Op 2 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek tot zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een betrokkene, geboren in 1994, die verblijft in een zorginstelling. De mondelinge behandeling vond telefonisch plaats vanwege coronamaatregelen, waarbij de advocaat van de betrokkene, de psychiater en de mentor werden gehoord. De betrokkene zelf was niet aanwezig, omdat zij aangaf niet voorbereid te zijn op de behandeling. De rechtbank besloot desondanks door te gaan met de behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, met ernstige gevolgen voor haar welzijn en de veiligheid van anderen. De psychiater pleitte voor een zorgmachtiging, gezien de lange voorgeschiedenis van de betrokkene met ernstige problematiek en middelengebruik. De advocaat van de betrokkene uitte zorgen over de huidige verblijfplaats en de geschiktheid van de voorgestelde zorgsetting. De rechtbank concludeerde dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis waren en verleende de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden, tot en met 2 december 2020.
De beschikking omvatte verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid en het opnemen in een accommodatie. De rechtbank oordeelde dat de verplichte zorg evenredig en effectief was, en dat voldaan was aan de criteria voor het verlenen van een zorgmachtiging. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter D.J. van Maanen en schriftelijk uitgewerkt op 9 juni 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.