ECLI:NL:RBMNE:2020:2178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
7906952 UC ECPL 19-7335
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwzaak met geschil over meerwerk en tekortkomingen in uitvoering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een geschil ontstaan tussen de besloten vennootschap [bedrijf] en de gedaagden c.s. over een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een woning. De eiser, [bedrijf], heeft de fundering gerealiseerd en het staalframecasco geleverd en gemonteerd voor een overeengekomen bedrag van € 129.000,00. Tijdens de uitvoering van het werk heeft [bedrijf] extra kosten in rekening gebracht voor het aanbrengen van schoon zand, wat door gedaagden c.s. werd betwist. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis vragen geformuleerd voor schriftelijk voortprocederen, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk op elkaars standpunten te reageren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de directievoering van de bouw bij gedaagden c.s. lag en dat er mogelijk onduidelijkheid is over de afspraken die zijn gemaakt met betrekking tot de uitvoering van het werk. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn verzocht om hun standpunten en bewijsstukken schriftelijk in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7906952 UC EXPL 19-7335 DS/1286
Vonnis van 15 april 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V. tevens handelend onder de naam [bedrijf],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [bedrijf] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.G. Oolderink-Olthof,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagden c.s.] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: Legal Office.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 december 2019,
- een akte met aanvullende productie van [gedaagden c.s.] ,
- een antwoordakte tevens akte wijziging/vermeerdering van eis van [bedrijf] .
1.2.
Op 20 maart 2020 was een mondelinge behandeling gepland. Die kon vanwege de Coronacrisis niet doorgaan. De kantonrechter heeft geconstateerd dat de zaak verder schriftelijk zou kunnen worden afgehandeld en zal partijen daarom in de gelegenheid stellen nog schriftelijk op elkaars standpunten te reageren. De kantonrechter zal de structuur voor de beoordeling in dit vonnis neerleggen om er voor te zorgen dat dit partijdebat doelgericht kan plaatsvinden.

2.De feiten tot nu toe

2.1.
[gedaagden c.s.] heeft een nieuw woonhuis gebouwd aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de Woning) en in dat kader met [bedrijf] een aannemingsovereenkomst gesloten (hierna: de Overeenkomst). [bedrijf] heeft voor [gedaagden c.s.] namelijk de fundering gerealiseerd en het staalframecasco geleverd en gemonteerd, op basis van een gedetailleerde offerte van 7 mei 2018 (hierna: de Offerte) met opdrachtbevestiging die [gedaagden c.s.] op 8 juni 2018 heeft ondertekend (productie 2 bij dagvaarding). Wat door [bedrijf] geleverd is zal hierna “het Werk” worden genoemd. Het Werk is aangenomen voor een bedrag van € 129.000,00 inclusief BTW.
2.2.
In de offerte staat onder andere vermeld:
Alle niet met nadruk in de werkomschrijving genoemde werkzaamheden en leveringen worden geacht niet inbegrepen te zijn.
En
De volgende zaken aan bouwplaatsinrichting worden ons ter beschikking gesteld:
(…) Een verharde, voldoende draagkrachtige toegangsweg en opstelplaats in en naast de bouwput van voldoende omvang voor onze kraan, heistelling, betonpomp en vrachtwagens.
(…) grondwerk op basis van een gesloten grondbalans.
(…)
Wapeningshoeveelheid is bepaald op basis van 100 kg/m3 (aanname!!)
Wapening (inclusief hulpwapening en montagestaal) is verrekenbaar op basis van buigstaten, welke door [bedrijf] worden opgesteld en aan de hoofdconstructeur en opdrachtgever ter controle worden aangeboden.
2.3.
Op 31 augustus 2018 is [bedrijf] gestart met het grondwerk.
Diezelfde dag om 09:14 heeft [bedrijf] aan gedaagde sub 1 een mail gestuurd met de volgende inhoud:
Beste [gedaagde sub 1] ,
Om het heiwerk mogelijk te maken, moeten wij voorzieningen treffen in de bouwput. Het betreft het aanbrengen van 20 cm schoonzand en het aanbrengen van rijplaten. Deze werkzaamheden hebben wij in onze definitieve aanbieding van 7 mei jongstleden uitgesloten. De kosten bedragen € 4.661,53 inclusief BTW en zullen via een separate factuur worden doorbelast. Overigens zijn we vandaag doende met het grondwerk en zullen we aanstaande maandag starten met het heiwerk. De verwachting is dat dit twee dagen duurt. In week 37 zullen we dan aanvangen met de fundering. Het streven is om medio week 39 met de opbouw van het staalframe te beginnen.
Op deze mail heeft gedaagde sub 1 bij mail van maandag 3 september 2018 om 10:03 als volgt gereageerd:
Beste [A] ,
Bedankt voor de informatie, goed te lezen dat alles volgens planning verloopt. Kan je me aangeven waarom het aanbrengen van een laag van 20 cm schoon zand noodzakelijk is voor het heien en waarom dit in de definitieve aanbieding van 7 mei is uitgesloten? Het is toch gebruikelijk dat de bouwput wordt voorzien van een laag schoon zand?
Zou je zo vriendelijk willen zijn de factuur te laten specificeren zodat ik de minste kans loop op vragen van de bank voor wat betreft het betaalbaar stellen.
[bedrijf] heeft diezelfde dag om 4:23:52 PM als volgt gereageerd:
Dag [gedaagde sub 1] ,
Wij gaan standaard uit van een gesloten grondbalans, dat betekent dat er geen zand/grond wordt aan- of afgevoerd. Vandaar dat deze kosten als meerwerk worden opgevoerd. En specificatie van het meerwerk is als bijlage bijgevoegd. De bedragen zijn exclusief BTW. Deze specificatie wordt ook als bijlage bij de factuur gevoegd.
Per omgaande (16:30 uur) heeft gedaagde sub 1 het volgende gemaild:
Dag [A] ,
Bedankt voor de uitleg. Er was dus eigenlijk te weinig zand/grond aanwezig op de bouwkavel.
Daarop heeft [bedrijf] eveneens per omgaande (16:33 uur) het volgende gemaild:
Dag [gedaagde sub 1] ,
Niet genoeg grond die zich goed laat verdichten en die als stabiliteitslaag onder de draglineschotten dienst kan doen. Dit is van belang om de heistelling overeind te houden
De volgende dag, 4 september 2019, heeft gedaagde sub 1 bezwaar gemaakt tegen de meerkosten betreffende de voorzieningen voor het heiwerk. Hij mailt het volgende aan [bedrijf] :
Ik maak bezwaar tegen de extra opgevoerde kosten. Tijdens ons gesprek in [vestigingsplaats] hebben we nog expliciet aangegeven dat we niet voor onverwachte kosten willen komen staan en dat er een vaste prijs zou worden afgesproken. Er zou op de kavel voldoende griond aanwezig moeten zijn om de heimachine op een stabiele wijze te kunnen plaatsen. Een ander had naar mijn idee ook vantevoren bekeken kunnen en moeten worden. Nu worden we achteraf voor een voldongenm feit gesteld en geconfronteerd met een rekening van meer dan € 4600,--.
[bedrijf] heeft hierop dezelfde dat als volgt gereageerd:
Ik begrijp dat het een onaangename verrassing is en ik zit ook niet op deze discussie te wachten. Echter hebben wij in onze definitieve aanbieding duidelijk opgenomen, dat on onder andere “een verharde, voldoende draagkrachtige toegangsweg en opstelplaats in en naast de bouwput van voldoende omvang voor onze kraan, heistelling, betonpomp en vrachtwagens” ter beschikking worden gesteld. Wij hebben [B] verzocht om deze voorzieningen aan te brengen, maar blijkbaar heeft hij dat niet in zijn opdracht zitten. Vandaar dat wij het hebben moeten regelen. De uitkomende grond is niet van een dermate kwaliteit dat daar de heistelling stabiel op kan worden gepositioneerd. Dus is er zand aangevoerd. Dat sluiten we weer uit, aangezien we uitgaan van een gesloten grondbalans, dus geen aan- of afvoer van grond. Binnen de randvoorwaarden en uitgangspunten van de overeenkomst hebben we een vaste prijs. Op het moment dat er echter van de randvoorwaarden en uitgangspunten wordt afgeweken, kan het niet zo wezen dat dat dan mijn probleem is. Ik probeer in mijn aanbiedingen juist steeds zo helder mogelijk te omschrijven wat we wel en vooral ook wat we niet doen, zodat er geen onduidelijkheden over bestaan. Nogmaals, ik begrijp dat het een tegenvaller is, maar ik kan me niet vinden in je afwijzing van deze meerkosten.
2.4.
Het Werk is voltooid op 18 oktober 2018. De overeengekomen aanneemsom heeft [gedaagden c.s.] betaald. Voor de in punt 2.3. besproken voorzieningen ten behoeve van het heiwerk heeft [bedrijf] [gedaagden c.s.] een factuur van 4 september 2018 gestuurd (hierna factuur [factuur] ). Het gefactureerde bedrag ad € 4.661,16 heeft [gedaagden c.s.] niet betaald.
2.5.
Op 6 maart 2019, 5 april 2019 en 19 juni 2019 heeft [C] van [adviesbureau] BV in opdracht van Stichting Univé Rechtshulp inspecties uitgevoerd aan de Woning en daarover een rapportage genaamd “bouwgebrekenonderzoek” opgesteld (productie C bij conclusie van antwoord, hierna: het Inspectierapport). Voor die inspecties waren uitgenodigd gedaagden en de heer [D] van [architect] (architect) en de heer [E] van [aannemer] BV (Aannemer). Alleen de architect en gedaagden zijn bij de inspecties aanwezig geweest.

3.Het geschil

3.1.
[bedrijf] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagden c.s.] om aan haar te voldoen:
3.1.1. € 5.334,27 (
bestaande uit € 4.661,16 aan hoofdsom betreffende factuur [factuur] , € 81,99 aan wettelijke rente tot 31 juli 2019 2019 en
€ 591,12 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 augustus 2019 tot de voldoening en met veroordeling;
In de akte wijziging van eis maakt [bedrijf] verder aanspraak op:
3.1.2. € 3.314,80,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van vonnis, vanwege nog niet gefactureerde verrekenbare wapening.
[bedrijf] vordert [gedaagden c.s.] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden c.s.] stelt dat niet is overeengekomen dat [bedrijf] kosten voor de draglineschotten die zijn aangebracht om het Werk te verrichten in rekening mocht brengen. Subsidiair beroept [gedaagden c.s.] zich op verrekening met de vordering die hij heeft op [bedrijf] omdat [bedrijf] het Werk niet goed heeft uitgevoerd. Tegen de vordering vermeld onder punt 3.1.2 heeft [gedaagden c.s.] zich nog niet kunnen verweren.

4.Overwegingen van de kantonrechter

4.1.
Voor de beoordeling van de vraag of [gedaagden c.s.] gehouden is de vordering van [bedrijf] te voldoen is relevant hoe de Overeenkomst tot stand is gekomen.
4.2.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagden c.s.] in eigen beheer heeft gebouwd en dat dus de directievoering betreffende de bouw van de Woning bij hem als opdrachtgever lag. Kennelijk heeft [gedaagden c.s.] de Woning laten ontwerpen door een architect ( [architect] ), met wie mogelijk is afgesproken dat die de directie zou voeren, maar dat wordt niet duidelijk. Naast [bedrijf] heeft [gedaagden c.s.] kennelijk tenminste één andere aannemer ingeschakeld voor de afbouw, te weten [aannemer] BV, maar er wordt ook gesproken over een zekere [B] met wie het nodige afgestemd zou zijn. Wat diens rol in het geheel is geweest wordt echter niet duidelijk. Ook zou er sprake zijn geweest van een installateur met wie het een en ander is afgestemd.
4.3.
Vooralsnog gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagden c.s.] zelf de directie heeft gevoerd en geen hoofdaannemer heeft ingeschakeld maar met verschillende nevenaannemers, waaronder [bedrijf] , in zee is gegaan na daarmee zelf onderhandelingen te hebben gevoerd. De opdrachtbevestiging die heeft geleid tot de Overeenkomst is namelijk door [gedaagden c.s.] ondertekend en de offerte was aan hem gericht. Degene die de directie voert over een bouwproces moet ervoor zorgen dat de verschillende onderdelen van het bouwproces, zeker als die aan verschillende nevenaannemers zijn uitbesteed goed op elkaar worden afgestemd en dat er een voldoende bouwbegeleiding is om te zorgen dat de aannemers hun werk goed kunnen uitvoeren. Dat vergt de nodige professionaliteit en inzet. Tegen deze achtergrond verzoekt de kantonrechter partijen gemotiveerd antwoord te geven op de navolgende vragen.
4.4.
Meerwerk
4.4.1.
Hoe en met wie zijn de offertes besproken die ten grondslag hebben gelegen aan de Overeenkomst?
4.4.2.
Was gedaagde sub 2 daar bij aanwezig? Zo ja, in wat voor rol en hoe vaak. Zo nee, waarom niet?
4.4.3.
Hoe uitvoerig zijn die offertes doorgenomen?
4.4.4.
Is [bedrijf] de bouwplaats gaan bekijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is naar aanleiding daarvan besproken.
4.4.5.
Was er namens [gedaagden c.s.] iemand op de bouwplaats beschikbaar voor [bedrijf] toen de werkzaamheden startten? Zo ja, wie?. Zo nee, waarom niet?
4.4.6.
Heeft [bedrijf] op 31 augustus 2018 of daarvoor, vóór de mail aan gedaagde sub 1, met iemand besproken dat schoon zand nodig was en dat dit extra kosten met zich zou brengen? Zo ja, met wie? Wat was diens rol en wat is er gezegd?
4.4.7.
Was het mogelijk geweest de kwestie van het meerwerk eerst voor te leggen aan [gedaagden c.s.] en te wachten op diens akkoord in plaats van het – zonder overleg – direct uitvoeren van het meerwerk? Indien voorafgaand overleg mogelijk was, waarom is dat niet gebeurd? Indien niet met de werkzaamheden gewacht kon worden, is de vraag waarom niet?
4.4.8.
Wat vindt [gedaagden c.s.] van de vermeerdering van eis en de vordering die ziet op de verrekening van de wapening?
4.4.9.
Is de verrekening van de wapening (inclusief hulpwapening en montagestaal) op basis van buigstaten door [bedrijf] opgesteld en aan de hoofdconstructeur en opdrachtgever ter controle aangeboden (zie punt 2.2.)? Zo nee, waarom niet en wat betekent dat voor de grondslag van de vordering?
4.5.
Tekortkoming
4.5.1.
Wat is exact de feitelijke grondslag voor de vordering die [gedaagden c.s.] stelt te hebben wegens enige tekortkoming van [bedrijf] ? Voor de beantwoording van die vraag dient aandacht te worden besteed aan hetgeen [bedrijf] in de antwoordakte tevens akte wijziging/vermeerdering van eis heeft aangevoerd, maar ook de rol van [bedrijf] in het grotere geheel en de verantwoordelijkheid van [gedaagden c.s.] als directievoerder en de nevenaannemers voor hun werk.
4.6.
Bij de beantwoording van de vragen in punt 4.4. en 4.5. dienen partijen nader in te gaan op de in punt 19 van de conclusie van antwoord gestelde verhouding tussen [bedrijf] en [aannemer] BV, alsmede aan de relatie tussen [gedaagden c.s.] en [aannemer] BV.
4.7.
De kantonrechter zal allereerst [gedaagden c.s.] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de wijziging van eis en de rest van de akte waarin die eis is opgenomen, alsmede over dit tussenvonnis. [bedrijf] zal de gelegenheid krijgen daarop bij antwoordakte te reageren. De kantonrechter verzoekt beide partijen in hun akten puntsgewijs de hiervoor in de punten 4.4 tot en met 4.6. geformuleerde vragen te beantwoorden. Indien partijen nog producties in het geding willen brengen dienen zij die op voorhand aan de wederpartij toe te sturen, zodat daarop in de te nemen aktes kan worden gereageerd. Voor het nemen van de aktes zal een termijn van 4 weken worden aangehouden. Daarna zou zo snel mogelijk vonnis kunnen worden gewezen. De kantonrechter zal daarbij betrekken de vraag of het wenselijk is om alsnog een mondelinge behandeling te bepalen. Partijen kunnen daarover desgewenst ook hun standpunt gemotiveerd kenbaar maken in de te nemen aktes.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 13 mei 2020 te 9.30 uur, waar [gedaagden c.s.] zich schriftelijk dient uit te laten omtrent hetgeen in punt 4.7. is overwogen;
5.2.
bepaalt dat [bedrijf] op de rolzitting van woensdag 10 juni 2020 te 9.30 uur in de gelegenheid wordt gesteld om daarop schriftelijk te reageren;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 15 april 2020.