ECLI:NL:RBMNE:2020:2147

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
UTR 18/4119
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiseres na herbeoordeling van arbeidsvermogen en medische beperkingen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiseres. Eiseres, die als verkoopster werkte, had zich op 31 december 2016 ziekgemeld na een val. Na het faillissement van haar werkgever werd haar dienstverband beëindigd en ontving zij een Ziektewetuitkering. Na een eerstejaars beoordeling in 2017 concludeerde het Uwv dat eiseres, ondanks haar arbeidsbeperkingen, in staat was om 100% van haar eerdere inkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 1 maart 2018. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar ook na herbeoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bleef de conclusie dat zij niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering staan.

De rechtbank behandelde de zaak op 21 januari 2020, maar eiseres en haar gemachtigde verschenen niet. Na een schorsing van het onderzoek en het indienen van aanvullend rapport door het Uwv, werd het onderzoek op 18 mei 2020 gesloten. Eiseres betwistte de medische beoordeling en de geschiktheid van de geselecteerde functies, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en dat de arbeidsdeskundige de geschiktheid van de functies voldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/4119

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F.M. Meis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.A.M. Delfgaauw).

Inleiding

1.1
Eiseres werkte als verkoopster bij [bedrijfsnaam] B.V. voor gemiddeld 14,94 uur per week. Op 31 december 2016 heeft zij zich voor haar werk ziekgemeld na een val. Vanwege faillissement van [bedrijfsnaam] B.V. is het dienstverband van eiseres per 17 maart 2017 beëindigd. Omdat eiseres op dat moment nog steeds ziek was, heeft verweerder haar bij besluit van 11 mei 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend vanaf 17 maart 2017.
1.2
Een jaar later heeft verweerder beoordeeld of eiseres nog steeds aan de voorwaarde voldoet voor een Ziektewetuitkering (de eerstejaars Ziektewet beoordeling). Hiervoor moet vast komen staan dat eiseres, vanwege haar arbeidsbeperkingen, minder dan 65% kan verdienen van het inkomen dat zij had voordat zij ziek werd. Een arts van verweerder heeft eiseres onderzocht en arbeidsbeperkingen voor haar vastgesteld per 31 december 2017. De beperkingen zijn opgenomen in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Een arbeidsdeskundige van verweerder heeft vervolgens drie functies geselecteerd die eiseres volgens haar, ondanks de beperkingen uit de FML, kan doen. Vervolgens heeft zij berekend dat eiseres met de middelste functie 100% kan verdienen van het inkomen dat zij had voordat zij ziek werd. Omdat dit méér is dan 65% voldoet eiseres per 31 december 2017 niet meer aan de voorwaarde voor een Ziektewetuitkering. Verweerder heeft daarom bij besluit van 31 januari 2018 besloten om de Ziektewetuitkering van eiseres per 1 maart 2018 te beëindigen. Hierbij heeft verweerder rekening gehouden met een uitlooptermijn van een maand en een dag na 31 januari 2018.
1.3
Eiseres heeft tegen het besluit van 31 januari 2018 bezwaar gemaakt, omdat zij vindt dat zij, gelet op haar gezondheidstoestand, de geselecteerde functies niet kan doen. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van verweerder heronderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beoordeeld of de eerste arts de beperkingen van eiseres juist heeft vastgesteld. Ook heeft zij onderzocht of er tot 1 maart 2018, de datum waarop de Ziektewetuitkering is beëindigd, nog veranderingen in de medische toestand van eiseres zijn geweest die van invloed zijn op het uitkeringsrecht van eiseres. Zij heeft geconcludeerd dat eiseres méér beperkingen heeft dan de eerste arts had aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom op 4 oktober 2018 een nieuwe FML voor eiseres vastgesteld met daarin de door haar aangenomen extra beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat eiseres één van de drie functies die de eerste arbeidsdeskundige had geselecteerd, niet meer kan doen. Hij heeft deze functie vervangen door een reservefunctie die eiseres volgens hem, ondanks de extra beperkingen uit de FML, kan doen. Vervolgens heeft hij berekend dat eiseres met de middelste functie nog steeds 100% kan verdienen van het inkomen dat zij had voordat zij ziek werd. Dit betekent dat eiseres ook na de herbeoordeling in bezwaar niet voldoet aan de voorwaarde voor een Ziektewetuitkering. Met het besluit van 5 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiseres per 1 maart 2018 daarom in stand gelaten.
1.4
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 21 januari 2020 op een zitting bij de rechtbank behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn niet verschenen, zonder voorafgaand bericht en ondanks dat zij correct zijn uitgenodigd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.5
Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om een reactie van zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in te dienen. Verweerder heeft dit gedaan en een aanvullend rapport van 6 februari 2020 ingediend. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar eiseres heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Nadat partijen zijn gewezen op hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, heeft geen van de partijen binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn van vier weken verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek op 18 mei 2020 gesloten.

Het geschil

2. Eiseres is het niet eens met de beëindiging van haar Ziektewetuitkering. Zij vindt dat zij meer beperkt is dan waar verweerder vanuit is gegaan en per 1 maart 2018 de geselecteerde functies niet kan doen. Verweerder blijft bij het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat het verdienvermogen van eiseres correct is vastgesteld op 100%, zodat zij per 1 maart 2018 geen recht meer heeft op een Ziektewetuitkering. Verweerder heeft zich gebaseerd op rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of verweerder het verdienvermogen van eiseres terecht heeft vastgesteld op 100%. Daarbij gaat het om de medische toestand van eiseres op 1 maart 2017.

Beoordeling van het geschil

Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling van de zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe iemand zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing van is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
4. Eiseres vindt dat de medische beoordeling niet voldoet aan de drie voorwaarden. Volgens eiseres is de medische beoordeling op een onzorgvuldige manier tot stand gekomen, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich voornamelijk heeft gebaseerd op allerlei oppervlakkige waarnemingen. Zo staat in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2018 bijvoorbeeld dat eiseres er niet ziek uit zou zien en dat zij gemakkelijk een doekje kan aanpakken en haar gezicht kan deppen. Eiseres vindt het onterecht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hieraan conclusies over haar beperkingen heeft verbonden.
5. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens haar rapport van 3 oktober 2018 eiseres gezien en lichamelijk onderzocht. Van de psychische toestand van eiseres heeft zij zich een indruk gevormd tijdens het onderzoek. Verder heeft zij aanvullende informatie over eiseres opgevraagd bij de reumatoloog en praktijkondersteuner. De ontvangen informatie heeft zij vervolgens, samen met de overige medische stukken in het dossier, kenbaar bij haar beoordeling betrokken. Anders dan eiseres stelt, volgt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook niet dat zij haar oordeel voornamelijk heeft gebaseerd op eigen waarnemingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de medische beoordeling daarmee aan de drie voorwaarden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiseres vindt dat de medische beoordeling onjuist is en voert aan dat haar beperkingen per 1 maart 2018 zijn onderschat. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen beperking op hand- en vingergebruik aangenomen, terwijl eiseres artrose heeft in beide handen. Ook is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen op preventieve en energetische gronden. Vanwege fybromyalgie is eiseres overdag erg vermoeid en dat wordt erger naarmate eiseres meer wordt belast. Daarbij komt dat eiseres ook feitelijk veelal niet beschikbaar is voor werk, omdat zij regelmatig naar de psycholoog moet in verband met onverwerkte rouw.
7.1
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog over het hand- en vingergebruik. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 oktober 2018 staat dat eiseres tijdens het onderzoek haar tas kon oppakken en een doekje kon aanpakken om haar gezicht mee te deppen. Bij het lichamelijk onderzoek kon eiseres haar handen, ondanks aansporen, niet aanspannen, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen verminderde spiervorming in de handen van eiseres waargenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich verder gebaseerd op informatie van de reumatoloog van eiseres over het polibezoek van 19 maart 2018. Bij dit bezoek was sprake van beginnende handartrose waardoor een minimale benige verbreding (zwelling) van de handgewrichten was ontstaan. Eiseres bleek echter wel in staat om een volledige vuist te maken en had geen ontstekingen (artritis) in de handen. Alles samengenomen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om een beperking op hand- en vingergebruik aan te nemen.
De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. In de FML is ruimschoots rekening gehouden met de beginnende handartrose van eiseres. Zij is (sterk) beperkt geacht op duwen en trekken en tillen en dragen. Ook is eiseres slechts beperkt in staat geacht om frequent lichte voorwerpen en zware lasten te hanteren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van het hand- en vingergebruik. Eiseres heeft geen nieuwe medische stukken in beroep ingebracht, die aanleiding geven tot een ander oordeel. De omstandigheid dat eiseres zelf ervaart dat zij meer beperkt is, is op zichzelf niet voldoende tegenover het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (zie overweging 3). De beroepsgrond slaagt niet.
7.2
Ook volgt de rechtbank eiseres niet in de urenbeperking die zij voorstaat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport overwogen dat eiseres geen ernstige lichamelijke of psychische aandoening heeft die maakt dat zij overdag moet rusten, zoals ernstig hartfalen of een ernstige depressie (energetisch). Ook heeft eiseres geen aandoening waarvan bekend is dat ziekteverschijnselen juist optreden of verergeren bij een toenemende duurbelasting (preventief). Verder wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat eiseres geen intensieve behandeling volgt of is opgenomen in een kliniek (beschikbaarheid).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking. Eiseres heeft haar standpunt niet onderbouwd met nieuwe medische informatie. Uit de stukken blijkt niet dat eiseres een of meer dagdelen per week voor behandeling naar haar psycholoog gaat. De niet onderbouwde stelling van eiseres dat zij door die behandeling feitelijk veelal niet beschikbaar zou zijn voor werk, is dan ook onvoldoende voor het aannemen van een urenbeperking. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om benoeming van een deskundige
8. Eiseres verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige in te schakelen die onderzoek kan doen naar de belastbaarheid van eiseres per 1 maart 2018. Hierbij beroept eiseres zich op het beginsel van “equality of arms”, dat is genoemd in het arrest ‘Korošec’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015. [1] Om voldoende aannemelijk te kunnen maken dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is, moet eiseres haar beroep met medische informatie onderbouwen die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien. Dit kan in de visie van eiseres alleen met een verklaring van een medicus die zich uitlaat over de beperkingen. Eiseres heeft zelf geen geld om een deskundige in te schakelen, zodat sprake is van een oneerlijk proces. Deze bewijsnood moet volgens eiseres worden gecompenseerd door de benoeming van een onafhankelijke deskundige.
9. Het beroep op het arrest ‘Korošec’ slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Ook ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat, zodat sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Uit het dossier volgt dat naast de rapporten van de (verzekerings)artsen van verweerder, informatie aanwezig was van de reumatoloog en de praktijkondersteuner. Deze informatie is kenbaar betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van eiseres. Anders dan eiseres stelt, zijn deze stukken naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Uit het arrest ‘Korošec’ volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van “equality of arms” gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in de situatie waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk de informatie van de behandelaars bij zijn beoordeling heeft betrokken, als hier aan de orde, zodat die beoordeling door de rechter kan worden getoetst. Nu geen sprake is van schending van het beginsel van “equality of arms”, kan het door eiseres gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten. Tot slot twijfelt de rechtbank ook niet aan de juistheid van de medische beoordeling, zodat ook daarin geen reden bestaat voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
Conclusie over de medische beoordeling
10. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de beperkingen die voor eiseres zijn vastgesteld in de FML van 4 oktober 2018, juist zijn. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid van eiseres zoals neergelegd in die FML.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
11. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de FML van 4 oktober 2018 de volgende drie functies voor eiseres geselecteerd: Samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-267050), Administratief medewerker (document scannen) (SBC-315133) en Administratief ondersteunend medewerker (SBC-315100). In het rapport van 25 oktober 2019 en het aanvullende rapport van 6 februari 2020 heeft hij gemotiveerd waarom eiseres de werkzaamheden die horen bij deze functies, ondanks haar beperkingen uit de FML, kan doen.
12. Eiseres voert aan dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is. Zij kan de functie van Administratief medewerker (document scannen) niet doen, omdat daarin haar maximale belastbaarheid in boven schouderhoogte actief zijn wordt overschreden. Ook de functie van Administratief ondersteunend medewerker is ongeschikt, omdat eiseres niet lang kan zitten.
13.1
De rechtbank volgt eiseres niet. De geschiktheid voor de functie van Administratief medewerker (document scannen) vanwege boven schouderhoogte actief zijn heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht. In de FML staat dat eiseres minder dan 5 minuten achtereen boven schouderhoogte actief kan zijn. Hierbij is geen frequentie vermeld. In het aanvullende rapport van 6 februari 2020 wijst de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er echter op dat de frequentie rechtstreeks volgt uit het CBBS. Bij boven schouderhoogte actief zijn wordt gegaan van een frequentie van 2x per uur. Dat betekent dus dat eiseres maximaal in staat is om 2x per uur minder dan 5 minuten achtereen boven schouderhoogte actief te zijn. In de functie van Administratief medewerker (document scannen) moet eiseres tijdens 2 uren 3x ongeveer 1 minuut achtereen boven schouderhoogte actief zijn. De frequentie van deze handeling is in de functie dus hoger, maar de duur is korter dan eiseres volgens de FML kan. Hij wijst erop dat de handeling in de functie inhoudt dat eiseres postmappen in de bovenste vakken van de postkast moet leggen, zodat de duur daarvan waarschijnlijk veel korter is dan 1 minuut. De arbeidskundig analist kan om systeemtechnische redenen echter geen waarde van minder dan een minuut opnemen. Verder kan eiseres een opstapje gebruiken bij het opbergen van de postmappen, waardoor de mate van boven schouderhoogte actief zijn nog verder verminderd. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de belasting door de geringe frequentie en duur klein te noemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft over deze belasting overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die zich met deze afweging kan verenigen. De rechtbank kan de redeneringen en conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het CBBS de arbeidsdeskundige vrij laat om bij een beperking op boven schouderhoogte actief zijn, de geschiktheid van de functie te beoordelen aan de hand van de combinatie van de afstand en frequentie van de handeling, zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in dit geval heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
13.2
Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid voor de functie van Administratief ondersteunend medewerker vanwege zitten voldoende aannemelijk gemaakt. In de FML staat dat eiseres ongeveer een half uur achtereen kan zitten (maaltijd). De functie van Administratief ondersteunend medewerker vereist echter onder meer maximaal 1x per maand ongeveer 60 minuten achtereen zitten tijdens een maandelijkse vergadering. Uit zijn aanvullende rapport van 6 februari 2020 blijkt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over dit aspect overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan een piekbelasting in zitten van slechts ongeveer 1x per maand medisch gezien geen kwaad. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport nog opgemerkt dat de functie hem zeer wel bekend is en dat de organisatie heel nadrukkelijk propageert dat lang zitten moet worden voorkomen. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep valt niet in te zien dat vertreden tijdens een lang overleg dan niet mogelijk zou zijn, zeker als daar bij de werknemer een medische reden voor is. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat tijdens de vergadering een onderbreking mogelijk is die in het licht van het CBSS als substantieel kan worden aangemerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie arbeidskundige beoordeling
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank niet gebleken dat eiseres de functies, ondanks haar beperkingen uit de FML van 4 oktober 2018, niet zou kunnen doen. Uit het arbeidskundig onderzoek blijkt dat eiseres met de middelste functie 100% kan verdienen van het inkomen dat zij had voordat zij ziek werd. Omdat dit meer is dan 65% heeft verweerder de Ziektewetuitkering van eiseres per die datum terecht beëindigd.
15. Het beroep van eiseres is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 11 juni 2020 gedaan door mr. N.M.H. van Ek, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra dat weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
(de griffier is niet in staat om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 77212/12.