In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig zweminstructeur, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had zich in 2012 ziekgemeld vanwege psychische klachten en ontving vanaf 2014 een WIA-uitkering. In 2017 werd zijn uitkering beëindigd omdat hij niet meer voldeed aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering. Eiser verzocht in 2019 om herleving van zijn WIA-recht na een herseninfarct, maar het Uwv wees dit verzoek af, omdat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld die voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv terecht concludeerde dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen. Eiser voerde aan dat zijn psychische klachten waren toegenomen na een gewelddadige overval en dat het herseninfarct verband hield met zijn eerdere psychische problematiek. De rechtbank oordeelde echter dat de medische informatie niet voldoende onderbouwde dat er sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank volgde het oordeel van de verzekeringsarts en concludeerde dat het Uwv de afwijzing van het verzoek om herleving van de WIA-uitkering terecht in stand had gelaten.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.