ECLI:NL:RBMNE:2020:2136

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
12 juni 2020
Zaaknummer
8326486 / LC EXPL 20-358
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van waarborgsom uit huurovereenkomst met verweer van verrekening door gedaagde

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Frederiksen, een terugbetaling van de waarborgsom van € 1.700,00 van gedaagde, die woonruimte aan eiseres heeft verhuurd. De huurovereenkomst is beëindigd per 1 januari 2020, waarna eiseres het gehuurde heeft opgeleverd. Eiseres stelt dat gedaagde in gebreke is gebleven om de waarborgsom terug te betalen, ondanks meerdere sommaties. Gedaagde betwist dat eiseres de volledige waarborgsom heeft betaald en voert aan dat er kosten zijn gemaakt voor het bestrijden van kakkerlakken in het gehuurde, die voor rekening van eiseres zouden moeten komen. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de overgelegde stukken, waaronder bankafschriften en eerdere overeenkomsten tussen partijen.

De kantonrechter oordeelt dat eiseres voldoende bewijs heeft geleverd dat zij de waarborgsom volledig heeft voldaan en dat gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van kakkerlakkenoverlast die voor rekening van eiseres zou komen. De vordering van eiseres tot terugbetaling van de waarborgsom wordt dan ook toegewezen, met inachtneming van een eerder betaald bedrag door gedaagde. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij in het ongelijk is gesteld. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagde de betaling onmiddellijk moet voldoen, tenzij hij binnen 14 dagen na aanschrijving volledig aan het vonnis voldoet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Vonnis van 27 mei 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 8326486 / LC EXPL 20-358 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. A. Frederiksen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 februari 2020
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft met ingang van 29 mei 2019 aan [eiseres] , op basis van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] verhuurd, tegen een huurprijs van € 850,00 per maand. De tussen partijen gesloten huurovereenkomst is beëindigd per 1 januari 2020. Het gehuurde is door [eiseres] opgeleverd.
2.2.
Op grond van artikel 11 van de huurovereenkomst was [eiseres] bij ondertekening van deze huurovereenkomst een waarborgsom ter hoogte van € 1.700,00 verschuldigd aan [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling tegen kwijting van € 2.011,06 (een bedrag van € 1.700,00 aan hoofdsom, € 2,51 aan de wettelijke rente tot en met 31 januari 2020, € 308,55 aan buitengerechtelijke incassokosten) te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.700,00 vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat zij, op grond van de huurovereenkomst, een waarborgsom ter hoogte van € 1.700,00 aan [gedaagde] heeft betaald, waarvan een bedrag ter hoogte van € 150,00 contant en vijfmaal een bedrag ter hoogte van € 310,00 giraal. [gedaagde] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit de huurovereenkomst, nu [gedaagde] , ondanks sommaties, niet aan haar verplichting heeft voldaan de waarborgsom ter hoogte van € 1.700,00 aan [eiseres] terug te betalen. [eiseres] heeft tevens aanspraak gemaakt op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, nu [gedaagde] in verzuim is geraakt, respectievelijk [eiseres] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] . [gedaagde] betwist dat [eiseres] een waarborgsom ter hoogte van € 1.700,00 aan [gedaagde] heeft betaald. De door [eiseres] aan [gedaagde] betaalde waarborgsom is een bedrag ter hoogte van € 1.345,83. In het gehuurde zijn kakkerlakken aangetroffen. De kosten voor het bestrijden van deze kakkerlakken ter hoogte van € 270,00 dienen voor rekening van [eiseres] te komen. Dit bedrag heeft [gedaagde] verrekend met de door [eiseres] betaalde waarborgsom. Bovendien heeft [eiseres] één maand huur ter hoogte van € 850,00 niet aan [gedaagde] betaald. Dit bedrag heeft [gedaagde] eveneens verrekend met de door [eiseres] betaalde waarborgsom. Na verrekening met de door [eiseres] betaalde waarborgsom ter hoogte van € 1.345,83 blijft een bedrag ter hoogte van € 225,83 over. [gedaagde] heeft dit bedrag van € 225,83 op 23 april 2020 aan [eiseres] betaald, waardoor [eiseres] niets meer van [gedaagde] te vorderen heeft. [gedaagde] maakt bezwaar tegen de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vaststaat dat [gedaagde] uit hoofde van de huurovereenkomst verplicht is tot terugbetaling van de door [eiseres] betaalde waarborgsom, tenzij deze waarborgsom dient te worden verrekend met voor rekening van [eiseres] komende kosten. De eerste vraag die in deze procedure voorligt, is of [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen die voortvloeien uit de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, door de waarborgsom niet (volledig) aan [eiseres] terug te betalen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet allereerst vaststaan wat de hoogte is van de door [eiseres] aan [gedaagde] betaalde waarborgsom. [gedaagde] voert immers aan dat - anders dan [eiseres] stelt - [eiseres] slechts een waarborgsom ter hoogte van € 1.345,83 aan [gedaagde] heeft betaald, terwijl [eiseres] stelt dat zij de gehele waarborgsom ter hoogte van € 1.700,00 heeft voldaan.
4.2.
Uit de door partijen overgelegde bankafschriften volgt dat [eiseres] de volgende betalingen heeft verricht:
datum
bedrag
aan huur
aan borg
26 juni 2020
€ 1.160,00
€ 850,00
€ 310,00
13 juli 2020
€ 200,00
€ 200,00
22 juli 2019
€ 960,00
€ 850,00
€ 110,00
28 september 2019
€ 1.160,00
€ 850,00
€ 310,00
28 augustus 2020
€ 1.160,00
€ 850,00
€ 310,00
28 oktober 2019
€ 1.160,00
€ 850,00
€ 310,00
29 november 2020
€ 160,00
€ 160,00
Totaal
€ 5.960,00
€ 4.410,00
€ 1.550,00
4.3.
Het bedrag dat [eiseres] uit hoofde van de huurovereenkomst verschuldigd is, is volgens [eiseres] een bedrag van € 7.760,00 (7 maanden huur € 5.950 + waarborgsom € 1.700,00 + vergoeding schade aan pan € 100,00). Vast staat dat [eiseres] in ieder geval via de bank een bedrag heeft voldaan van € 5.960,00 (zie bovenstaande tabel). Dit betekent dat een restant van € 1.800,00 overblijft. [eiseres] heeft gesteld dat dit bedrag is voldaan enerzijds door een contante betaling van € 1.000,00 bij aanvang van de huurovereenkomst (€ 850,00 aan huur en € 150,00 aan waarborgsom) en anderzijds door verrekening met een bedrag van € 800,00 uit hoofde van een vaststellingsovereenkomst bij de kantonrechter van 15 november 2019. Dit laatste bedrag mocht op basis van de vaststellingsovereenkomst worden verrekend met de huur. [gedaagde] heeft de juistheid van die vaststellingsovereenkomst niet weersproken, zodat daarvan kan worden uitgegaan. Wel heeft [gedaagde] betwist een contante betaling te hebben ontvangen van € 1.000,00 van [eiseres] .
4.4.
Die betwisting acht de kantonrechter ongeloofwaardig. De kantonrechter neemt daarbij het volgende in aanmerking:
a. a) Allereerst is het niet erg aannemelijk dat de huurovereenkomst met ingang van 1 juni 2019 wordt gesloten zonder dat [gedaagde] daaraan voorafgaand betaling van de huur verlangd. De eerste bankbetaling dateert van 26 juni 2019 voor de maand juli 2019.
b) De contante betaling van 27 mei 2019 wordt bevestigd in de schriftelijke verklaring van de heer [A] .
c) Eerder hebben partijen een geschil uit hoofde van de huurovereenkomst aan de kantonrechter voorgelegd met als resultaat de vaststellingsovereenkomst van 15 november 2019, waarbij aan [eiseres] een schadevergoeding is toegekend van € 800,00. De vermeende achterstand in de betaling van de huurpenningen, indien juist, had in het kader van die overeenkomst zonder meer onderwerp van gesprek geweest. Dat is niet het geval geweest.
Daarmee staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat [eiseres] volledig aan haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst heeft voldaan en in beginsel aanspraak kan maken op terugbetaling van de waarborgsom van € 1.700,00. Door [gedaagde] is bij conclusie van dupliek gesteld dat op 23 april 2020 een bedrag van 225,83 is voldaan. [eiseres] heeft dar niet meer op kunnen reageren. Indien bedoeld bedrag daadwerkelijk is voldaan strekt dit bedrag in mindering op de hoofdsom.
4.5.
Gelet op het bovenstaande kan het beroep van [gedaagde] op verrekening van achterstallige huur van € 850,00 met de waarborgsom niet slagen, omdat [eiseres] volledig aan haar verplichtingen heeft voldaan.
4.6.
[gedaagde] beroept zich eveneens op verrekening van een bedrag ter hoogte van € 270,00 ter zake van het bestrijden van kakkerlakken met de door [eiseres] betaalde waarborgsom. Gelet op artikel 6:136 BW is verrekening als verweer alleen mogelijk indien de gegrondheid van de vordering waarmee wordt verrekend op eenvoudige wijze is vast te stellen. Daarvan is geen sprake van. Hiervoor is het volgende redengevend. Tegenover de betwisting van [eiseres] dat bij oplevering van het gehuurde sprake was van kakkerlakkenoverlast, heeft [gedaagde] zijn stelling dat het gehuurde wordt geteisterd door kakkerlakken, onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stelling genoegzaam met (bewijs)stukken te onderbouwen. Weliswaar heeft [gedaagde] bij productie 4 van de conclusie van antwoord twee foto’s overgelegd, maar een toelichting hierop ontbreekt en niet kan worden vastgesteld waar en wanneer die foto’s zijn genomen, zodat niet is komen vast te staan dat ten tijde van oplevering van het gehuurde sprake was van kakkerlakkenoverlast en deze overlast voor rekening van [eiseres] dient te komen.
4.7.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn als onweersproken toewijsbaar.
4.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.011,06 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.700,00 vanaf 1 februari 2020 tot de voldoening met dien verstande dat indien [gedaagde] op 23 april 2020 een bedrag van € 225,83 is voldaan dit bedrag in mindering strekt op de hoofdsom;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 543,89, waarin begrepen € 360,00 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
€ 90,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019.