ECLI:NL:RBMNE:2020:2109

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
503217 / HA RK 20-217
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan rechterlijke bemoeienis en onvoldoende motivatie

Op 8 juni 2020 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek van een verzoeker behandeld. Het verzoek was ingediend in het kader van een klaagschriftprocedure met zaaknummer RK 20/74. De verzoeker had op 28 mei 2020 schriftelijk verzocht om wraking van de rechtbank, maar de wrakingskamer heeft besloten om af te zien van een mondelinge behandeling. De wrakingskamer oordeelde dat er geen rechter betrokken was bij de zaak op het moment van het wrakingsverzoek, en dat het verzoek volstrekt onvoldoende gemotiveerd was.

De wrakingskamer heeft artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in overweging genomen, dat bepaalt dat rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De verzoeker had in zijn e-mails naar de griffie zijn onvrede geuit over de behandeling van zijn klaagschrift, maar deze onvrede was niet voldoende om te concluderen dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was en heeft het verzoek zonder behandeling op zitting afgewezen.

De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. C.A. de Beaufort en de leden mrs. G.L.M. Urbanus en M.C. Oostendorp. De griffier mr. F.G.T. Russcher-Jansen was ook aanwezig. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, en de griffier is opgedragen om de beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Zaaknummer/rekestnummer: 503217 / HA RK 20-217
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 8 juni 2020
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot wraking van de rechtbank in de klaagschriftprocedure met zaaknummer RK 20/74. Het wrakingsverzoek is op 28 mei 2020 schriftelijk ingediend.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op het onderstaande, afgezien van een mondelinge behandeling.

2.De beoordeling

2.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Uitgangspunt is dat een wrakingsverzoek op zitting wordt behandeld. Indien het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, kan van dit uitgangspunt worden afgeweken in de gevallen die zijn genoemd in 9.1 a. t/m i. van het wrakingsprotocol van deze rechtbank.
2.3.
Op 28 mei 2020 heeft verzoeker twee e-mails gestuurd aan een griffiemedewerker met daarin het volgende:
‘Spoed spoed spoed hierbij wraak ik de rechtbank al voor de uitspraak wegens discriminatie en ongelijke behandeling’en
‘Hierbij braak ik de rechtbank voor onpartijdigheid en discriminatie al voor de uitspraak‘.
2.4.
Verzoeker heeft voorafgaand aan deze e-mails veelvuldig mailcontact gehad met de strafgriffie over de planning van zijn ingediende klaagschrift over inbeslaggenomen goederen ex artikel 552a Sv. Hij was het niet eens de vastgestelde datum waarop het klaagschrift behandeld zou worden. Op het moment van wraken had nog geen rechter bemoeienis met de zaak. Het voor verzoeker niet bevredigende contact met de strafgriffie kan niet worden aangemerkt als feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Overigens heeft verzoeker zijn verzoek volstrekt onvoldoende gemotiveerd. Wat hij in de hiervoor onder 2.3 genoemde e-mails vermeld heeft, heeft hij immers in het geheel niet toegelicht.
2.5.
De wrakingskamer oordeelt gelet op het voorgaande met verwijzing naar onderdeel 9.1.b. en 9.1.d. van het wrakingsprotocol van deze rechtbank dat het verzoek tot wraking van de eerste wrakingskamer kennelijk niet-ontvankelijk is. Daarom wordt dit wrakingsverzoek zonder behandeling op zitting niet-ontvankelijk verklaard.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
3.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen en de president van deze rechtbank;
3.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer RK 20/74 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mrs. G.L.M. Urbanus en M.C. Oostendorp als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.