ECLI:NL:RBMNE:2020:2185

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
16/078538-20 en 09/006254-19 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel aan verdachte wegens mishandeling en belediging van opsporingsambtenaren

Op 16 juni 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man uit Drunen, die zich moest verantwoorden voor mishandeling en belediging van twee buitengewoon opsporingsambtenaren. De verdachte werd beschuldigd van het slaan van een vrouw op 23 maart 2020 in Zeist en het beledigen van de opsporingsambtenaren in Utrecht. Tijdens de zitting op 2 juni 2020 heeft de officier van justitie, mr. D.C. Smits, de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.C.M. Sprenger.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De mishandeling van de vrouw werd bewezen door getuigenverklaringen en de eigen verklaring van de verdachte. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer en dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde de verdachte de ISD-maatregel op voor de maximale duur van twee jaar, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van de maatschappij in het geding was en dat de maatregel noodzakelijk was om het recidiverisico te verlagen.

Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, de vrouw die mishandeld was, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de schade niet door haar zelf was geleden. De vorderingen van de opsporingsambtenaren werden toegewezen tot een bedrag van € 100,- per persoon, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat de ISD-maatregel als passend werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/078538-20 en 09/006254-19 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Den Haag.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D.C. Smits en van hetgeen verdachte en mr. B.C.M. Sprenger, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1: op 23 maart 2020 in Zeist [slachtoffer] heeft mishandeld;
onder 2: op 23 maart 2020 in Utrecht de buitengewoon opsporingsambtenaren
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft beledigd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat voorzichtig moet worden omgegaan met de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [getuige] , aangezien aangeefster en getuige [getuige] bevriend zijn. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de door verbalisant [verbalisant 1] waargenomen knikkende gedraging van verdachte niet tot het bewijs kan worden gebezigd. De vraag aan verdachte of hij de vrouw geslagen had, een zaaksgerichte belastende vraag, is immers gesteld terwijl verdachte vooraf niet op de cautie en op het recht op verhoorbijstand en consultatiebijstand is gewezen. Dit maakt dat inbreuk is gemaakt op het recht van verdachte op een eerlijk proces ex artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dit is een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en dient te leiden tot bewijsuitsluiting. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat hierdoor onvoldoende (steun)bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak moet volgen, aangezien sprake is van noodweer van verdachte en hierdoor het opzet niet bewezen kan worden. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het bewijs ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 23 maart 2020 in de trein zat en dat zij tijdens de treinreis aan het bellen was met [getuige] . Een onbekende man nam plaats tegenover haar. [2] Op het moment dat de trein ter hoogte van Zeist was, zag zij dat de onbekende man opstond en zij voelde vervolgens een klap in haar gezicht. [slachtoffer] voelde hierdoor pijn in haar gezicht. In Utrecht is zij uit de trein gestapt en is zij naar een conducteur gelopen. [3]
[getuige] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] tijdens het telefoongesprek, midden in haar verhaal, ineens een gil/kreet hoorde maken. Ook hoorde hij op dat moment een soort doffe knal door zijn telefoon. [getuige] hoorde [slachtoffer] met paniek in haar stem zeggen: “Oh mijn God, ik ben net geslagen”. [4]
De buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij op 23 maart 2020 op het station Utrecht Centraal verdachte de trap op zag komen. Vervolgens zag hij dat er huilend een vrouw de trap op kwam. Deze vrouw zei tegen zijn collega: “hij heeft mij geslagen” en de vrouw wees daarbij in de richting van verdachte. Verdachte werd door [verbalisant 1] aangehouden en vanaf dat moment tot het moment dat verdachte kon worden overgedragen aan de politie hoorde [verbalisant 1] dat verdachte naar hem en zijn collega luidkeels riep: “stelletje kankerlijers, vieze kanker Turk, vuile kankerhoer”. [5]
De buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 2] heeft verklaard dat zijn collega met een man, verdachte, in gesprek was, hij zag dat een vrouw hun kant op kwam lopen en dat zij aan het huilen was. Hij hoorde haar zeggen: “die man heeft mij net geslagen” en hij zag dat zij naar verdachte wees. Nadat verdachte was aangehouden uitte hij diverse beledigingen. [verbalisant 2] hoorde verdachte zeggen: “kankerlijer” en “grote kanker Turk”. Hij zag dat verdachte hem hierbij aankeek. Deze beledigingen hielden gedurende ongeveer twintig minuten aan. [6]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer een tik in haar gezicht heeft gegeven. Ook heeft verdachte verklaard dat hij, op het moment dat hij in de boeien werd geslagen, heeft gescholden en onder andere “kankerhoer” heeft geroepen. [7]
Ten aanzien van het verweer tot uitsluiting van bewijs
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank de door verbalisant [verbalisant 1] waargenomen knikkende gedraging van verdachte niet tot het bewijs heeft gebezigd. Nu verdachte ter zitting heeft verklaard het slachtoffer een tik in haar gezicht te hebben gegeven, is er voldoende bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen. Het verweer kan daardoor verder onbesproken blijven.
Ten aanzien van het beroep op noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet er - onder meer - sprake zijn van een feitelijke aanranding van eigen, of andermans lijf, eerbaarheid of goed, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Kan één van deze cumulatief in de wet opgesomde elementen niet worden vastgesteld, dan strandt een beroep op noodweer.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. De verklaring van verdachte ter zitting dat het slachtoffer zijn pinpas van hem wilde afnemen, vindt geen steun in het dossier. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 23 maart 2020 te Zeist, [slachtoffer] heeft mishandeld door in haar gezicht te slaan;
2
op 23 maart 2020 te Utrecht opzettelijk meerdere buitengewoon opsporingsambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door aan hen de woorden toe te voegen: "stelletje kankerlijers" en "vieze kankerturk" en "vuile kankerhoer".
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
onder 1:
Mishandeling;
onder 2:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Beroep op putatief noodweer
De raadsman heeft (meer subsidiair) aangevoerd dat verdachte, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien sprake was van putatief noodweer. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling was dat hij zich mocht verdedigen.
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake was van een (vermeende) noodweersituatie.
Het beroep op putatief noodweer wordt verworpen, omdat op geen enkele wijze omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen.
Beroep op niet-toerekenbaarheid
De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en verzoekt de rechtbank hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. De raadsman stelt dat er voldoende aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde dermate werd beïnvloed door zijn psychose (ziekelijke stoornis) en gebrekkige ontwikkeling dat het feit hem niet valt toe te rekenen.
De officier van justitie heeft betoogd dat niet zonder meer vastgesteld kan worden dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat het verdachte zodanig aan inzicht in zijn handelen ontbrak dat hij ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde. Niet is gebleken dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde, zoals de raadsman beweert, psychotisch was.
Er zijn (ook overigens) geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte gevorderd aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat als uitgangspunt geldt dat een ISD-maatregel niet wordt opgelegd aan een ontoerekeningsvatbaar persoon. In het geval de rechtbank verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar vindt, is het opleggen van een ISD-maatregel volgens de raadsman niet zinvol. Verdachte heeft al diverse behandelingen ondergaan en ook al een ISD-maatregel en dit heeft niets opgeleverd. Oplegging van een ISD-maatregel zal neerkomen op een kale gevangenisstraf van 2 jaar. Dat maakt het een disproportionele maatregel. De raadsman is primair van mening dat volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarnaast eventueel een voorwaardelijk strafdeel met de bijzondere voorwaarden die door de rechtbank wenselijk worden geacht. Subsidiair verzoekt de raadsman een ISD-maatregel op te leggen voor een kortere periode dan 2 jaar, met aftrek van het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in de trein zonder aanleiding een vrouw in haar gezicht geslagen. Door dit te doen heeft verdachte niet alleen een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer, ook heeft hij een bedreigende en onveilige situatie gecreëerd. Op het moment dat verdachte werd aangehouden heeft hij twee buitengewoon opsporingsambtenaren beledigd. Verdachte heeft deze ambtenaren, die gewoon hun werk deden, in hun eer en goede naam aangetast. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van deze ambtenaren wordt bemoeilijkt, maar ook omdat zij erdoor in hun gezag worden aangetast. Ook roept dit gedrag in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid op.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van Fivoor van 19 mei 2020, opgesteld door C. Coff, reclasseringswerker. Daaruit blijkt onder meer dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het reclasseringsadvies en dat er daardoor geen zicht is op de huidige leefsituatie van verdachte en zijn psychosociaal functioneren.
In de perioden dat verdachte wel in beeld was, was er sprake van aanhoudend middelengebruik hetgeen elk traject richting een sociaal maatschappelijk stabiel bestaan ondermijnde. Daarnaast waren er aanwijzingen voor psychische problemen en een verstandelijke beperking. Verdachte heeft nooit meegewerkt aan diagnostiek. Gelet op het extensieve strafblad van verdachte, zijn verslavingsproblematiek, psychische problematiek en mogelijke verstandelijke beperking, naast het gebrek aan zelfinzicht en het feit dat verdachte niet of nauwelijks verantwoordelijkheid neemt voor zijn delicten, acht de reclassering het recidiverisico in hoge mate aanwezig. Ondanks dat er aan verdachte vanaf 2003 meerdere strafrechtelijke trajecten zijn opgelegd in de vorm van voorwaardelijke veroordelingen, een voorwaardelijke invrijheidstelling en een ISD-maatregel, lukt het niet om af te doen aan het hoge recidiverisico. Verdachte onttrekt zich hier steevast aan. Het risico op onttrekking is nog steeds hoog. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan voor het opleggen van de ISD-maatregel. Bewezen is verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 21 april 2020 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan deze feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel. De in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank is niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de ISD-maatregel opleggen.
De rechtbank volgt het standpunt van de verdediging, dat kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, dan ook niet. Uit het voornoemde reclasseringsadvies volgt dat eerdere strafrechtelijke trajecten, waarbij als bijzondere voorwaarde een reclasseringstraject werd opgelegd, steevast door verdachte vroegtijdig werden afgebroken, waardoor geen gedragsverandering heeft plaatsgevonden. Gelet op de door verdachte steeds weer veroorzaakte overlast, moet het belang van de maatschappij nu zwaar wegen en eist de bescherming van de maatschappij de oplegging van deze maatregel. De maatregel kan bijdragen aan het oplossen van (een deel van) de problematiek van verdachte, hetgeen noodzakelijk is om het recidiverisico te beëindigen, althans (substantieel) te verlagen. De rechtbank acht in dit geval de ISD-maatregel noodzakelijk en zal die opleggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van verdachtes problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht zal de rechtbank dan ook niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 26,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[verbalisant 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 100,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
[verbalisant 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 250,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de kosten die in verband met de schade van [slachtoffer] zijn gemaakt, niet door de benadeelde partij zelf zijn gemaakt, waardoor zij niet-ontvankelijk in haar vordering moet worden verklaard.
Verder is de officier van justitie van mening dat de vorderingen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kunnen worden toegewezen tot een bedrag van telkens € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. [verbalisant 2] moet voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is primair van mening dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen moeten worden verklaard, aangezien verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is dan ook niet mogelijk.
In het geval verdachte niet wordt ontslagen van alle rechtsvervolging is de raadsman ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer] primair van mening dat de vordering moet worden afgewezen, omdat geen sprake is van rechtstreekse schade. Subsidiair is de raadsman van mening dat de vordering van [slachtoffer] onvoldoende onderbouwd is en dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij [verbalisant 1] is de raadsman van mening dat de vordering moet worden gematigd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [verbalisant 2] is de raadsman van mening dat deze niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, aangezien het causale verband tussen het tenlastegelegde en het gevorderde ontbreekt.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu deze schade niet door de benadeelde partij [slachtoffer] zelf is geleden. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Vaststaat dat de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden. De rechtbank waardeert deze schade voor beiden op € 100,- en zal de vorderingen tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 maart 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij [verbalisant 2] heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [verbalisant 2] in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank zowel ten behoeve van [verbalisant 1] als ten behoeve van [verbalisant 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 100,-, telkens te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 maart 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zullen deze verplichtingen worden aangevuld met 2 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij(en) [verbalisant 1] dan wel [verbalisant 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij(en).

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie van 10 april 2020, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 8 mei 2019 van de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 165 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk met bevel dat dit voorwaardelijke strafdeel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, nu hij dit naast een ISD-maatregel niet passend en geboden vindt.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat bij oplegging van de ISD-maatregel de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen. Als de rechtbank niet tot oplegging van de ISD-maatregel komt, heeft de verdediging geen opmerkingen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet na het opleggen van de ISD-maatregel geen aanleiding de tenuitvoerlegging van het hiervoor genoemde voorwaardelijke strafdeel te gelasten en zal de vordering dan ook afwijzen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer] en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [verbalisant 1]
- wijst de vordering van [verbalisant 1] toe tot een bedrag van € 100,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [verbalisant 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2020 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij [verbalisant 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat € 100,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 2 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade van [verbalisant 1] is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [verbalisant 2]
- wijst de vordering van [verbalisant 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 100,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [verbalisant 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2020 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [verbalisant 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij [verbalisant 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 2] aan de Staat € 100,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 2 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade van [verbalisant 2] is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 09/006254-19
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M. Spelt, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en A.G. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juni 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 maart 2020 te Zeist, althans in arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door in haar gezicht,
althans tegen haar hoofd, te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 23 maart 2020 te Utrecht
opzettelijk een of meerdere buitengewoon opsporingsambtenaren, te
weten [verbalisant 1] , en/of [verbalisant 2] , gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van hun/zijn/haar bediening, in hun/zijn/haar
tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun/hem/haar de
woorden toe te voegen: "stelletje kankerlijers" en/of "vieze kankerturk"
en/of "vuile kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard
en/of strekking;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 maart 2020, genummerd PL0900-2020087326, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 34. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 4.
3.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 5.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde pagina 12.
5.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 29.
6.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 31.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting van 2 juni 2020.