Op 8 juni 2020 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek van een verzoeker behandeld. Het verzoek was ingediend in het kader van een klaagschriftprocedure met zaaknummer RK 20/74. De verzoeker had op 28 mei 2020 schriftelijk verzocht om wraking van de rechtbank, maar de wrakingskamer heeft besloten om af te zien van een mondelinge behandeling. De wrakingskamer oordeelde dat er geen rechter betrokken was bij de zaak op het moment van het wrakingsverzoek, en dat het verzoek volstrekt onvoldoende gemotiveerd was.
De wrakingskamer heeft artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in overweging genomen, dat bepaalt dat rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De verzoeker had in zijn e-mails naar de griffie zijn onvrede geuit over de behandeling van zijn klaagschrift, maar deze onvrede was niet voldoende om te concluderen dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was en heeft het verzoek zonder behandeling op zitting afgewezen.
De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. C.A. de Beaufort en de leden mrs. G.L.M. Urbanus en M.C. Oostendorp. De griffier mr. F.G.T. Russcher-Jansen was ook aanwezig. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, en de griffier is opgedragen om de beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen.