ECLI:NL:RBMNE:2020:2148

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/3463
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herleving van WIA-recht na herseninfarct en beoordeling van toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig zweminstructeur, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had zich in 2012 ziekgemeld vanwege psychische klachten en ontving vanaf 2014 een WIA-uitkering. In 2017 werd zijn uitkering beëindigd omdat hij niet meer voldeed aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering. Eiser verzocht in 2019 om herleving van zijn WIA-recht na een herseninfarct, maar het Uwv wees dit verzoek af, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld die voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv terecht concludeerde dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen. Eiser voerde aan dat zijn psychische klachten waren toegenomen na een gewelddadige overval en dat het herseninfarct verband hield met zijn eerdere psychische problematiek. De rechtbank oordeelde echter dat de medische informatie niet voldoende onderbouwde dat er sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank volgde het oordeel van de verzekeringsarts en concludeerde dat het Uwv de afwijzing van het verzoek om herleving van de WIA-uitkering terecht in stand had gelaten.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.M.B. Amting)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

1.1
Eiser werkte als zweminstructeur voor gemiddeld 18,39 uur per week. Op 18 juni 2012 heeft hij zich voor dit werk ziekgemeld vanwege psychische klachten. Bij besluit van 17 april 2014 heeft verweerder eiser per einde wachttijd, 16 juni 2014, een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is vastgesteld dat eiser per die datum 100% arbeidsongeschikt is, omdat eisers een intensieve behandeling onderging en dus sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden.
1.2
Per 18 december 2017 heeft verweerder onderzocht of eiser nog steeds aan de voorwaarde voldoet voor een WIA‑uitkering. Hiervoor moet vast komen staan dat eiser vanwege zijn arbeidsbeperkingen, meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat uit medisch en arbeidskundig onderzoek was gebleken dat eiser, ondanks zijn beperkingen, 2% arbeidsongeschikt is, heeft verweerder bij besluit van 18 december 2017 eisers WIA‑uitkering per 19 februari 2018 (met een uitlooptermijn) beëindigd. Het bezwaar dat eiser hiertegen heeft gemaakt heeft verweerder bij besluit op bezwaar van 17 mei 2018 ongegrond verklaard. Het beroep dat eiser vervolgens heeft ingediend is door de rechtbank Midden‑Nederland bij uitspraak van 5 maart 2019 (zaaknummer UTR 18/2498) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.3
Op 23 januari 2019 is eiser getroffen door een herseninfarct. Naar aanleiding hiervan heeft eiser verweerder gevraagd om herleving van zijn WIA‑recht per die datum. Hiervoor moet sprake zijn van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde ziekteoorza(a)k(en) als die op grond waarvan eerder recht bestond op een WIA‑uitkering. Een verzekeringsarts van verweerder heeft onderzoek gedaan, maar concludeert dat eiser niet voldoet aan deze voorwaarde. Verweerder heeft daarom bij besluit van 10 april 2019 besloten om de aanvraag van eiser af te wijzen. Naar aanleiding van het bezwaar dat eiser hiertegen heeft ingediend, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder heronderzoek verricht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde voor herleving van zijn WIA‑recht. Bij besluit op bezwaar van 29 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser daarom ongegrond verklaard, en de afwijzing van eisers aanvraag om herleving van de WIA-uitkering in stand gelaten.
1.4
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Hij heeft zijn beroep onderbouwd met medische informatie van zijn behandelaars. Verweerder heeft een verweerschrift en twee aanvullende rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 oktober 2019 en 30 oktober 2019 ingediend. Hierna heeft eiser een aanvullende medische brief van zijn GZ‑psycholoog van 15 januari 2020 ingestuurd.
1.5
De zaak is op 31 januari 2020 op een zitting bij de rechtbank behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door een vriend. Verweerder heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het op de zitting verduidelijkte standpunt van eiser en daarbij ook te reageren op de brieven van eisers GZ‑psycholoog van 15 januari 2020 en van 14 augustus 2019. Verweerder heeft vervolgens een aanvullend rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2020 ingediend. Bij brief van 7 april 2020 heeft eiser hierop gereageerd. Nadat partijen zijn gewezen op hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, heeft geen van partijen binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn van vier weken verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek op 18 mei 2020 gesloten.

Overwegingen

Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat bij eiser per 23 januari 2019 geen sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde ziekteoorza(a)k(en) als die op grond waarvan eiser eerder recht had op een WIA‑uitkering. Om die reden herleeft het WIA‑recht van eiser per die datum niet. Hierbij heeft verweerder zich gebaseerd op rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het geschil
3.1
In geschil is of er op 23 januari 2019 sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorza(a)k(en) als die op grond waarvan eiser tot 19 februari 2018 een WIA‑uitkering kreeg, waardoor zijn WIA-recht herleeft.
3.2
Eiser vindt van wel en voert hiertoe aan dat hij per 23 januari 2019 toegenomen psychische klachten heeft die voortkomen uit dezelfde ziekteoorza(a)k(en) als die op grond waarvan hij eerder recht had op een WIA‑uitkering. In augustus 2018 heeft eiser een gewelddadige overval meegemaakt. In die periode lagen zijn ouders in scheiding en was sprake van bedreigingen van de kant van eisers vader. Deze life events hebben volgens eiser gezorgd voor een toename van zijn psychische klachten; eiser viel terug in cocaïnegebruik en zijn vermogen tot agressieregulatie verminderde. Op 29 augustus 2018 is eiser niet voor niets door zijn huisarts doorverwezen voor psychische behandeling. Eiser heeft voor deze behandeling echter maanden op een wachtlijst gestaan. Volgens eiser moet het herseninfarct op 23 januari 2019 zo worden gezien dat hiermee de toename van zijn psychische klachten heel duidelijk is geworden. Inmiddels staat eiser onder behandeling bij een GZ‑Psycholoog en voldoet hij aan de criteria voor een posttraumatische stress-stoornis (PTSS), zo volgt uit de door hem overgelegde brief van de GZ‑psycholoog van 15 januari 2020. Volgens eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een toename van eisers psychische klachten uit dezelfde ziekteoorzaak. Ook is volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom het herseninfarct een andere ziekteoorzaak zou zijn, omdat het herseninfarct volgens zijn neuroloog is veroorzaakt door vaatspasmen en zuurstoftekort bij cocaïnegebruik. Dit hangt volgens eiser samen met zijn psychische problematiek.
3.3
Verweerder ziet geen aanleiding om zijn standpunt over eisers beperkingen per 23 januari 2019 te wijzigen, gelet op het aanvullende rapport in beroep van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2020.
3.4
Aan de hand van de beroepsgronden en medische stukken die eiser heeft ingediend moet de rechtbank beoordelen of verweerder de afwijzing van eisers aanvraag tot herleving van het WIA-recht per 23 januari 2019 in het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
Beoordeling van de rechtbank
4.1
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet en licht dit als volgt toe.
4.2
Bij het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de herbeoordeling van eisers WIA‑recht per 18 december 2017, bleek dat per die datum sprake was van angst- en stemmingsstoornis, impulsregulatieproblemen (forse agressie) en algehele malaise bij eiser. Ook was sprake van (cocaïne)verslaving. De klachten die eiser had zijn, voor zover medisch geobjectiveerd, bij de herbeoordeling vertaald naar arbeidsbeperkingen die zijn opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 16 mei 2018.
4.3
Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen uit de FML van 16 mei 2018 wat betreft de hiervoor genoemde problematiek ook toereikend voor eisers medische toestand per 23 januari 2019. Hierbij is de destijds ook al forse agressieproblematiek uitdrukkelijk meegewogen. Uit de medische stukken van eisers behandelaars die eiser heeft overgelegd, waaronder de brief van de GZ‑psycholoog van 15 januari 2020, blijkt niet dat eiser per 23 januari 2019 verdergaand beperkt is dan de al forse persoonlijke en sociale beperkingen die in de FML van 16 mei 2018 staan.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat de in de FML van 16 mei 2018 vastgestelde psychische beperkingen in voldoende mate rekening houden met eisers psychische problematiek per 23 januari 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie van eisers behandelaars kenbaar bij haar beoordeling betrokken. In het licht van die informatie heeft zij begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zij tot haar beoordeling is gekomen. Eisers verwijzing naar de brief van de GZ‑psycholoog van 15 januari 2020 maakt dat oordeel niet anders. Hieruit blijkt dat eiser zal worden behandeld voor een PTSS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover navolgbaar overwogen dat het bestaan van PTSS, gezien de al zeer uitgebreide beperkingen, geen medische grond geeft voor verdergaande beperkingen. Verder schrijft de GZ-psycholoog in deze brief dat eiser sinds een inbraak die hij plusminus tien jaar geleden heeft meegemaakt, kampt met psychische klachten en dat de gewelddadige overval van augustus 2018 deze klachten
volgens eiserheeft versterkt. De rechtbank leest hierin niet dat er ook volgens de GZ‑psycholoog sprake is van toegenomen klachten die voortkomen uit eisers angst- en stemmingsstoornis. Daarbij komt dat toegenomen klachten niet gelijk te stellen zijn met toegenomen beperkingen.
4.5
De psychische beperkingen die eiser heeft doordat hij moet om leren gaan met de lichamelijke gevolgen die hij aan het herseninfarct heeft overgehouden, moeten volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze voortkomen uit een andere ziekteoorzaak. Ten tijde van eisers WIA‑recht was nog geen sprake van een herseninfarct. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om aan de juistheid van dit medische oordeel te twijfelen. De stelling van eiser dat het herseninfarct volgens zijn neuroloog is veroorzaakt door vaatspasmen en zuurstoftekort bij cocaïnegebruik en daardoor verband houden met zijn eerdere psychische problematiek, kan de rechtbank niet plaatsen in het licht van de medische informatie van de neuroloog van 11 september 2019. Daaruit blijkt dat dit initieel het vermoeden was van de neuroloog, maar dat bij het onderzoek echter bleek dat er ook sprake was van boezemfibrilleren (een hartritmestoornis) bij eiser en dat dit een belangrijke oorzaak is van een herseninfarct. Eiser is vervolgens behandeld met DOAC (een antistollingsmiddel). Uit deze informatie volgt niet dat tussen de psychische problematiek van eiser en het herseninfarct een directe causale relatie bestaat. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.

Conclusie

5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser per 23 januari 2019 geen toegenomen beperkingen heeft die voortkomen uit dezelfde ziekteoorza(a)k(en) als die op grond waarvan eiser eerder recht had op een WIA‑uitkering. Dit leidt tot de slotsom dat verweerder de afwijzing van eisers aanvraag tot herleving van het WIA-recht per 23 januari 2019 in het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
6. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling, waaronder de door eiser gevraagde vergoeding van zijn reiskosten, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 11 juni 2020 gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
(de griffier is niet in staat om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.