4.2Wat betreft de aan de omgevingsvergunning verleende voorwaarden overweegt de rechtbank het volgende. In het bestreden besluit staat duidelijk dat het perceel moet worden hersteld in de oude staat. Dat daarvoor, zoals eiser stelt, een maximale termijn moet worden gegeven, klopt niet. Een termijn is op grond van artikel 5.16, lid 1, van het Bor niet vereist. Verder staat in het bestreden besluit dat de groene omranding alsnog als een verbindende voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden. De rechtbank begrijpt dit zo, dat de groene omranding als voorwaarde als bedoeld in artikel 2.22, lid 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan de omgevingsvergunning wordt verbonden. De rechtbank vindt deze voorwaarden voldoende duidelijk.
5. Eiser voert verder aan dat de groengordel te transparant is en dat hij daardoor zicht heeft op het bouwplan. Verder ondervindt hij lichtoverlast, omdat de lokalen sinds kort dag en nacht zijn verlicht en de beplanting weinig licht tegenhoudt. Daarom moet verweerder aanvullend groenblijvende beplanting voorschrijven en voorschriften aan de vergunning verbinden ter beperking van de verlichting buiten de gebruikstijden. Verder zou vergunninghouder verplicht moeten worden de gebouwen groen te schilderen. Dat pas beter in een goede ruimtelijke ordening.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de invloed op eisers woongenot in de belangenafweging heeft betrokken en het algemeen belang bij realisering van de noodlokalen zwaarder heeft laten wegen. Dat algemeen belang bestaat eruit dat de lokalen en de gymzaal en de indeling van de school worden verbeterd zodat de school aantrekkelijk blijft voor kinderen uit de omgeving. Daarbij heeft verweerder betrokken dat de noodlokalen tijdelijk aanwezig zullen zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid deze belangenafweging heeft kunnen maken. Verder is de rechtbank van oordeel dat de kleur van de gebouwen geen aspect van een goede ruimtelijke ordening is, zodat dit niet in de weg kan staan aan de vergunningverlening.
7. Eiser voert ook aan dat de gevolgen van het bouwplan voor de parkeerdruk moeten worden betrokken in de besluitvorming. Doordat twee omgevingsvergunningen zijn verleend, zijn er namelijk uitbreidingsmogelijkheden.
8. De rechtbank is van oordeel dat duidelijk is dat de vergunninghouder de eerste omgevingsvergunning niet meer wil/gaat gebruiken. Hij heeft namelijk in de aanvraag van 2 juli 2018 aangegeven dat bij verlening van deze vergunning de eerdere vergunning voor de noodlokalen die geplaatst zouden zijn op de parkeerplaats vervalt. Verweerder heeft verder tegenover de adviescommissie bezwaarschriften verklaard dat de eerste vergunning al is ingetrokken of anders wordt ingetrokken. In het kader van de belangenafweging is daarmee voldoende gewaarborgd dat er geen toename van de parkeerdruk is.
9. Eiser voert ook aan dat er een goed alternatief is voor het bouwplan, dat € 30.000,- kost. Dat is, gelet op de totale bouwsom van 7 miljoen, niet zo veel. Verder moeten de kosten van een alternatief ook afgezet worden tegen de financiële belangen van omwonenden. Met het waardeverlies van hun woningen is ten onrechte geen rekening gehouden.
10. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in beginsel moet uitgaan van de aanvraag die voorligt. Verweerder hoeft pas een alternatief in zijn besluitvorming te betrekken, wanneer op voorhand aannemelijk is dat sprake is van een gelijkwaardig resultaat met aanzienlijk minder bezwaren. Daarvan is hier geen sprake. In elk geval is het alternatief al duurder.
Overigens heeft eiser een waardedaling van zijn woning niet onderbouwd. Ook hierom al hoefde verweerder in het kader van de belangenafweging hieraan geen aandacht te besteden.
11. Eiser voert verder nog aan dat er zekerheid nodig is dat de omgevingsvergunning na vijf jaar niet nog eens verlengd kan worden.
12. De rechtbank overweegt dat deze vergunning is verleend voor vijf jaar. Voor zover verweerder de aanwezigheid van de noodlokalen daarna nog wil toestaan, moet vergunninghouder daarvoor een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning doen, waarop verweerder een nieuw besluit moet nemen. In het kader van die besluitvorming kan pas aan de orde komen of en in hoeverre eisers belangen zich hiertegen verzetten.
13. Eiser voert tot slot aan dat hij overleg had gewild. Na overleg was dit beroep misschien overbodig geweest. Eiser is nog steeds bereid tot overleg.
14. De rechtbank merkt hierover op dat verweerder en vergunninghouder niet verplicht zijn tot overleg. De rechtbank kan verweerder en vergunninghouder daar ook niet toe verplichten.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.