In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het verzoek was gericht op de betrokkene, geboren in 1983 in Colombia, die op dat moment verbleef in een zorginstelling. De advocaat van de betrokkene, mr. S.M.G. Weitjens, heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene tevreden is met zijn verblijf en dit op vrijwillige basis wil voortzetten. Subsidiair werd verzocht om een machtiging voor maximaal zes maanden, omdat de vorige machtiging was verlopen.
Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege coronamaatregelen, is de betrokkene gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, evenals de behandelaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene een licht verstandelijke beperking heeft, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder psychische schade en verwaarlozing. De rechtbank oordeelde dat de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om dit ernstig nadeel te voorkomen, en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden beschikbaar zijn.
De rechtbank heeft de machtiging verleend voor een maximale duur van zes maanden, tot en met 2 december 2020, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn van twee jaar. De beschikking is mondeling gegeven door de rechter en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 9 juni 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.