbeeld een NEN-norm of een andere objectieve norm), waar kabelmatten die hier zijn gebruikt aan moeten voldoen. [verweerster sub 1] heeft naar voren gebracht dat deze matten altijd worden gebruikt om (elektriciteits)kabels te bedekken en dat het een in de evenementenwereld algemeen gebruikelijk product is. Volgens [verweerster sub 1] zijn er ook geen andere matten verkrijgbaar voor dit doel. Klachten dat deze matten bij regenval onveilig zouden zijn, heeft hij niet eerder gehoord. [verweerster sub 1] kan niet uitsluiten dat de gebruikte mat op sommige plekken, een beschadiging liet zien, zoals [verzoekster] naar voren heeft gebracht, maar dat zegt volgens hem niet dat de mat onveilig was. Andere matten, die volgens [verzoekster] op internet zijn te zien, zijn volgens [verweerster sub 1] niet geschikt. Het doel waarvoor hij de mat gebruikte vereiste een dikke, vol rubberen mat, die voldoende gewicht heeft. Bovendien moet de mat voldoende afmetingen hebben. Het oppervlak van deze matten is onbehandeld gebleven, juist om enige stroefheid te geven aan de matten.
3.4.
[verzoekster] heeft tegenover dit betoog van [verweerster sub 1] niet met objectieve gegevens onderbouwd dat de mat niet deugde voor het doel waarvoor [verweerster sub 1] hem gebruikte of dat niet was voldaan aan de aan een dergelijke mat te stellen eisen. Het enkele feit dat [verzoekster] is uitgegleden/gevallen toen de mat nat was, is daarvoor onvoldoende. [verzoekster] heeft de rechtbank er dan ook niet van kunnen overtuigen dat het voor [verweerster sub 1] voorzienbaar was dat het gebruik van de mat een zodanig risico van vallen met zich zou kunnen meebrengen, dat hij deze mat niet had mogen gebruiken om de kabels af te dekken. Daarbij is ook van belang dat het ongeval plaatsvond onder uitzonderlijke omstandigheden. Vlak voor de val had het extreem hard had geregend, waardoor de mat (veel) natter was dan na een gewone regenbui het geval zou zijn geweest. Er waren plassen op de mat blijven staan.
3.5.
Dit alles leidt tot de slotsom dat [verzoekster] door een ongelukkige samenloop is gevallen en dat deze val heel nare gevolgen voor haar heeft. Voor de vraag of zij de schade die zij door deze ongelukkige val heeft geleden kan verhalen op [verweerster sub 1] , is echter nodig dat hij aansprakelijk is voor deze val. Zoals hiervoor is geconcludeerd, is aan de vereisten voor deze aansprakelijkheid niet voldaan. Het verzoek moet daarom worden afgewezen.
3.6.
Omdat het verzoek van [verzoekster] wordt afgewezen laat de rechtbank het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster sub 1] onbesproken.
3.7.
De rechter moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechter bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
3.8.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] € 5.288,25 (15 uur, tegen een tarief van € 275,00 per uur exclusief btw en € 297,00 griffierecht). [verweerster sub 1] vindt het tarief te hoog en het aantal uren dat aan de zaak is besteed onredelijk.
3.9.
De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aantal uren dat is besteed tegen een hoog tarief van een specialist past daar niet bij. De rechtbank zal het aantal uren matigen tot 12 uur en daarmee de kosten begroten op € 3.993,00. Dit bedrag is inclusief 21% btw. Daar moet het griffierecht van € 297,00 dat [verzoekster] aan de rechtbank heeft moeten betalen bij worden opgeteld. Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten alleen begroten en [verweerster sub 1] niet veroordelen om dit te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek af,
4.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 4.290,00
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Killian, in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2020 en getekend door mr. J.O. Zuurmond.